GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Eisch u een teeken van den heere.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eisch u een teeken van den heere.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eisch u een teeken van den Heere, . uwen God, eisch be neden in de diepte, of eisch boven uit de hoogte. Jesaja 7:11. '

Koning Achaz, die, na Jothams dood, te Jeruzalem voor nu 2600 jaar op den troon van David zat, had wel het bloed van David in zijn aderen, maar niet den geest van David in zijn hart.

Achaz was een roekeloos, gruwelijk afgodendienaar, die zijn kind aan den Moloch offerde, voor de beelden van Baal en Astheroth op de heuveltoppen rookte, en aan den kalverdienst van Bethel meedeed.

Ge zoudt zeggen, wat zal God de Heere met zulk een afvallige en verlater van zijn Wet nu nog bemoeinis hebben! En toch de God Abrahams en de God van David heeft met dezen Achaz nog veel bemoeienis; niet om zijn persoon, maar om het Verbond met Abraham en zijn rijksbelofte aan David gezworen. En toen Achaz volhardde in zijn boosheid, zond God koning Pekah uit Samaria en koning Rezin uit Damascus met twee machtige legers op Jeruzalem af, om Achaz in zijn eigen residentie schrik aan te jagen en te benauwen.

En toen sloeg Achaz dan ook de schrik om het lijf. »Zijn hart bewoog zich, " zoo meldt Jesaia, »en het hart zijns volks, gelijk de booraen des wouds bewogen worden door den wind." Als bij Ziklag alles verloren schijnt, »sterkt David zich in den Heere zijn God'', en zingt een psalm van zijn Hoog Vertrek en den Rotssteen zijner hope. Maar dat kan Achaz niet. Een booze conscientie breekt iemands geestkracht. En daarom wordt het Achaz te benauwd in zijn paleis, en gaat hij eenzaam dolen langs den weg van den oppersten vijver. Wie weet of niet de gedachte, om in dien vijver den dood te zoeken, zijn ziel vervulde.

En nu op dat oogenblik treedt de profeet Jesaja op hem toe. Niet omdat hij medelijden met Achaz had, maar omdat de ontferminge Gods nog naar dat »zaad van David" uitging, en Hij tot Jesaja gezegd had: »Ga Achaz op den vijverweg tegemoet."

En wat zal Achaz nu?

In 's Heeren naam komt Jesaja hem aanzeggen, dat hij niet bang hoeft te wezen; dat koning Pekah en koning Rezin Jeruzalem niet zullen innemen; dat Jehovah om zijns knechts Davids wil, nogmaals lankmoedig zal zijn; en dat Achaz niets te doen heeft dan ie gelooven.

Maar hoe goddelijk dat ook klinke, doe dat eens als ge Achaz zijt. Niet vreezen, als in uw ontroerde conscientie heel uw ziel beeft als een riet! Gelooven, als heel uw inwendig bestaan afhoereert van uw God !

En zoo toch was het bij Achaz.

En toch laat God hem deswege nog niet los.

Want, zoo lezen we: »De Heere voer voort tot Achaz te spreken, zeggende: Eisch u een teeken; eisch beneden in de diepte, of boven in de hoogte."

Maar ook daar is Achaz onmachtig toe. Dat durft de booze van hart niet. Immers elk teeken, ook de alomtegenwoordige Majesteit des Heeren HEEREN zou hem nog te banger verschrikken. En daarom luidt zijn antwoord: »Ik zal het niet eischen, en ik zal den Heere niet verzoeken."

Maar de genade houdt vol, zij het ook in het vuur van een heiligen toorn, en Achaz krijgt tot antwoord: o, Kind uit Davids huis, moest ge eerst de menschen en nu ook uw God moede maken ! Gij wilt geen teeken. WeLaan, ongevraagd, en tegen uw wil in, zal u door uw God een teeken gegeven worden. Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal eenen zoon baren, en gij zult zijnen naam noemen IMJIA-KUEL, God met ons.

Nu ligt de grondtrek der zonde van Achaz in elk zondaarshart, en ook in het uwe terug te vinden. Om te gelooven en in het geloof, bij de stormen des levens, stand te houden, kunnen we niet buiten een Teeken; en toch loil de afgekeerde neiging van ons hart aari het door God gegeven teeken niet aan.

Beide tegelijk ziet ge aan wat de meesten met Doop en Avondmaal doen. Den heiligen Doop zoeken ze, omdat die Doop voor hun kind is, alzoo toonende dat ze het teeken eeren; maar het heilig Avondmaal ontloopen ze, omdat het teeken hierdoor op hen zelven aankomt. Zoo maken ze hun God moede! Wat toch is dit spelen met het teeken anders dan hun God verdriet aandoen?

De Heere kent den zondaar door en door. Alleen zijn onnaspeurlijke wijsheid kon een weg en manier uitdenken, om een zondig mensch door het geloof toch weer tot heerlijkheid te brengen. Welnu, dien weg ontsluit Hij in zijn barmhartigheden. Ja, zoo lief heeft God de wereld, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon overgeeft. En nu komt het maar op geloof aan, want »een iegelijk die in hem gelooft zal niet verderven, maar het eeuwige leven hebben."

Toch kan de zondaar ook dat »geloof"niet zichzelven aanbrengen. God de Heere moet het hem uit genade schenken. Er hem het zaad of het vermogen voor inplanten. Het opwekken door de roeping. Het een inhoud geven door het Woord. Het doen doorbreken in de bekeering. En zie, nu is het er eindelijk. Het vonkje gloort, er is glans in de donkerheid zijner ziel, licht in de duisternis van zijn hart gekomen.

Maar de winden waaien, de stormen loeien, dat vonkje aan de vlaswiek zou weer uitgaan, zoo het geloof niet gesterkt wordt.

En nu komt God in zijn ontferminge met goddelijk mededoogen, die rockende vlaswiek te hulpe.

Zie daar is zijn sacrament, zijn heilige Doop en zijn heilig Avondmaal. De twee goddelijke geloofsteekenen.

En nu durft ge nochtans zóó eigendunkelijk, zóó eigenwijs en zóó eigenzinnig zijn, om die teekenen van uw God voorbij te gaan, en feitelijk voor uzelven overbodig te achten. Zijt ge dan niet als Achaz, die uitriep: »Ik zal geen teeken eischen", en wien God de Heere deswege toeriep: »o Kind van David wie zijt ge, dat ge niet alleen den mensch, maar ook uw God moede maakt? "

Dat ge toch als een »kindeke" wildet zijn. Het jonge »kindeke'' vraagt niet: »Vader, hoe kunt ge mij over dien stroom dragen? ", maar als de watei*n zwellen, en de vloed dreigt, slaat dat kindeke de armpjes om vaders hals, en doet de oogjes toe, en laat er zich over dragen; en het komt er, omdat het niet hoogwijs was, en alles eerst begrijpen wilde, maar deed wat vader zei en in zijn vader heeft geloofd.

En is dit dan ook niet op het Sacrament toepasselijk?

Üw Vader in de hemelen zegt u, dat het geloof van uw zijde niet buiten de teekenen kan. Dat voor een zondaar, die gered zal worden, de teekenen onmisbaar zijn. Dat de rockende vlaswiek, voor wat aan u ligt, niet kan opgloren, als het teeken haar niet doet opgloren.

I En gij fluistert in uw eigenwillig hart: »Voor mij is dat teeken niet noodig. Ik kan zeer wel ook zonder teekenen gelooven. Voor mij bestaat die onmisbaarheid van de teekenen ; z«V/."

Xi'f} God weet dat ge er niet buiten kunt, en daarom verduurzaamt Hij zijn teeken, en maakt het als Sacrament tot een altoos voortgaand teeken. Hij laat dat Sacrament voor u aanrichten. Hij laat tot dat aangerichte Sacrament ook u roepen. Hij zegt u van dat Sacrament een kostelijken zegen toe. En gij groeit op, wordt twintig en meer jaren oud, en nog speurt ge geen drang in u, om dat teeken van uw God ook 'foor tiw eigen ziel te zoeken. Soms sterven er anders vrome zielen, die hun leven lang den toegang tot dat teeken van hun God niet begeerd hebben. Of ook, ge hebt er den toegang toe ontvangen. Ge moogt er komen. Maar ge blijft weg, en om het teeken van uw God bekommert ge u niet.

De grond nu dezer zonde ligt hierin, dat we in het hulpmiddel van zulk een teeken iels vernederends vinden.

Want, dat ligt in den aard der zaak, in den hemel zullen we geen teeken meer noodig hebben. En als er geen zonde op aarde was. zou er van zulk een teeken ook nu geen sprake zijn. Wie niet spreken kan, maakt teekens met zijn vingers, maar wie is zooals hij zijn moet, denkt aan geen vingerspraak. Als ik iemand beroepen kan, geef ik hem geen teeken, maar als een schip op verren afstand gepraald wordt, moet dit door teekenen gaan. Aan een kind geef ik teekens in plaatjes, de ma7i leest. Of ook als men verraad vreest, geeft men elkander een teeken, ter herkenning van trouw.

Zoo is het teeken das een hulpmiddel, dat niet noodig zou zijn, als we waren die we zijn moesten, en dat alleen noodig wierd door ons gebrek, door onze geestelijke onbeholpenheid, door de vernieling der zonde. En gelijk een die mank gaat, nu altijd iets vernederends vindt i« het stokje waarop hij leunen moet., enhti daarom zooveel mogelijk verbergt, zoo ook is er in ons zondig hart iets dat tegen het gebruik van deze teekenen ingaat. We hadden ze liever niet noodig.

Maar juist daarom is die Achaz's weerzin tegen het gebruik van teekenen dan ook zoo diep zondig, en eigenlijk zoo vermetel.

Want wat komt er van u terecht, zoo ge uw redding niet aan uw God in handen geeft? En als nu uw God weet dat voor die redding ook het Teeken u tot hulpmiddel moet zijn; dat dit bij uw gevallen natimr zoo hoort; en dat in u, als afgedoold kind, het geloof zonder dat teeken zijn ware veerkracht niet kan verkrijgen, — wie zijt gij dan, dat ge het beter dan uw God wilt weten, uw Ontfermer bedilt, en in uw opstandig hart zegt, zeer wel buiten het teeken te kunnen; terwijl toch uv/ God u toeroept, dat het noodig voor u is, en het in zijn kerk voor u bereidt.

.Heel zijn heilige historie door heeft God met zijn uitverkorenen door teekenen gehandeld. In den regenboog met Noach, in den sterrenhemel met Abraham, in zijn Sacrament met Israël. Een Teeken verzelt al zijn heilig doen bij Gideon en Manoach. In de woestijn en in het land van Egypte en straks in Kanaan. Teekenen zijn een vast en nooit ontbrekend bestanddeel van zijn goddelijk genadewerk.

En gij zult een genadewerk zonder teekenen willen?

Of neen, gij ook wilt een teeken van uw God; maar een teeken van uw eigen vinding; als dit of dat u in uw leven overkomen zal of overkwam. En het teeken dat God zelf voor zijn uitverkoren volk, eens en voor altoos gesteld heeft, dat gaat ge voorbij.

Daarom, zoo zegt de profetie, zal de Heere zelf u een teeken geven. Zie, een maagd zal zwanger worden, en een zoon baren, en gij zult zijn naam heeten IMMANUEL. En dat wondere , teeken brengt de Heere voor u in zijn heilig Sacrament, en gij bekommert er u niet om.

o. Is het dan wonder, dat gelijk eens in de kerk van Corinthe, zoo ook thans in onze kerken, zoo veler geloof slaapt, en zoo veler geloof krank is, en zoo veler geloof geen kracht bezit, om ons te doen staan in de kracht onzes Gods?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Eisch u een teeken van den heere.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's