GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Niet genoeg kan er op aangedrongen,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet genoeg kan er op aangedrongen,

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet genoeg kan er op aangedrongen, dat men toch in zijn beschouwing over de medebelijders, die nog onder de synodale besturen leven, niet misga.

o, Zoo natuurlijk ontstaat er zekere neiging, om aanstonds in een ieder, die met de Reformatie nog niet medegaat, een vijand te zien.

Een vijand van wat men zelf uitrichtte en tot stand bracht.

Een vijand van de ware geloovigen.

En, dan denkt men zoo licht: dus ook een vijand van den Heere.

Niets is intusschen minder waar.

Er zijn onder deze broederen meerderen, die, ja, waarlijk worstelen, en niet weten waarheen, en wel nog onzen weg niet opkomen, maar toch, o, zoo weinig vrede hebben met hun eigen toestand.

Er zijn broederen, die den toestand onder de hiërarchie vreeslijk keuren, maar nog altoos denken: Als heel dit lichaam nog eens op eenmaal als door een wonder Gods bekeerd wierd, wat zou het dan heerlijk wezen!

Er zijn er anderen, die, mystiek van aard, al bitter weinig om heel den kerkdijken toestel geven, en zeggen: Dat alles doet er niet toe, als mij maar genade van mijn God wordt gegund, om in te gaan ten eeuwigen leven.

En ook, er zijn er, die, niet mystiek, zeer wel gevoelen, dat er iets geschieden moet, maar die het anders hadden willen aanleggen, en het nu vreeslijk vinden, dat ze den strijd moeten voortzetten met gedunde gelederen.

Mannen, zooals velen onzer vroeger en nog in 1885 waren, die hoopten en toefden en verbeidden, en nu nog voortspinnen aan de lijn, waaraan wij zelf in 1885 sponnen.

Als de Synode hen aantastte, als men hen tot iets dwingen wilde, o, dan zouden ze!

Maar dat doet men niet; men laat hen begaan; men ontziet en spaart ze.

Nu, wat deert hen dan?

Van de Antinomianen, die bekenneiï dat de plage der kerk een gericht Gods is, en nu met bewuste conscientie hierop voortzondigen, spreken we nu niet.

Deze lieden liggen in diepe dwaling. Gansch tegen de Heilige Schrift in. En zuilen, zoo ze zich niet bekeeren, met nog een geheel ander gericht Gods te doen krijgen.

Ook spreken we nu niet van de Sauls, die Doëg uitzenden om de priesters te slachten, noch van de Saulussen, die moord en dreiging blazen.

Zoolang deze mannen volharden in hun boozen weg, staat van hen geschreven: „Wie zegt: Ik heb God lief, en zijn broeder haat, is een leugenaar !”

Ook de lieden, als Prof. Dr. J. H. Gunning, die met een ootmoedig gelaat u ongevraagd schuld komen belijden, maar om in die gewaande schuldbelijdenis u eens recht fel en bitter aan te klagen en zichzelven vrij te pleiten, en voorts met zeis en hooivork naar u te slaan en te steken in allen hoek, waarin ge vindbaar zijt, laten we rusten. Die zoo spreekt, dien schort het aan het rechte zedelijkheidshegr'ip. Hij verstaat niet, noch wat schuld, noch wat schuld belijden, noch wat ootmoed is. En zoo hij het al in de theorie verstaat, in de practijk verstaat hij het niet.

Neen, op die andere broederen hebben we het oeg, die als ze van Doleerenden spreken, of een Doleerende ontmoeten, nog waarlijk het broederhart hooren kloppen en den broederband voelen trekken; zelfs al hebben ze in doodsangst hun naam onder een booze bul gezet.

En van deze mannen nu zeggen we, dat men ze niet verachten noch te hard oordeelen, noch ze afsnijden noch ze afstooten zal.

Integendeel, ook al staat er een muur tusschen hen en ons, zij zijn de onzen en wij de hunnen.

Eén strijd is het, dien ze met ons voeren. En al kunnen we hun strijdmanier niet billijken, en al durven zij de onze nog niet an, daarom blijven we toch saamhooren.

Ze zijn eenmaal van onze geestelijke amilie, en niets kan deze sa& mhoorigheid n hoogeren zin tenieteniaken.

En daarom we mogen niet zwijgen, o, een, integendeel gesproken moet er. Gesproken aldoor.

Wat tusschen ons ligt moet doorgepraat; ant het is een zaak van ernst.

Maar, en hierop willen we dringen, ons oepen over den muur moet geen verwijten n geen smaden, maar een lokken en rekken zijn.

Men moet het aan ons hooren kunnen, at het ons niet te doen is om ons gelijk e toonen, maar om hen te tvaarschuwen.

De liefde moet werken.

Bovenal, er moet in die liefde ootmoed spreken.

Niet wij die braven, die reformeerden, en zij die slechten, die niets deden.

Neen, maar wij saam de verkeerden, die Gods kerk bedierven, en saam alleen door genade bekwaamd, om iets aan die kerk te verbeteren.

Hij, de Heere, alleen groot!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's

Niet genoeg kan er op aangedrongen,

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1887

De Heraut | 6 Pagina's