GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Hervorming is als hoofdartikel een brief van den heer Snellen opgenomen, waarvan de inhoud beteekenis heeft. Zelden toch wierd de nederlaag der intellectualisten, d. i. van de school van Scholten, beslister van Moderne zijde erkend. Zelfs wordt als bekend feit uitgesproken, dat het Modernisme steeds meer Ethisch getint wordt.

Hoor slechts:

Er heerscht ook op dit oogenblik onder ons geen volkomen eenstemmigheid, maar merkwaardig is het, zooals in de laatste jaren een machtige Ethische strooming door onze gelederen is heengegaan; m a. w. het allernauwst verband tusschen godsdienst en zedelijkheid — natuurlijk door niemand ; ooit geheel voorbijgezien — is voor verreweg de meesten onzer de grondslag van hun geloof, wij vinden God allereerst en meest in den eisch der conscientie met vertrouwen aanvaard; in de macht, waarmee Hij ons ten goede drijft en door het schuldgevoel heen ons verder brengt; in de zaligheid aan het doen van zijn wil verbonden. Ons innigst wezen zouden wij moeten verloochenen, indien wij Ophielden in Hem te gelooven. Slechts hij vindt den Allerhoogste, wiens hart op het hoogste is gericht. Slechts in zoover hebben wij God waarlijk, als wij Hem hebben in het leven van ons gemoed. ISog eens, dit alles islallerminst nieuw, maar eerst i de laatste jaren heeft onze richting er den vollen na druk op gelegd, hebben wij gevoeld dat dit haar eig lijke kracht, haar reden van bestaan is.

Niet nieuw, zeer oud zelfs is het woord: Wie liefheeft, kent God." i joh. 4:7. En toch, hebben wij wel ooit zoo gevoeld, dat het gansche Christendom in dit éene opgesloten ligt? Het is het woord van den kinderlijk vrome, het werpt het vriendelijkst licht op zijn leven en steunt hem in zijn strijd. Ik ken nauwelijks een uitspraak zoo vruchtbaar voor ons meest gewoon, dagelijksch bestaan; zoo eenvoudig in haar toepassing, maar tegelijk zoozeer de diepe gedachte, waarmee de wijsgeer tot de waarheid, de kern van alle leven doordringt

En om dit nog breeder aan te toonen, laat de schrijver kort daarop volgen:

Ervaring van Gods trouw in ons innerlijk leven, ik kan ze niet in volstrekten zin afscheiden van onze uiterlijke lotgevallen.

Laat de knaap in 't leven stormen, Met zijn vrijheidsleus, Wanen zich tot man ie vormen Naar zijn fiere keus. Straks komt daar een uur in 't leven Dat de mensch zich vraagt: Wie zijn weg stiert en zijn streven? Wie hem leidt en draagt?

Almacht, Liefde, Trouw, Genade, Zalig, die uw hand Ziet of weet op al zijn paden In het vreemde land.

Heeft onze dichter in later jaren getuigd, dat hij zich aan Gods vadertrouw met blind geloof, niet omdat alles zijn liefde ontdekt, maar ondanks alles, dat twijfel wekt, wie onzer dankt hem niet ook voor die laatste woorden ? Het geloof aan Gods leiding door dit leven is misschien nooit meer aan het wankelen gebracht, dan wanneer zij, die het verdedigden, alles zoo natuurlijk en pasklaar wilden maken. Wie hier niet met eerbiedige huivering nadert, hij loopt gevaar het heilige te ontwijden. Mysterie is voor ons dat kleine stukske, dat wij van het groot geheel aan schouwen. Mysterie voor ons, die zoo vaak alleen de buitenzijde zien. Maar indien het ons gelukt een licht straal op te vangen in de duisternis; wanneer wij zien, hoe nameloos de smart, maar hoe onuitsprekelijk groot ook de zegen is der smart? Onder het kruis slechts leert men zegepralen; door lijden tot heerlijlcheid. Is dit woord niet uit de diepste ervaring des harten geboren? Waren er geen beproefden, die wij wilden beklagen, maar in wier binnenste een vrede woonde, rijker dan ooit de blijde dagen konden schenken? Indien iets daarvan in ons leeft, indien wij gevoelen, dat het slechts door onze schuld niet krach tig in ons is, immers ook voor ons bereikbaar, dan gelooven wij, dat lief en leed ons gegeven, ja waarlijk van God gegeven worden, opdat ze ons medewerken ten goede

Hebben wij intusschen, om den schat van het innerlijk leven te behouden, ons vijandig tegenover het denken te stellen ? Het is een gelukkig teeken, dat de heftigste strijd in dezen in den regel wordt gevoerd tusschen middelmatigenvan beide zijden. Daar zijner, wier wantrouwen tegen de wetenschap onwillekeurig doet vermoeden, dat zij vreezen te verliezen, wat niet vast bij hen geworteld is. Daar zijner, wier hartstochtelijke ijver tegen het geloof ons den indruk geeft van oppervlakkigheid in hun denken. Wie - waarlijk hoog staat, diens blik is ruim. Wie waarlijk groot is, hij leeft ook in de diepte. Ja, zoek de eenheid in de diepte. Het is de èene, eeuwige waarheid, die het geloof grijpt, die de wetenschap nauwgezet ontledend navorscht. De geloovige neemt deel aan de harmo nische ontwikkeling der menschheid, is medearbeider Gods, wanneer hij erkent, hoe de Almacht in de onmetelijke vorderingen op wetenschappelijk gebied haar wetten verklaart. En de man van wetenschap? Wat geeft hem lust tot dien edelen, ingesjjannen arbeid? Is het niet de overtuiging, dat hij op zijn gebied orde, geest aan zijn geest, leven aan zijn leven verwant, vinden zal? Is liefde voor het onderzoek niet slechts uit dat vertrouwen te verklaren? Wordt ook zijn geestdrift niet daardoor juist gewekt? Ons geloof heeft zijn gewisheid in zichzelf, maar het ontvangt toch steun van de wetenschap. Wat de wetenschap orde in het heelal noemt, dat geeft het geloof ons te ervaren als Gods eeuwige trouw. Geloof endrang tot weten, God heeft ze beiden in ons gelegd als Isehoeften onzer menschelijke natuur. Onderscheiden levensuitingen zijn ze, ziedaar het verschil. Het is dezelfde menschelijke natuur, ziedaar de eerjieid.

Lette men nu scherp op de door ons onderstreepte woorden uit het eerste citaat, en dan komt uit, hoe het Modernisme hier verklaart in het ethische leven den grond voor zijn geloof te vinden en in deze baseering van. zijn geloof op het ethische in den mensch den diepsten karaktertrek te hebben gevonden van het Modernisme.

Hierin nu is wat ons verheugt. Niets toch was ondraaglijker en onteederder dan het Modern intellectualisme. Dat"was uit den dood voor den dood, en heeft over ons volk niets dan verdorring gebracht.

Hier klinken althans fijnere accoorden. Toch dient ook hierbij tweeërlei opgemerkt.

Ten eerste dat de principieele verwantschap van de Ethischen en de Modernen op die wijs 'al sterker uitkomt, en hun verzoening op til is.

Een verzoening waarbij de nagalm vanRitschl wel als psalm des vredes dienst zal doen.

En ten andere, dat de boom nu met zijn wortel in de lucht komt te staan.

Het zedelijk leven zou in het geloof wortelen, en zie, men keert het nu ora. Thans wortelt het religieuse in het ethische.

Hierin ligt de zwakheid en onhoudbaarheid van dit standpunt.

Toch is het een zuivere openbaring van de natuurlijke Godskennis. Verder komen zonder de bijzondere openbaring kan niemand en kan ook het Modernisme niet.

Lezenswaard is wat de Friesche Kerkbode over het potten van de Diaconieën zegt:

Ons komt ter ooren, dat er door sommige onzer diaconieën een gevaarlijke weg wordt ingeslagen.

Zij beginnen op te potten I

Och, zegt men, het eerste zakje is voor de diaconie; dat brengt nog al wat op. Armen daarentegen hebben wij nog niet of zeer weinig. De bedeelden bleven bij de fondsen, toegekend aan het Genootschap. Onze gemeente heeft alzeo geen armen. Daarom hebben onze diakenen niets uit te geven en zoo komen de potjes vanzelf.

Broeders! hier schuilt veel verkeerds. In de eerste plaats dat spreken van «onze gemeente". Dat is eene verloochening van de Reformatie der kerken.

Dat is Corinthisch kwaad.

Te Corinthe waren drie partijen, die zich naar menschen noemden en zich om menschen schaarden en daardoor sectarisch v/erden.

Doch er was ook een vierde partij, die zeide: » Wij zijn van Christus", en dan met dat »wij" hun club bedoelde in plaats van de geheels gemeente•• het g heel der gedoopten te Corinthe.

Dit was separatisme.

Als wij over de gemeente spreken, dan mogen wij niet bedoelen dat deel of deeltje, dal reeds met de reformatie meegaat en den waten kerkeraad aireede erkent.

Dat deel is niet de gemeente.

De gemeente is het lichaam van Christus en alle gedoopten zijn daar leden van. Zelfs diegenen, die, uit Christen ouders geboren, uit allerlei gemoedsbezwaren in verband met het kerkbederf ongedoopt bleven.

Onze gemeente — zegt ge? Zeg liever (/«gemeente, de gemeente van [ezus Christus; Christi kerk te dezer of gener plaatse.

Tot de gemeente behooren alle gedoopte armen. Ook de grootste vijanden der Reformatie. Ook die u hoonen en tergen en liegende alle kwaad van u spreken, om Christus' wil. Gij hebt ze te behandelen als bondgenooten. Gij hebt ze lief te hebben als uwe medeleden. Gij, vrome doleerenden, en die verwaarloosde, door ongeloof verblinde, door de zonde vervoerde, door vijandschap bedrukte armen — gij zijl malkanders leden.

n Dwalende schapen; verloren schaapjes — moeten ze naar den aard der liefde u zijn en­ Dit klinkt u vreemd in de ooren.

Helaas, dat komt mede daar vandaan, dat de verbondsleer en daarmede het kerkbesef verloren ging. Brenge betering de Reformatie. k Ook daarin, dat de ambtelijke barmhartigheid weer opleve.

De diakenen hebben de stille armoede op te zoeken. Zich over den door allen verstootene te ontfermen; niet te vragen naar geloof, maar naar behoejte De uitdrukking: «allen, meest de huisgenooten des gelto/sy mag niet onderwerpelijk verklaard worden. De diake nen hebben niet te oordeelen over iemands staat. Wel te vragen naar belijdenis en wandel; doch ook daar is geenszins de grens van hun ambtelijken arbeid. Ook jegens den diepgezonkene in ongeloof en gruwel heeft de diaconie te openbaren de wonderUjk neerbuigende barmhartigheden Christi. Een goed deel der inwendige zending en der philanthrop moet teruggeleid in het AMBTELJJK spoor der Diaconie.

Het is dus niet de vraag: Is er werkelijk behoefte bij onze vrienden ? Maar: Schreit ook de nood tot God in ons dorp of onze stad ?

Nu beweert men echter dat er dorpen zijn, waar werkelijk genoegzaam in het voorkomend gebrek wordt voorzien.

Wat moeten nu de diakenen ddar verrichten?

Ons antwoord moet zijn : Zend iedere maand uw batig saldo naar eene diaconie, die met de armen ver gen zit.

In hoofdzaak zijn we het hiermee eens.

Het ingezamelde armengeld is geld des Heeren, dat op zijn tafel in het heiligdom ligt, om er aardschen nood mee te lenigen, en de broederen Diakenen zijn 's Heeren ambtsdragers, die deze barmhartigheid aan de armen en nooddruftigen bedienen mogen.

Toch overdrijve men hier niet.

Per maand of per week te rekenen, gaat bij alle diaconieën niet.

Ook in de natuur ontvangen we 's zomers dubbel, om 's winters niet te kort te komen.

En zoo nu ook zijn er kerken, waar 's zomers bij minder nood meer gegeven wordt, en 's winters bij meerder nood minder' inkomt.

In dat fgeval is ook voor Diakenen iets van de mieren te leeren.

Mits ze het dwaze denkbeeld van »potten" maar uit hun hoofd zetten, en vooral niet gaan denken aan het stichten van weeshuizen of oude-mannenhuizen.

Die sticht men in dagen van geestelijk verval; als de kerk in (/«formatie raakt, niet als ze pas tot reformatie kwam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1889

De Heraut | 4 Pagina's