GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Psalmberijming.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Psalmberijming.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet ten onrechte is meer dan eens de opmerking gemaakt, dat ingenomenheid met de Psalmodie der Heilige Schrift nog niet in zich sluit goedkeuring van de geheele thans in gebruik zijnde Berijming.

De vraag of de kerk des Heeren duurzaam gebonden is aan de van God in de Heilige Schriftuur gegeven Psalmverzameling, dan wel het recht en den plicht heeft om ook in liederen van niet-gei'nspireerd karakter, en diensvolgens van ondergeschikte waarde, den lof des Heeren te bezingen, ligt hier buiten.

Veler meening, gelijk ten onzent die van den heer Ds. Schouten uit Utrecht, alsof de bedeeling der vervulling den eisch met zich bracht, om liederen uit den schat van het vervulde Evangelie voor kerkelijk gebruik in te voeren, gaat uit van een min of meer Coccejaansche of Lampiaansche voorstelling van het verband en het onderscheid tusschen Oud en Nieuw Testament.

Zij die slechts de geoorloofdheid van zulk liederengebruik verdedigen, nemen dan ook een veiliger standpunt in, en we zien niet in, waarom over de aldus gestelde vraag niet kalme discussie kan geopend worden; al verhelen we ons niet, dat o. i. bij bedaard onderzoek steeds meer blijken zal, h: e onze Gereformeerde vaderen ook op dit punt een rijke gave van geestelijke onderscheiding ontvingen.

Ze staan ook te dezen opzichte op een hooger standpunt dan de Luthersche; en op een veel zuiverder standpunt dan de Doopersche en Sociniaansche richtingen.

Immers onze Gereformeerde kerken alleen hebben ook op dit punt den afstand juist gemeten, die ligt tusschen een door den Heiligen Geest ingegeven lied, en een lied van louter menschelijk maaksel, al was het ook dat deze menschelijke maker gaven des Geestes bezat.

Bovendien heeft de uitkomst dan ook geleerd, dat de groote en principieele strijd tusschen het gezag van het Goddelijke en van het menschelijke woord geheel één is, én in de Belijdenis, én in de Kerkenordening, én in de Liturgie, én dus ook in het kerkelijk lied.

Daarentegen wie het menschelijk woord overwicht schonk op één dezer punten, gleed ongemerkt af, om het eveneens op elk der andere punten te doen.

Zoo heeft b. v. de Luthersc'.ie kerk de Psalmen geheel in ongebruik gebracht, een gekunstelde Liturgie ingevoerd, een Hiërarchisch Kerkbestuur aangenomen, tot met Bisschoppen incluis, en zoo ook in de Belijdenis het mystiek-philosophische element toegelaten; met name in de Belijdenis van den Middelaar en het Heilig Avondmaal.

Daarentegen hebben de Gereformeerden zich streng aan het Woord gehouden in hun Belijdenis, maar dan ook in hun Kerkbestuur en in hun Liturgie, en zoo ook in hun kerkelijk lied.

En de keuze onzer kerken, om alleen de Psalmen Davids te zingen; of zich aan den Souter te houden, gelijk men het oudtijds noemde; was dan ook allerminst een gril of bekrompenheid, maar rechtstreeksch uitvloeisel van haar staan op het Woord van God; en haar weerstand tegen het woord van menschen is hiermee

Doch dit nu daargelaten, zoOj^j^a, kt dat toch volstrekt nog niet uitge - p .. . daarom ook onze hedendaagsche riJiimg zonder keur geijkt mag.

Hierbij toch doet zich de m voor, dat de Psalmodie in het Hebreeuwsch is gezongen, en dat onze kerken in het Nederlandsch, Engelsch, Fransch ofDuitsch zingen.

Er moet dus vertaald, op rifm. tn wel vertaald op rijm.

Want wel heeft de Engelsche kerk de gewoonte ingevoerd om onberijmde Psalmen te zingen, maar dit is in hooge mate onstichtelijk. Zulk een recitatief is met het Woord spelen.

Neemt men daarentegen Rijmpsalmen, dan komt er natuurlijk alles op aan, wie berijmt en nazingt.

Is dit een zanger, die door den Geest er ingeleid, uit den heiligen toonaart zingt, dan geeft het hart van al Gods volk er een echo en een amen op.

Maar ook is de zanger een man wiens geest niet recht in den geest der heilige Psalmodie is ingeleid, dan komt er stuiting.

Dit kwam in de i6e eeuw reeds uit bij den strijd tusschen Marnix en Datheen.

Marnix mag niet beschuldigd van kettersch te hebben gezongen, maar toch hij vatte den diepen toon niet. En wie nu onpartijdig beider berijming naast een legt, zal moeten toestemmen dat onze vaderen juist kozen door hun stem te geven aan

„Dat één van Datheen”

Marnix rijmde. Datheen zong, ook al was zijn taal soms gewaagd en zijn woordenkeus niet onberispelijk.

Vandaar dat Datheen het van Marnix won.

Tegen Datheen groeide echter in de 18e eeuw een oppositie, die deels grond had, maar ook deels in vijandschap wortelde.

Men behoeft slechts de ergerlijke Ddtheniana in de uitgave van Wolfï en Deken op te slaan, om te beseffen wat venijn tegen Datheen gespuwd wierd.

Deze parodieën zijn schandelijk.

Toch ging de oppositie door en kregen we een nieuwe Berijming; en niet genoeg kan de wonderbare leiding erkend, die in zulk een tijd en uit zulk een omgeving ons een veelszins zoo uitstekende Berijming bracht.

Evenwel de begrijpelijke ingenomenheid met deze in menig opzicht uitstekende Berijming mag er toch het oog niet voor doen sluiten, dat er in haar zangen vele vlekken zijn, en dat er met name vele anti-Schriftuurlijke denkbeelden in zijn gedragen.

Wie dus het hooge belang voelt, dat toch door het voertuig van het kerkelijk lied geene onwaarachtige gedachten in de kerk mogen worden ingevoerd, zal met ons den wensch koesteren, dat door een ernstige herziening de vele vlekken uit deze veelszins zoo schoone Berijming mogen worden weggenomen.

Uitweidingen, borduursels van menschelijke vinding hooren in de Psalmodie niet.

Ze mag niets geven, wat niet gerechtvaardigd is door het oorspronkelijke.

Maar vooral mag ze niets in den tekst indragen, tegen wat de oorspronkelijke zanger zegt en bedoelt.

De oude, goede gewoonte omdenprosa-Psalm naast den berijmden af te drukken, had men dan ook niet moeten opgeven. Zoo toch bleef de Bijbeltekst steeds al correctief de Berijming begeleiden.

En dat dit verre van onnoodig was, weet ieder die ooit Bijbeltekst en Berijming vergeleek.

Reeds aanstonds b.v. in den eersten Psalm is in de Berijming ingedragen, wat er niet hoort en er meê strijdt.

In VS. I. is in den slotregel: „Maar 's Heeren wet blijmoedig dag en nacht herdenkt, bepeinst en ijverig' betracht", het denkbeeld van „ijverig betracht", geheel tegen de bedoeling van den zanger.

Er staat in den Bijbeltekst dan ook alleen: „Maar zijn lust is in de wet des Heeren en hij overdenkt zijne wet dag en nacht.”

Hier is dus van „ijverig betrachten" geen sprake. Iets wat ook niet kon, overmits met „wet" hier niet de Tien-geboden, maar geheel de „vijf boeken van Mozes" bedoeld zijn, die bij Israël den naam van de Wet droegen, of gelijk onze kantteekenaren zeggen: sheel de leere des Heeren", gelijk het Hebreeuwsche woord ., ., Thorah" eigenlijk beteekent.

Tegenover de «geboden" Gods zouden de „geboden" van menschen gestaan hebben, maar hier staat tegenover „den gedachtenkring der goddeloozen" heel de sfeer der goddelijke openbaring.

Heel dat „ijverig betracht" bederft hier dus den zin, vervalscht den gedachtengang, en is uit den kring der iVi^jfj-menschen van die dagen, maar niet uit het Woord.

Evenzoo is in vs. 3 het zeggen: „Maar wie van deugd en godsvrucht is ontaard, zal niet bestaan waar 't vrome volk vergaart" een zeggen zonder zin, en ook dit borduren op het Remonstrantsch „deugds"begrip ontbreekt in den tekst geheel, en is in strijd met de leer der .Schrift over den „rechtvaardige.”

Maar het ergste kwaad schuilt vooral in het 4de vers.

Hier toch is de zanger geheel het spoor bijster geworden, heeft niet begrepen wat hij las, en een .A^a/jtheorie gesteld in plaats van wat de heilige zanger zong.

Hij toch zong: „Want de Heere kent den weg des rechtvaardige; " waarvan de Berijmer maakte: „De Heer toch slaat der menschen wegen ga, en wendt alom het oog van zijn geni op zulken, die oprecht en rein van zeden, met vasten gang het pad der deugd betreden." Een gansch averechtsche berijming, die de kennisse Gods met 's Heeren alwetendheid vtrwnvt, genade niet voor zondaren maar voor brave menschen predikt, en nogmaals een NutsidiSe in de plaats stelt voor „de rechtvaardigen" naar de Schrift. Iets wat wel getemperd wordt door hetgeen dan volgt: „Hij kent hun ^& g, die eeuwig zal bestaan", maar niettemin als hoofdinhoud van het vers onbijbelsch is.

En zoo nu valt er op tal van uitdrukkingen ernstige aanmerking. Niet in die mate, of het is meestal met kleine zinswending te verbeteren, maar toch van te ernstige beduidenis, om het onverbeterd te laten staan.

Kon dan ook aan zulk een verbetering eens de hand geslagen, en verving men daarbij tevens enkele geheel mislukte be rijmingen door geheel andere, die gereed liggen, dan zou o. i. aan onze kerken een goede dienst worden bewezen.

De wensch, dat daarbij enkele kostelijke berijmingen van Dalheen weer terug mochten keeren, zij het ook met kleine wijziging, zou misschien voorshands tegenkanting ontmoeten, maar zal toch, op de proef bezien, én stichtelijk voor de kerken blijken, én een tol betalen, dien men al te lang aan het Psalmgezang onzer vaderen onthield.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1887

De Heraut | 6 Pagina's

Psalmberijming.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1887

De Heraut | 6 Pagina's