GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Herhaaldelijk kwam den laatsten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herhaaldelijk kwam den laatsten

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herhaaldelijk kwam den laatsten tijd de vraag te berde, wat toch de juiste verhouding was tusschen de particuliere liefdadigheid en de Staats-armenzorg,

Maar stellig niet minder belangrijk is een hiermee verwante vraag. Deze namelijk: In welke verhouding de particuliere liefdadigheid dient te staan tot de Diaconiei' Thans is hier ter stede b.v. in den kring der Ned. Gereformeerden de verhouding ongeveer deze, dat de Diaconie een som van vijf en twintig duizend gulden collecteert, en dat door particuliere liefdadigheid stellig ^et dubbele in denzelfden kring wordt uitgegeven. Misschien meer.

Op de twintig duizend personen, die op dit oogenblik dezen kring uitmaken, telt men omstreeks 4000 huisgezinnen, die door elkander per jaar ƒ 6.25 aan de Diaconie toevertrouwen; wat, over de 52 weken gedeeld, op plus minus twaalf centen per week neerkomt.

En nu kan men er zeker van zijn, dat behalve deze twaalf centen, gemiddeld nog minstens vijf en twintig centen per week op andere wijze aan behoeftigen worden uitgedeeld.

Onder die particuliere uitdeeling valt dan vooreerst wat men in de rondgaande bussen voor de armen van andere gezindten of kei ken geeft. Ia de tweede plaats wat men te kosten legt aan verarmde familieleden of bekenden. In de derde plaats wat men zelf uitreikt aan particuliere armen. En eindelijk in de vierde plaats wat men aan andere particulieren bijdraagt voor allerlei kransen, vereenigingen, samenkomsten, enz.

Er wordt in dien zin op zoo velerlei wijs en zoo aanhoudend gegeven, dat onze raming van f 0.25 per week per gezin stellig nog beneden de werkelijkheid blijft. Natuurlijk nog geheel afgescheiden van wat men bijdraagt voor den kerkedienst, voor zending, voor Christelijke scholen, enz. Dit laatste bedraagt zeker schier nog eens zooveel, zoodat men hetgeen op allerlei wijs door zulk een kring geofferd wordt, veiüg op twee tonnen gouds per jaar, of / 10 per hoofd schatten kan.

Al kon er dus nog meer gedaan, toch moet erkend, dat de offervaardigheid reeds merkbaar aanwies, en dat hierin de vrucht der reformatie heerlij k openbaar wierd.Iets waarbij het vooral opmerking verdient, dat vroeger het geven alleen onder de rijken en gegoeden bekend was, maar dat thans ook de „kleyne luyden" dapper meedoen, en door hun massa de giften der rijken overtreffen.

Doch juist dit noopt te meer om de vraag onder de oogen te zien, of het particulier geven zich wel in een juiste proportie bevindt tegenover de Diaconie, indien men haar slechts een derde toevertrouwt van hetgeen op allerlei wijze vóór de armen wordt afgezonderd.

In twee uitersten kan men hier vervallen.

Men kan eenerzijds beweren, dat de Diaconie geheel de beschikbare som moet ontvangen, en er alzoo geen-particulier weldoen naast de diaconale verzorging bestaan mag. En • anderzijds kan men oordeelen, dat de Diaconie eigenlijk slechts een noodinstelltng is, en slechls dan optreedt, als de particuliere liefdadigheid niet in staat is zelve te handelen. Dan wil de één afsturen op een ideaal, waaiin de Diaconie alles doet, en de ander ons heenleiden naar een toestand, waarbij de Diaconie verdwijnt; terwijl zeker instinct u reeds terstond zegt, dat noch het ééne noch het andere juist kan zijn, en dat het slechts aankomt op het vinden van de juiste grens, die beide vormen van liefdadigheid van elkander scheidt.

Immers, de Heilige Schrift zelve verbiedt u de Diaconie als een abnormaal hulpmiddel voor gevallen van bijzonderen nood te beschouwen. Ware dit zoo, dan zou de Diaconie geen ambt, en v/el geen duurzaam ambt, in de kerk van Christus sijn. Ja, het ideaal van een kerk zou dan eerst daar bereikt zijn, waar men met dankzegging aan God, het Diaconaat kon afschaffen.

Nog diakenen te hebben zou dan een schande voor, en een aanklacht tegen, de gemeente Kijn, en het sonder diakenen te doen vcor elke kerk een zaak der eere worden.

Ook wat onze Catechismus over de viering van den Sabbat zegt, verzet sich hiertegen. Moet ik toch, vooral op den Rustdag tot de gemeente Gods komen, „cm aan de armen Christelijke handreiking te doen", dan ligt hierin opgesloten, dat de insameling voor de armen een deel van den eeredienst is. Niet iets dat er zoo bijkomt, en ook niet iets, dat na afloop van de godsdienstoefening moet komen, m.aar er bijhoort, er een deel van uitmaakt, en er niet in kan gemist worden.

Zonder inzameling voor de armen geen vergadering der geloovigen. Zoo komt er dus geld bijeen, dat op de tafel des Heeren wordt nedergelegd. Dus moeten er' mannen zijn, die dit geld beheeren. En reeds hieruit b'ijkt derhalve, dat het Diaconaat duurzaamheid en vastheid in het wezen zeif der kerk bezit.

Zelfs komt hier nog meer bij.

Door geven kan men veel kwaad doen, " zoo men op onverstandige wijze geeft. Deswege moeten er in de kerk van Christus m.annen zijn, die van Christus' wege in het ambt gezet zijn, en wier studie het is, om het juiste ^even te leeren. Een Diaconie kan en moet ervaring hebben. Ze kan en moet op op de hoogte zijn van de gezinnen der behoeftigen. Ze blijft aldoor, en kan daarom het gedrag dezer gezinnen nagaan, en de gevolgen van haar ondersteuning naspeuren. Juist om het edelste niet te laten bederven, en de weldadigheid metterdaad tot een zegen te doen zijn, is alzoo het duurzaam en vastblijvend Diaconaat onmisbaar.

Ook moet er in de weldadigheid rechtvaardige zin heerschen. Geeft nu een ieder in zijn particulier, dan komt het telkens vcor, dat enkelen naar verhouding veel te veel, en anderen veel te weinig krijgen. De brutalen hebben dan meer dan de halve werell in, terwijl de schafneler en stiller armen wegzinken in hun ellende.

Ook dit mag niet. En alzoo is ook ter wille der rechtvaardigheid een vast en duurzaam Diaconaat noodig.

Aan de gemeenschap der goederen te Jeruzalem, lag hoewel verkeerd aangelefd, een schoone gedachte ten grondslag. Men gevoelde zich allen saam als broeders en zusters van één gezin en wilde daarom alle dingen gemeen hebben. Dit temperde weelde en overdaad, en leidde er toe, dat de armen een smenschelijk" leven erlangden. Slechts was de fout dat een iegelijk zijn goed verkocht en uitdeelde. Op die wijs toch hieuw men den vruchtboom om, en viel er spoedig niet meer te plukken, ' Maar het goede sprak hier toch in, dat men de gezamenlijke armen der kerk als één geheel nam, en over allen gelijke zorge liet gaan. En dit nu is alleen voor de Diaconie mogelijk.

Waar ten slotte nog dit bijkomt, dat alleen een Diaconie in staat is, om ook wie anders niet geven zou, tot geven te bewegen, en dat alleen een Diaconie in staat is van den Pharizeeschen gever een Christelijk gever te maken.

Zonder Diaconie, dan zal een derde der lieden goed, een tweede derde tamelijk, maar ook een ander derde zoogoed als niets geven. En voor dit laatste derde is nu de Diaconie de aanklopster, die er toch hetgeven door de gewoonte ten langen leste inbrengt. Zoo zijn er menschen die enkel door het vragen der Diaconie van een cent op twee en een halven cent, straks op een stuivertje en ten laatste op een dubbeltje gekomen zijn. Hooger komt men natuurlijk door de gewoonte niet. Om meer te geven moet er hooger aandrift bijkomen. En dan wordt het van een dubbeltje soms een gulden en een rijksdaalder. Een rijksdaalder die bij enkele gelegenheid tot een tientje of meer oploopt.

Maar ook tegen een Pharizeesch geven ligt in de Diaconie het beste verweermiddel. Naar onze menschelijke natuur geven we liefst zoo, dat ieder weet wat we geven, en geven we dan, omdat anderen het te weten komen, recht veel.

Maar zoo mag het niet. Zelfs de linkerhand mag niet weten wat de rechterhand doet.

Alle goed geven geschiedt in het verborgen, en heeft alleen deswege loon bij Hem, die in het verborgene ziet en eens in het openbaar zat vergelden.

En hiertoe nu verhelpt ons de Diaconie.

Zij vraagt in het verborgen. In een zak, een bus of buidel. En dit opent dan de zondige gelegenheid, om heel weinig te geven, omdat alleen God het ziet en niet de menschen; en maar al te velen zich veel meer storen aan wat de menschen oordeelen, dan om wat God oordeelt in hun conscientie.

Vandaar dat de buidel der Diaconie voor een iegelijk een middel van zelfontdekking kan zijn voor aijn stand in de genade.

Kan hij in dien verborgen buidel zich er nog afmaken met een kleinigheid, dan ïiet hij hieruit zelf, hoe weinig hij God nog liefheeit. En voelt hij omge-, keerd, dat hij voor Gods oog in den buidel ; geen kleine gave durft steken, dan is dit hem een gelukkig blijk| dat hij God vreest.

Wie aan de Diaconie geeft, legt zijn geld op 's Heeren tafel en laat het Jn 's Heeren naam door de diakenen aan Gods armen . uitdeden.

Hij persoonlijk heeft er dus geen eere | en geen zelfvoldoening van. En de armen danken niet hem, maar den Heere.

Zoo ontgaat dus de lof aan het schepsel en keert zich de lof tot Godes glorie.

Wie dat nu wil, staat goed.

Wie dat niet wil, staat nog verkeerd.

Dien is het nog om eigen zelfvoldoening, om eigen eere, om eigen vertoon en om eigen bedrijvigheid te doen.

Dan prijzen de menscheti uw weldadigen zin, maar bij God hebt ge uw loon weg.

Ook daarom kan dus de Diaconie niet gemist worden; moet ze er zijn; en moet altoos de Diaconie in den Naam d^s Heeren bij alle weldadigheid in de gemeente des Heeren den voorrang eischen.

Ze mag niet afgeschaft. Ze mag niet in den steek gelaten. Ze moet voorop blijven gaan.

Mits ze dan ook een Christelijke Diaconie zijn wil, en er zich op toclegge dit meer en meer te worden.

Maar, helaas, ook ia de Diaconie sloop in het laatst der vorige eeuw een booze geest. Toen is ze om haar eere gekomen. Toen heeft ze de lie-de gekwetst; den Heere smaadheid aangedaan; en zich ververloopen in bureaucratie.

En geheel ontkomen aan die jonde is ze no tang niet.

Hier moet nog meer van gezegd.

Doch dat meerdere stellen we uit tot ©en volgend nummer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Herhaaldelijk kwam den laatsten

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 december 1890

De Heraut | 4 Pagina's