GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XCVIII.

JöH4lïi«E§ FIORIASÜS.

Den loen Juli 1584 was de Prins van Oranje door sluipmoord gevallen en sinds heetschte in de Nederlanden zoo Zuidelijke (voorzoover zij nog de zaak der vrijheid liefhadden) als Noordelijke, de grootste verslagenheid en benauwdheid. Van dezen toestand maakte de Hertog van Parma, door Filips II aan het hoofd der Nederlandsche zaken gesteld, gebruik door den oorlog, dien hij aangevangen en tot hiertoe, vooral in het Zuiden, met gunstigen uitslag gevoerd had, met kracht door te zetten.

Onder de steden, die hij belegerde, behoorde het eens zoo machtige en rijke Brussel. Die stad was echter toen niet meer zoo machtig. Hare ligging (zij was grensstad) had Brussel begeerlijk voor den vijand gemaakt, waarom het sinds 4 of S jaren van den langdurigen oorlog veel te lijden had gehad. Bovendien had de stad een zwaar garnizoen, dat zij onderhouden moest en waren de burgers achteruitgegaan door kwade nering, berooving en afbranding van hunne huizen, have en kwade betaling van renten. Vooral de Gereformeerde kerk verkeerde in zeer armelijken toestand. Want wel was, tengevolge van een oproer door een Dominikaan verwekt, de Roomsche godsdienst geschorst en de beelden gebroken, maar toch werden de overgeblevene priesters en monniken uit de kerkegoederen (die vele waren, maar op dat oogenbhk weinig opbrachten) eerder betaald dan de Gereformeerde predikanten. De geineente deed wat zij vermocht, maar kon hare 13 predikanten niet onderhouden, waarom zij dan ook de hulp van de kerk van Embden mriep en verkreeg. Bij zoo droevigen toestand van de geldmiddelen was het te vreezen, dat de stad Brussel het niet lang zou kunnen uithouden, tenzij hulpe van buiten werd aangebracht. Die hulpe kwam niet of eerst, loen het te laat was, zoodat de stad zich den i3den Maart 1585, door hongersnood gedwongen, aan Parma moest overgeven. Aan de soldaten met hunne bevelhebbers alsmede aan de predikanten werd vrije aftocht gegeven, alsmede aan de leden der Gereformeerde kerk, die niet tot het Pausdom wilden terugkeeren.

Auerwege werd de gemeente over de Noordelijke Nederlanden verspreid, en zooveel mogelijk gesteund met geld. Onder de predikanten, die met de soldaten van Brussel vrijen aftocht hadden verkregen, behoorde ook Johannes Florianus of Blommaerts, een geleerd man, blijkens zijne vertaling van de Motornorphosen van den Latijnschen dichter Ovidius. In 1522 v/as hij te Antwerpen geboren. Nadat hij in zijne geboortestad rektor eener Latijnsche school geweest v/as, werd hij in 1560 verplicht te vluchten om de uitgave van eenige boeken, waaruit zijne Gereformeerde gevoelens bleek. Toen werd hij predikant. Eerst in 1582 ontmoetten wij hem te Spijkenisse in Zuid-Holland, waar hij bedienaar des Woords was in de Gerefor meerde kerk. Een jaar later riep hem de kerk van Brussel, waar hij trouw arbeidde aan de verkondiging des Woords Gods, totdat hij verplicht werd met zijne 12 ambtgenooten de door Parma veroverde veste te verlaten.

Onderweg ervoer Florianus geene moeielijkheden, voordal hij te Lier kwam met het garnizoen. Daar toch trok hij met zijnen twaalf-of dertienjarigen zoon de stad om en werd gevangen genomen door twee mannen, die, aan hunne kleeding te zien, kapiteins of andere bevelhebbers schenen te zijn. Eerst hadden zij hem gevraagd wie hij was, en toen hij zich een der predikanten van Brusselgenoemd had, waar zijn verlofbrief was. Hij kon dien niet toonen, omdat, zooals hij zeide, de predikanten onder de soldaten zonder vrijbrief hadden mogen uittrekken. Hierop greep hem een der officieren in den hals en wenkte dat hij zou meegaan. Willig deed hij dit, vriendelijk vragende hem los te laten. Eerst ging het naar Lier en toen naar Beveren bij Antwerpen, waar de Prins van Parma met zijn leger lag. Ondertusschen was Flori­anus' zoon naar zijne moeder gevlucht om haar de droeve ' tijding van de gevangenneming zijns vaders over te brengen Deze vroeg den raad van de ovsrige Bedienaren des Woords en riep met hen de hulp van den gewezen gouverneur van Brussel, den heer Van der Tempel in. J> Joch zijne tusschenkomst, noch die van den magistraat van Bergen op Zoom baatte iets. Florianus werd met goedvinden van den Prins van' Parma in de gevangenis geplaatst, waar hij vele bezoeken van priesters kreeg. Plunne dreigingen konden echter onzen martelaar niet tot afval brengen. Evenmin hielp wat Parma's luitenant de vicomte de Gant met hem sprak, toeti hij hem wees op zijne hooge jaren en tot bek.eering drong. Immers antwoordde Florianus, dat hij niet andeis dan de zuivere leer der waarheid liefhad en die tegenover het Pausdom staande hield, zich bereid verklarende voor zijne belijdenis te lijden en te sterven. Toen de vijanden der Reformatie zagen, dat zij noch met dreigingen noch met beloften (zij hadden hem het leven en een goed bestaan beloofd) vorderden, wierpen zij hem in een donker gat, waarin hij vier weken bleef. Ook dit hielp niet, en toen was Parma's vonnis : »Laat den ketter .in een zak stoppen en hem verdrinken." Den avond van den dag, waarop deze woorden werden uitgesproken, kreeg de martelar de aanzegging zich toch te bedenken, of hij in zijne kettersche gevoelens wilde blijven. Geschiedde dit, hij zou den volgenden dag sterven. Kort daarop kwam de vicomte de Gant, die den in zijne oogen halstarrigen martelaar toevoegde, dat hij blij was Zulk een verdorven ketter te mogen zien sterven. Waarop Florianus hem zeide: »Gijlieden verdoemt mij als ketter; maar God, die een rechtvaardig Rechter is, zal daarover te zijner tijd oordeelen." Des anderen daags werd hij uit den kerker geleid. De inwoners van bet dorp liepen uit om te zien wat geschieden zou. Men leide hen echter om den tuin, dat men hem een eindweegs uitgeleide deed. Dit v/as in zooverre waar, dat men hem een half uur weg bracht. Aaii een onreinen put, een soort van moeras, gekomen, hielden de soldaten stil. Florianus, die onderweg biddende eh vermanende was geweest, knielde neer en riep uit:

»Die zijne ziel vindt, zal haar verhezen en die zijne ziel zal verloren hebben om mijnentwil, zal haar vinden", waarna hij zijne ziel in de handen Gods overgaf. Terwijl hij nog bad, werd hem een zak over het hoofd gegooid; en nadat die was toegebonden, v/erd hij in het moeras geworpen, waar nauwelijks zooveel v/ater was, dat hij er door bedekt werd. Lang bewoog hij zich nog. Aan deze martehng maakte een soldaat een einde, die hem met een spies doorstak. Dit geschiedde den 4en April 1583. Florianus spreekt nog nadat hij gestorven is^ in de vertaling van Calvyn's Harmonie, waarbij gevoegd zijn (het Evangelie van Johannes en) de Handelingen der Ap., in 1582 te Antwerpen uitgegeven, en in zijn geschrift getiteld: »Christelycke antwoorde op den eerste Boeck der lasteringen van Matthews de Lanoy, priester ende endrick Pennetier, Deze twee waren uit de Roomsche kerk gekomen en hadden het predikambt in de Gereformeerde kerk ontvangen. In 1561 echter werd de Lanoy, die 's nachts te Doornik gepredikt had, door Monligny, en den persoon in wiens huis de vergaderingen der Gereformeerden gehouden werde; i, gevat en vele kettersche boeken verbrand had, gevangen genomen »die daerna syne kelterrye afghegaan ende voordaen Catholyckelyck geleeft, jae oock goede Catholycke boeken geschreven heeft", zooals de Roomsche geschiedschrijver van den Reformatietijd Strada zegt. In 1578 schreef hjj met Pennetier zijn: »Die verclaringhe ende verworpinghe van het valsche verstant ende 't quaet misbruycken van sommige sententien der Pleyligher Schrifturen, " waarop Florianius i^ 1583 het bovengenoemde antwoord gaf.

_ Eenigen lijd na het afsterven van den martelaar kregen zijn vrouw en 8 kinderen bericht van zijnen dood. Het was een leugenachtig bericht, als zou hij aan de pest gestorven zijn. Vijf getuigen brachten echter de waarheid uit, waardoor ook zijne geschiedenis in het boek der Martelaren gekomen is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's