GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr. Wagenaar komt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr. Wagenaar komt

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. Wagenaar komt in de Friesche Kerkbode op de meest heusche wijze tegen Separatie en Doleantie eenigermate in verzet. Althans hij aarzelt, hij huivert nog, om met de beschouwingen en conclusion van dit boekske meê te gaan.

Deze critiek als zoodanig stellen we op prijs.

Indien er bij sommigen nog geen overtuiging gewekt is, ot althans nog geen overtuiging, die genoegzaam wortel heeft, om in den zin, door dit boekske aangegeven, de grens te trekken, die ons voor Separatisme en Doleantisme beveiligen moet, dan is het wel zoo goed, dat dit worde uitgesproken, en nadere gedachtenwisseling hierover worde uitgelokt.

Mits, en dit beding mag immers gesteld, mits het debat zich metterdaad bewegeop het terrein, waarover deze brochure loopt, en op dit terrein de rechte lijn volge.

En aan dit noodzakelijk beding nu, zouden we niet durven zeggen, dat de critiek van Dr. Wagenaar voldoet.

Wel stak hij nog pas van wal; en zou het deswege, onder gewone omstandigheden, allicht beter zijn geweest, hem eerst uit te laten spreken; maar hier mocht dit niet.

Immers waar dit zich uitspreken, om het kleine formaat van de Friesche Kerkbode, allicht weken duren kan; en we van meet af zien, dat de critiek fornieel misloopt, zou Dr. Wagenaar, bijaldien we hem stil lieten doorschrijven, toch van achteren ons zeer terecht kunnen verwijten: „Eilieve, is dit broederlijk? Gij zaagt reeds voor weken, dat ik op een verkeerde rail gleed; waarom mij dan niet terstond gewaarschuwd? "

Ten einde dit billijk verwijt te ontgaan, daarom nu reeds een kort woord.

Dr. Wagenaar begint met te zeggen, dat de hoofdvraag hier is, „of het ambt in het organisme der kerk wortelt, of in haar instituut''

En na aldus de casuspositie te hebben omschreven, begint hij dan met op David te wijzen, die naar goddelijk recht koning over heel Israël en Juda was en zichzelven als zoodanig beschouwde, niettegenstaande de verkeerdheid der menschen hem feitelijk de voering van het bewind over dit geheele rijk, lange jaren onmogelijk maakte.

Een voorbeeld, blijkbaar gekozen om duidelijk te maken, dat alzoo ook Dr. Wagenaar, naar goddelijk recht als dienaar des Woords in de kerke Christi te Leeuwarden staande, rechtens het ambt voert over al wat er binnen Leeuwarden van de kerke Christi wordt gevonden, al is het ook, dat der menschen onwil of verkeerdheid hem dit feitelijk onmogelijk maakt.

Deze critiek nu kunnen we als zoodanig niet aanvaarden, omdat ze door Separatie en Doleantie vooruit is afgesneden.

De kerk van Christus kan als organisme bezien, én kan bezien als instituut. Hieruit volgt dat ge van drieëerlei kunt handelen, t. w. óf van dit organisme, óf van dit instituut, óf wel van den band, die het instituut aan het organisme verbindt. Drie onderwerpen, die elk op zich zelf der bespreking overwaardig zijn, mits men ze niet dooreenwarre, maaf elk van deze drie vraag­ stukken geregeld en op zichzelf doordenke en doorspreke.

Nu was er allengs een Babylonische spraakverwarring ontstaan, doordien de onderscheidene publicisten deze drie niet uiteenhielden, maar dooreenvlochten. Dit gaf allerlei droef gehaspel. Zoo kwam men niet verder.

Vandaar dat in Separatie en Doleantie een ernstige poging is gewaagd, om aan deze spraakverwarring een einde te maken, door nu eens, streng en bondig, één dezer drie vraagstukken, en wel dat van het instituut, met uitsluiting van de beide andere, uit zijn wortel op te halen en door te spreken in zijn vertakkingen.

Tot moêwordens toe is daarom in Separatie en Doleantie telkens herhaald, dat de schrijver ditmaal opzettelijk de geestelijke zijde der quaestie, d. i. het vraagstuk van het organisme, geheel liggen liet, en er geen woord over zeggen zou; en is aan het slot uitdrukkelijk en beleefdelijk gevraagd, of de broederen, die van hem in meening verschilden, ten einde tot een vruchtbare discussie te komen, zich nu even streng aan deze af bakening van het terrein wilden houden, door óf aan te toonen, dat zijn uitgangspunt voor het instituut verkeerd was, ót wel dat hij hieruit ^«logische gevolgen had getrokken.

En zie, wat doet nu Dr. Wagenaar.'

Het bleek u reeds uit wat we van zijn critiek meedeelden. Hij gaat handelen niet van het in Separatie en Doleantie besproken vraagstuk, maar over het heel andere vraagstuk, rakende den band die organisme en instituut verbindt.

Nu is ook dit vraagstuk uiteraard van het uiterste gewicht, en daarom moet zeer zeker te zijner tijd ook dit vraagstuk aan de orde komen; maar het kan noch mag ter sprake komen bij dit vlugschrift.

Dit vlugschrift handelt daar niet van. Het heeft er geen opinie over uitgesproken. Het zwijgt er van. Het mijdt het met opzet. Juist om aan de bestaande verwarring in de discussie een einde te maken.

Slechts ten blijke van broederlijke waardeering zij het ons daarom vergund ook het Davids-argument zelf met een enkel woord ter toetse te brengen.

En dan valt dit o. i., om twee redenen.

Vooreerst om het feitelijke en ten andere om het ongelijksoortige of heterogene, dat verbiedt dit geval als analogie te doen dienen.

Om het feitelijke.

Immers ook in de geschiedenis van Davl d wordt een zeer duidelijk onderscheid gemaakt tusschen hetgeen aan David naar goddelijk en hetgeen hem naax menschelijk recht als zijn gebied toekwam.

Naar goddelijk recht had hij aanspraak op het koningsbewind over heel Juda en Israël, edoch zonder bepaling van den tijd, waarop hij dit bewind zou kunnen aanvaarden. Dij tijdsbepaling zou hem, onder goddelijk bestel, eerst later open baar worden,

David begint dan ook na zijn zalvin? , met zich niet als koning te gedragen. In geen enkel opzicht. Veeleer erkent hij Saul tot zijn dood toe als den gezalfde des Heeren. Ware dit niet zijn onderstelling geweest, dan had hij Saul als oproerling moeten behandelen, en, zoodra hij er kans toe zag, doen executeeren. In stede hiervan nu zien we, dat David hem niet slechts spaart, maar weigert hem te dooden, op grond dat hij „de gezalfde des Heeren" is, en later den man die hem dood sloeg, overhoop liet steken, omdat hij den „gezalfde des Heeren" had aangetast.

En toen nu Saul gestorven was, gaat David wel zijn koninkrijk aanvaarden, maar niet dan na een verbond gesloten te hebben met de mannen van Juda. Eerst ging David als particulier in Hebron wonen; en eerst nadat hij hier woonde „kwamen de mannen van Juda en zalfden aldaar David tot een koning over het huis van Juda" (2 Sam. 2 : 4). David komt dus Hebron niet binnen, om te zeggen: Ik ben van Godswege koning over Juda en Israël, " maar hij wacht tot de inwoners van Juda tot hem komen, en hem als zoodanig nogmaals zalven. De zalving in het instituut, na de vroegere zalving in bet organisme. En nu zalven ze hem, niet tot koning over Juda en Israël; neen, maar uitsluitend over Jtiia, Over Israël niet.

En ook David maakt geen oogenblik de pretentie van reeds koning ook over Israël te zijn, want hij boodschapt aan Jabes in Gilead: „Ook hebben die uit het huis van Juda mij tot koning over zich gezalfd" (vs. 7).

Zoo bleet het zeven jaren, zonder dat David zich eene enkele regeeringsdaad over Israël veroorloofde, en als nu daarna Abner, de opperbevelhebber over het leger Israels, met David in onderhandeling treedt, om ook Israël onder zijn kroon te brengen, wil David ook dit in den vorm van een verbond, en alzoo door stipulatie, „Wel, zoo berichtte hij Abner, ik zal een verbond met u maken" (2 Sam. 3 : 13).

En zelfs toen nog gedroeg David zich zóó weinig, als ware hij reeds koning ook over Israël, dat hij Rechab en Baëna, die Isboseth, een prins van Sauls dynastie, gedood hadden, deswege dood liet slaan.

Ook nu Vi'achtte David af, en eerst toen de stammem van Israël tot David te Hebron kwamen, „toen maakte de koning David een verbond met hen te Hebron voor het aangezichte des Heeren." En nu wordt David ten derden male gezalfd, thans als koning over Israël (2 Sam, 5 : i—3).

F'eitelijk is dus voorzooveel het volksinstituut aangaat alle ambtsoefening door David nagelaten, en afhankelijk gesteld van devrijvaillige stipulatiën, die eerst de oudsten van Juda, en zeven jaren later de oudsten van Israël David te Hebron kwamen aanbieden.

Een toedracht van zaken, die alzoo de voorstelling ia Separatie en Doleantie gegeven, niet omver zou stooten, maar nóg sterker bevestigen, dan in dit vlugschrift is uiteengezet.

Maar al zou deze analogie in ons voordeel zijn, we wijzen ze als analogie zeer bepaaldelijk af.

Om drieërlei oorzaak.

Ten eerste omdat David, in 's Heeren naam, door Samuel geroepen was, met een buitengewone roeping; die niet door een orgaan van het instituut was tot stand gekomen,

Samuel trekt naar Bethlehem niet op last der oudsten, niet krachtens zijn ambt, maar krachtens rechtstreeksche opdracht des Heeren, met rechtstreeksche aanwijzing van den persoon, die te kiezen is, door God zelf.

Analogie zou er dan alleen zijn, zoo ook thans eenig dienaar des Woords kon zeggen, rechtstreeks buiten het instituut om, ^ door God zelf in het ambt gezet te zijn, en zulks met bepaalde aanduiding van heel het terrein der gedoopten als zijn ambtelijk gebied.

Dit niet zoo zijnde, vervalt dus hiermee de analogie.

Ten tweede ontkennen we de analogie, omdat een Koning heel iets anders is dan een Dienaar. Aan een konin: ^ komt een rijksgebied en in dat rijksgebied een macht ^oe, die hij op kan eischen. Een dienaar daarentegen heeft nooit iets op te eischen, maar slechts den last zijns konings uit te voeren op het door zijn koning hem aangewezen terrein. David staat hier in analogie met den Christus, en de Dienaar des Woords, zoo ge wilt, met Joab.

En ten derde betwisten we hier de analogie, omdat het niet aangaat de kerk met een volksstaat te vergelijken; waarbij het feit, dat kerk en volk in die dagen één waren, niets afdoet, om de beslissende reden, dat de inrichting van dezen kerkstaat niet kerkelijk, maar politiek was, gelijk reeds de titel van koning aanduidt.

Nu kon niemand in Israël zeggen: „Ik verbreek mijn verband met dit volksinstituut, " omdat men Israëliet van geboorte was. Uit een kerk kan ik daarentegen, voorzooveel zij instituut is, uittreden, en b. v. van Luthersch, dat ik was, Gereformeerd worden, of omgekeerd.

Moge daarom Dr. Wagenaar ons en het kerkelijk publiek den dienst bewijzen, om, zoo er bij hem nog bedenkingen rakende het vraagstuk van-het instittmt bestaan , thans deze, en geen andere, te berde te brengen; en deze bedenkingen, scherp geformuleerd, stelling tegfinover stelling, voor te dragen.

Dan natuurlijk zal hij ons bereid vinden, om daarop uitvoerig in te gaan.

Immers er moet hier niets blijven zitten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Dr. Wagenaar komt

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's