GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rekent men bij zijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rekent men bij zijn

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rekent men bij zijn actie in de Reformatie der kerk wel overal genoeg met de onbetwistbare eischen van een kerkelijk instituut ?

Soms zou men het betwijfelen.

Vaak toch heeft het al den schijn, alsof men tot reformatie der kerk overgaande, in den waan verkeert, dat de kerkeraad over de leden zijner kerk naar eigen goedvinden kan beschikken, en alsof hun eigen keus van beslissing hierbij zelfs geen oogenblik in het spel komt.

En dit nu zou toch een fout zijn.

Immers hoe ontstaat het instituut eener plaatselijke kerk.'

Altoos zóó, dat in een stad of dorp, waar de Christus dusver nog geen belijders had, nu door aanraking met andere plaatsen, of door zending uit die andere plaatsen, eenige personen tot de belijdenis van den Christus gebracht worden. Is het toch eenmaal hiertoe gekomen, dan is er een deel van de kerk van Christus in die plaats zichtbaar geworden, en ontstaat vanzelf behoefte, om dit zichtbaar deel van Christus' kerk ook als kerkelijk instituut in zijn voegen te zetten. En is men nu niet Roomsch, maar Gereformeerd, dan zal dit institueeren van dit deel der zichtbare kerk wel met behulp van elders reeds ge­ vestigde kerken toegaan, maar de daad zelve zal toch altoos voortkomen uit de wilsuiting en de actie der nieuwe belijders, die in dat dorp of in die stad gewonen zijn.

Zij komen, onder welke leiding dan ook, bijeen. Zij doen verklaring van hun gemeenschappelijke belijdenis. Deze gemeenschappelijke belijdenis is de drang tot en de grond van hun saamwerking. En uit deze saamwerking wordt nu het instituut geboren, doordien een kerkeraad verkozen en een kerkenordening ingevoerd en kerkverband aangegaan wordt.

Men kan en mag dus, zoodra er sprake is van het instituut eener kerk, deze vrije wilsuiting der leden niet wegdenken. Zonder haar toch komt er geen instituut, of het moet een instituut in Roomschen zin zijn.

Dcch hieruit volgt dan ook, dat het kerkelijk instituut als zoodanig duurzaam aan deze keuze der leden gebonden blijft. Saam machtigen ze in hun kerkenordening den kSrkeraad, om nieuwe leden in dit instituut op te nemen, of ook ontrouwe leden van de gemeenschap van dit instituut uit te sluiten. Natuurlijk niet alsof deze leden in Pelagiaanschen zin deze macht uit zichzelven op den kerkeraad zouden overdragen, maar zoo, dat deze macht door Christus in zijn kerk gelegd is, en dat zij, als uitmakende de kerk van Christus, nu voorts in opgemelden zin handelen.

Doch dit is niet al.

Immers er volgt ook uit, dat een iegelijk die in een kerkelijk instituut leeft, persoonlijk vrij is om zijn band met dit instituut te verbreken; en zelfs, zoo hij voor zijn conscientie niet meer aan de conditiënvan dit instituut kan voldoen, gehouden is zich er uit terug te trekken.

Dat loochenaars van den Christus, en zelfs verklaarde atheïsten, nog altoos als leden van een > kerkelijk instituut" staan ingeschreven, i^ verzaking van goede trouw, klinkklare oneerlijkheid en stuitende onoprechtheid.

In het afgetrokkene kan dus nooit aan eenig lid van een kerkelijk instituut het recht worden betwist, om te zeggen: „Ik wensch niet langer als lid van uw instituut gerekend te worden."

Want wel volgt hieruit niet, dat de kerkeraad daarom hem dadelijk in het gevlei moet komen, en hem met koele hand moet schrappen.Veeleerzaldekerkeraad inden regel allerlei pogingen aanwenden, om hem van de geestelijke i, fdwaling die hem tot dit besluit bracht, af te brengen. Maar stel, de kerkeraad slaagt hierin niet; de patiënt blijft bij zijn besluit en verklaart van dezen oogenbiik af zijn band met het instituut als verbroken te beschouwen; dan blijft voor den kerkeraad, ook al laat hij hem voor de conscientie nog niet los, en al blijft hij nog uitzien naar een latere gelegenheid, om hem weer terecht te brengen, toch voor het oogenblik niet anders over, dan hierin te berusten.

Dwangmiddelen staan aan den kerkeraad niet ten dienste, en zou hij toch niet mogen aanwenden. En als dus het bedoelde lid weigert iemand of iets van kerkeraadswege voortaan te zijnen huize te ontvangen; weigert aan eenige oproeping gehoor te geven; en weigert aan zijne kerkelijke verplichting voortaan te voldoen; dan mist de kerkeraad voortaan elkinstitutair recht, om hem ook daarna nog te behandelen, als iemand die krachtens zijn wilsverklaring van zijn instituut lid was.

Met opzet laten we de geestelijke zijde der zaak thans rusten, en bespreken ze enkel formeel. En dan is het o. i. zonneklaar, dat een kerkelijk instituut, dat geboren wordt uit vrijwillige toetreding, formeel geen nakoming van verplichtingen meer kan eischen van iemand, die zijn saamwerking met dit instituut opzegt.

Dat men zijdelings ook reeds door den heiligen Doop tot dit instituut behoort, doet ten deze niets af.

Dit toch is een stipulatie, die, nu weer formeel gesproken, door de leden van het instituut, bij zijn oprichting gemaakt is, t. w. dat, krachtens hun belijdenis, niet alleen zij zelven in het volle genot zouden treden van de rechten die het instituut gaf, maar dat ook hun kinderen, na door den heiligen Doop verzegeld te zijn, als ten deele behoorende tot het instituut zouden gerekend worden, en dat deze, na tot het heilig Avondmaal op persoonlijke belijdenis te zijn toegelaten, gelijke rechten zouden bezitten als zij.

Maar toch was altoos in deze stipulatie begrepen, dat het instituut de genieting van de volle kerkelijke voorrechten, d. i, de deelneming aan het heilig Avondmaal en het bekleeden van het ambt der geloovigen, slechts aan zulke kinderen zou geven, die, tot jaren van onderscheid gekomen, ook persoonlijk zouden belijden, en persoonlijk gelijke stipulatie aangaan.

Brengt nu de kerkeraad (gelijk bij Reformatie altoos het gevaf is, zoodra dió Reformatie ook de kerkregeering betreft) zekere verandering in den grondslag van het instituut te weeg, dan spreekt het vanzelf, dat de kerkeraad dit zijnerzijds nooit anders doen kan, dan als geldende voor allen en een iegelijk, die leden van het instituut waren op het oogenblik, dat hij tot Reformatie overging; en het is dit wat men bedoelt en terecht bedoelt, zoo men zegt, dat de kerkeraad van Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en elders, het kerkelijk instituut niet konden reformeeren, dan voor de geheele gemeente, die in het dusver bestaande instituut besloten was.

Maar, en dit is wel eens te veel uit het oog verloren, al is het volkomen waar, dat de kerkeraad een bestaand instituut niet kon reformeeren, dan in de onderstelling dat die nieuw geschapen orde van zaken voor allen geldt, die tot het instituut behoorden; het is even waar, dat de leden die dit instituut uitmaakten vrij blijven, om al of niet met deze vervorming vrede te nemen,

en zoo ze dit niet doen, formeel het recht hebben om hun gemeenschap met het instituut, gelijk het nu wlerd, al te breken.

De kerkeraad van Amsterdam hervormde zijn kerkelijk instituut dat op het oogenblik der verandering, pi. rn. 175, 000 zielen telde, en op hem rustte de verplichting, om de zegeningen en rechten van het verbeterde en hervormde instituut aan alle dezen toe te kennen en hun te doen genieten. Maar hierin lag niet opgesloten, dat hij over deze 175, 000 als een kudde willooze schapen te vervoegen ol te beschikken had. Zijnerzijds was de kerkeraad gehouden rechten te blijven geven en te verzekeren; maar hij kon niet de vrije wilskeus der leden vernietigen, om al of niet zich als leden van dit hervormde en gewijzigde instituut te blijven gedragen.

Bleek dus schriftelijk of feitelijk van een of meer leden, dat zij weigerden met deze nieuwe orde van zaken mee te gaan, en dat zij van het instituut in zijn nieuwen vorm geen leden, hoegenaamd of op wat wijs ook, wilden zijn, dan was/< ? r»2^^/hierdoor de band tusschen hen en den kerkeraad verbroken, en kon de kerkeraad formeel geen institutaire rechten meer op hen doen gelden.

In een vlugschrift: Siperatie en Doleantie, dat dezer dagen het licht zag, is dit nader toegelicht.

De heeren Malcomesius c.s., die te Rotterdam een Vereeniging voor Christelijk onderwijs tegenover Christeüjk-Nationaal hebben opgericht, deden dan toch winste met onze critiek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Rekent men bij zijn

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1890

De Heraut | 4 Pagina's