GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het gebeurde in den ja e 1834

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebeurde in den ja e 1834

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DOOR Doe. WIELENGA.

Stemmen der historie.

III.

»De vrijheid van Utrecht" met het bajonet op de borst aanvaard, was niet naar het hart der kerken.

Reeds de Synode van 1840 sprak in haar Adres aan Koning Willem II haar bezwaar tegen »die erkenning" luide uit.

»Het Besluit d.d. 5 Juli 1839, No. 75, waarop sommige gemeenten zijn toegelaten en erkend, kwetst en ontneemt eigenlijk de rechten der gemeente, onder den schijn van gunst te bewijzen." Zj geven dan ook te kennen dat «sommige gemeenten zich bezwaard gevoelen dien weg te bewandelen."

Zij «verzoekt opheffing van dat Besluit." Tevergeefs. Blijkbaar waren er velen bezwaard. »Sommigen zeiden niet met een vrij geweten dien voorgeschreven weg te kunnen ingaan; anderen verklaarden, dat in de gezegde voldoening (nl. aan het Besluit van 5 Juli 1836) geen oorzaak van bezwaar was, dewijl daarbij niets was toegegeven, hetwelk ons van den Heere verboden werd."

»De vergadering oordeelde algemeen, dat men geen bepaald gebod noch verbod kan geven om den bedoelden weg al dan niet in te slaan."

Toch werd er nog een voorstel gedaan »de vrijheid terug te geven." Dit werd echter verworpen.

Wat we op de Synode van 1840 terstond na »de Utrechtsche vrijheid" vernemen, keert op schier alle Synoden terng.

Zoo ter Synode van 1849 dezelfde bezwaren; toch besluit men »dat de gemeenten moeten behouden wat ze hebben en voorts de middelen beproeven om het genot van hare rechten te verkrijgen" enz. Ook werd gezegd, dat de door de Regeering gevorderde verklaringen ».iiet tot bezwaar voor anderen kunnen strekken, die zich keikelijk bij ons willen voegen, vooral wanneer dezen ve< klaren, dat zij wel het Hervormd Kerkbestuur verwerpen, maar aanspraak blijven maken op al hunne rechten, zoo met betrekking tot de kerk als tot den staat."

Zelfs werd besloten: »Dat de gemeenten vrijheid hebben om toelagen uit de schatkist te verzoeken."

«Algemeen werd door de vergadering (Synode van 1851) erkend, dat er in de tegenwoordige vrijheid zaken gevonden worden, die bezwarend zijn voor de gemeente." Er wordt een Commissie benoemd die werkzaam zou zijn om hierin verandering te verkrijgen; „op ophouding der subsidien" wordt aangedrongen"

Doch genoeg. Overal en te allen tijde in beginsel hetzelfde.

Alleen wil ik nog opmerken, dat zelfs nog op de Synode van 1857 door Ds. Nentjes een gemotiveerd voorstel is gedaan.

»De Synode verklare omtrent de bewuste vrijheid van godsdienst en erkenning der gemeenten aan den Koning, wat reeds door de Synode van 1840 verklaard is, dat het besluit d.d. 5 Juli 1836, waarop sommige gemeenten zijn toegelaten en erkend, onder den schijn van gunst te bewijzen, eigenlijk de regten der gemeente kwetst en haar ontneemt wat haar door onze aloude Geloofsbelijdenis verzekerd is. Nimmer toch kan met inachtneming van de Geloofsbelijdenis der Gereformeerde kerk in Nederland verklaard worden, dat degenen, die met genoemde Belijdenis blijken in te stemmen, om de verwerping van een tegen Gods woord strijdend kerkbestuur, als een nieuwe secte zouden moeten worden beschouwd, hetgeen in dit besluit niet onduidelijk doorstraalt.

En dat men tevens al die stukken, welke bij het vrasen en verkrijgen der bewuste vrijheid van Godsdienst en erkenning der gemeenten verkregen zijn, terugzende, dewijl, zij de overtuiging deelt, dat zulks onder den zegen des Heeren krachtig tot een gewenschte vereeniging en eenheid zou kunnen meewerken."

Dit voorstel werd verworpen. In een insgelijks breed gemotiveerd stuk geeft de Synode de gronden op, waarom ze met dit voorstel niet kan meegaan. Zij tracht daarin aan te toonen dat, hoewel ze bezwarend is voor de gemeenten, de vrijheid naar het Besluit van 5 Juli 1836 niet in strijd is met Gods woord en merkt zelfs op, dat er wel afstand is gedaan van de bezittingen enz. van het Herv. Kerkgenootschap of eenige andere gezindheid, maar niet van de goederen en rechten der Geref. kerk." Dit laatste is ook nog verklaard door de Synode van Dordrecht 1879 De Synode van Zwolle 1882 verklaarde zich over dit punt niet uit. te zullen laten.

Ook herinner ik, dat gedurig, ook nog in 1857, op subsidie bij de Regeering werd aangedrongen, totdat op de Synode van i860 te Hoogeveen een kentering op dat punt wordt waargenomen. Misschien is' het woord der Afgevaardigden der Presb. Kerk van Schotland hier niet zonder invloed geweest.

Wat zij getuigden van de toestanden ten hunnent, geldt volgens de Synodale Handelingen m. m. ongeveer van de onze.

»Het beginsel der onafhankelijkheid van de kerk van den Staat werd door de stichters der Vereenigde Presb. kerk niet gehuldigd, en zij zelve heeft het nog niet formeel aangenomen ; maar het wordt tocli tegenwoordig eenstemmig als een levensbeginsel der kerk en van het hoogste belang beschouwd."

Over de volgende drie Koninklijke Besluiten te dezer zake kunnen we kort zijn.

Het eerste is van Koning Willem II, d.d. 9 Jan. 1841. Het biedt een niet onbeduidende bescherming tegen de willekeur van mindere besturen. Burgemeesters enz., maar overigens handhaaft het volkomen het Besluit van 5 Juli 1836. Inzonderheid ziet dit op lett. C. en D. van het bedoelde Besluit: belofte van te voorzien in onderhoud van eigen eeredienst enz. en van nimmer eenige aanspraak te zullen maken op de bezittingen enz. van het Herv. Kerkgenootschap" enz.

Het tweede is van Koning Willem III, d.d. 17 Oct. 1852. Het trekt de bepalingen onder lett. C. en D. van het Koninkl Besluit van 9 Jan. 1841 in. Zonder meer. Welke beteekenis daaraan moet worden gehecht, blijkt itit de considerans van dit Koninkl. Besluit.

Deze luidt: «Overwegende, dat de voorwaarden onder lett. C. en D. van het Kon. besluit van 9 Januari 1841, opgelegd aan de afgescheidenen van het Herv. Kerkgenootschap, welke zich als een Christel. Afgescheidene gemeente zouden verlangen te vestigen, geheel overbodig zijn te achten, naardien met opzicht tot laatstbedoelde bepaling, in het bijzonder het niet afleggen van zoodanige verklaring, geen de minste inbreuk kan maken op de regten. welke het Herv. of eenig ander Kerkgenootschap, krachtens welken titel ook, bezit."

»Overbodig", zietdaar de eenige grond. Meer zoeke men er niet in, allerminst erkenning van rechten.

In de staatsrechtelijke verhouding der gemeenten kwam niet de minste verandering. Van Overheidswege werden ze en bleven ze naar het vigeerende recht'als nieuwe genootschappen, hoe ze overigens zichzelven naar confessie en kerkenorde mochten beschouwen.

Het laatste is van Koning Willem III, d.d. 24 Maart 1870. Dit is van meer beteekenis en bepaalt de staatsrechtelijke verhouding, waarin de Chr. Geref. kerk in Nederland tot de Overheid staat. Daarom vinde het hier in zijn geheel eene plaats.

De Minister van Financien, Ingevolge magtiging des Konings, Beschikkende op eene van wege den Koning, bij marginale dipositie van 25 Nov. 1869, No. 14, gerenvoijeerd adres van S. van Velzen c. s. uitmakende eene Commissie, benoemd door de Synode der Christelijke Gereformeerde kerk in Nederland, bij welk adres, ter voldoening aan de wet van 10 Sept. 1853 (Staatsblad No. 102) wordt ingezonden het Reglement op de inrichting en het bestuur der genoemde Kerk en tevens mededeeling wordt gedaan omtrent de plaats van de vestiging der Synode;

Gezien de verklaringen van 328 kerkelijke gemeenten, van welke het grootste deel vóór of na 1853 onder den naam van Christel. Afgescheidene gemeenten, of ook met andere benamingen, op wettige wijze bij de Regeering zijn gekend of erkend, welke verklaringen inhouden, dat zij wenschen voortaar. bij de Regeering bekend te staan als plaatselijke gemeenten der Christelijke Gereformeerde kerk in Nederland;

Gezien het zesde Iroofdstuk der Grondwet;

Gezien de wet van 10 Sept. 1853;

Heeft goedgevonden aan de commissie voorn, te kennen te geven :

1. dat het reglement op de inrichting en het bestuur der genoemde kerk bij de Regeering voor kennisgeving wordt aangenomen ; en

2. dat omtrent de plaats der vestiging van de Synode. Vergadering der meergenoemde Kerk door de Regeering nader zal worden beschikt.

De Minister voorn.. VAN BOSSE."

Het verschil springt in het oog.

Het gold nu de erkenning als een geheel, de Chr. Ger. kerk in Nederland, en niet der gemeenten, elk in het bijzonder.

De naam Gereformeerd was nu toegestaan, vroeger altijd geweigerd.

De erkenning geschiedde nu niet meer naar de vroegere koninkl besluiten, maar naar de »wet, regelende het toezicht op de onderscheidene kerkgenootschappen van 10 Sept._ 1853 "

Aanvrage om toelating of erkenning behoefde dan ook niet meer te geschieden en is ook niet geschied.

Kennisgeving van bestaan met meêdeellng van »de bepalingen betreffende de inrichting en het bestuur" is voldoende.

Het reglement, in de ministerieele beschikking genoemd, is het bekende «statuut".

Of er sprake van zulk een Reglement op de Synode te Middelburg geweest is, door welke bovengenoemde commissie is benoemd, of dat er zelfs wel aan zulk een Reglement is gedacht ? Wij durven het niet beslissen. Alleen op de Synode te Zwolle van 1854 isvan zoo iets sprake geweest. Maar aan de rechtsvraag doet het niets af of toe. De Synode van Groningen 1872 heeft er haar adha& óie aan gehecht.

De staatsrechtelijke verhouding der Christel. Geref. kerken in Nederland tot de Overheden, is hierdoor bepaald In de rechtssfeer van den staat vormen ze een genootschap, erkend voor l de bekende van 1853 en dus een nieuw genootschap.

Volgens de historische ontwikkeling confes­ i sioneel en kerkrechtelijk de aloude Geref. kerken in Nederland, staatsrechtelijk zijn ze in het h oog van de Overheid een nieuw kerkgenootschap.

Over de beteekenis daarvan spreek ik thans niet. Ik constateer alleen het feit.

D. K. WlRELENGA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Het gebeurde in den ja e 1834

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's