GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dat ik mij verkwikke eer dat ik henenga.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat ik mij verkwikke eer dat ik henenga.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij. Psalm 39 : 14.

De heimelijke hoop, die bijna elk kind van God koestert, om op zijn laatste ziekbed veel vati zijn geestelijke schade in te halen, en dicht inabij zijn God te sterven, loopt in den regel op bittere teleurstelling uit.

Geheel valt die hoop weg voor allen, die plotseling uit dit leven worden weggenomen; iets wat lang niet zoo zelden gebeurt. Hetzij dat een ongeluk ons leven afsnijdt, 'tzij dat een beroeits ons overvalt, of een onverhoeds intredende verlamming op eens de klop van het hart of de ademhaling stil doet staan.

Doch ook al gunt God de Heere zijn kind een zachter overgang, en ook al sluipt er een ziekte in onze leden, die ons vooraf weken, maanden lang aan het ziekbed kluistert, toch vindt ge ook bij die langgerekte krankheid de geestelijke frischheid en sappigheid, o, zoo weinig; en zoo ge hooptet van een langzaam heengaan, een rijke stichting voor uw eigen ziel weg te dragen, komt ge meestal bedrogen uit.

Zeker, er zijn zulke zielverheffende. God verheerlijkende krankenlegers; en het is meer dan eens voorgekomen, dat iemand op zijn laatste ziekbed verwaardigd werd, om als een getuige en profeet des Heeren ia den kring der zijnen een geestelijk werk te voleinden. Een sterfbed als vaa Jacob is ook onder de Christenen gezien.

Maar wie waant dat dit regel i.s, vergist

Veeleer is dit hooge uitzondering. En als ge in den kring der uwen nagaat, wie vroeger geestelijk met u verkeerden, en sinds heengingen, dan zult ge meestal bevinden, dat ze zijn weggenomen, zonder dat er veel geestelijk licht van hun sterfbed blonk.

Na eens, omdat ze iiiet verwacht hadden, dat deze krankheid tot den dood zou zijn. Dan weer, omdat de plage die op hen was, hun geest verdoofde; soms alle helderheid van bewustzijn wegnam. En ook wel, omdat, hoe raadselachtig hetookschijne, over veel van Gods kinderen kort voor hun heengaan, bittere verduistering en aanvechting komt.

Ot we ons dit in zulke oogenbilkken te verwijten hebben, is een vraag, die elk kind van God voor zijn eigen conscientie heelt te beslissen.

Het kan ook geheel buiten onze schuld omgaan.

De Heere kan ons overvallen met een zoo gev/eldige, zoo heel ons wezen ontzettende, en ons bewustzijn in angst en smart verdoovende plage, dat het geheel buiten oiize ziel omgaat. En ook de verduistering en aanvechting kan, gelijk Job's voorbeeld toont, een van God gewilde beproeving van ons geloof zijn.

Slechts slape niemand hierop in; want de gevallen zijn lang niet zeldaaam, dat de krachteloosheid van ons geloof 'm zulke oogcnbiikkeiis de wrange vrucht is van gemis aan geloofswerking, zoo maar niet van inwilliging van zonde tegen onzen God, toen we gezond v.'aren.

Als dan de drukte van de gewone bezigheden wegvalt, en de afleiding ophoudt, en onze ziel op zichzelve wordt terug geworpen, komt al het zondige uit ons verleden zoo overweldigend machtig bij ons op; en wee hem, die dan geen onv/rikbaar en muurvast geloof in de verzoenende kracht van het bloed zijns Heiiands heeft.

Wie dan niet stellig weet en ziet, dat God al zijn zonde in de diepte der zee heeft geworpen, maar er zelf meê zitten blijft, lijdt dan zulk een onuitstaanbare wroeging en zulk een doodelijken angst.

Want gewisselijk het oordeel komt, en voor wie sterven gaat, staat het zoo vlak voor de deur.

Dan buigt de ziel zich neder, en het is alleen goddelijke ontferming die in zulke bange oogenblikken, de ziel uit deze banden des doods en der helle kan losmaken.

Maar hoe hierin een iegelijk ook persoonlijk met zijn schuld voor zijn God sta, stellig is het verkeerd, als op ons ziekbed, dat ons sterfbed dreigt te worden, de behoefte om nog v< 5ór ons sterven onzen God te verheerlijken, niet tot een begeerte des gebeds wordt.

Zie het maar aan David,

Doodelijk krank lag hij ter neder; de plage eener bange, aangrijpende ziekte was over hem gekomen; en geestelijk gevoelde hij zich mat ea dor.

Hij kon er niet tegen op.

De laae-ht der ziekte was Ltair-lre-e^reTr vveldigend, en als een machtelooze klomp lag hij op zijn ziekbed neer.

Maar hoe verdoofd en beneveld hij zich ook gevoelde, toch had hij dit ééne nog, dat die ellendige, geestelijke dorheid hem hinderde, en dat hij er naar smachten bleef, om vóór zijn sterven althans nog eensge korie oogenblikken te hebben, \vaarin de macht van de plage hem losliet, het geestelijk zelfbesef terugkeerde, en hij zich verkwikken kon, om alsoo zijn ziele in Gods hand te bevelen.

Zoo kwam hij in het gebed; en onder het bidden liepen de tranen hem langs het aangezicht, en toen riep hij uit: „Hoor, Heere, mijn gebed, en neem mijn geroep ter oore, en zwijg niet tot mijne tranen, o. Mijn God, v/end u van mij af, dat ik mij verkwikke eer dat ik henenga, en niet meer zij."

Natuurlijk moogt ge dit gebed van David niet misverstaan.

Het was ia het minst gsen uitroep van ongeloof, om, op de manier van Jobs vrouw. God te zegenen eer hij stierf. Dat toont heel de 39e Psalm wel anders. Alles in dezen psalm is het hunkeren van een matte en verdorde ziel naar den levenden God. Maar David voelde, dat God in die plage was; dat die aangrijpende krankheii hesn niet bij geval, maar v; |.n God toekwam; dat God zelf bem in di^.-plage benauwde; ea het was dp.arpn: !, 'Iti: ^^-^i dat hij smeekte: „Wend uais de bezoekende God ««Vze/^^jöVf van mij af, en kom als de geestelijke Vertrooster inwendig tot mij.

En evenmin moogt ge het vermoeden opperen, of David wel aan een leven na dit leven geloofd heeft, omdat hij uitroept: „eer dat ik heenga en niet meer sif'; w& nt zie maar, vlak vooraf gaat de betuiging, dat hij even als zijn vaderen een vreemdeling ea hijwoner is geweest, wat vanzelf de belijdenis vaa het hemelsche vaderland in zich sluit.

Neen, v; at deze knecht Gods afsmeekte was, om niet als een hond te sterven; maar nog eer het einde kwam, een oogenbük van verademing te mogen hebbes, zich vóór zijn sterven te mogen verkwikken, en alzoo met helder, klaar geloofsbewustzijn de eeuwigheid tegen te gaan.

Zoo spreekt in deze bede geloofsenergie, en juist dit is het, wat ook wij in onze ernstige krankheden van David te leeren hebben.

Een kind van God inoet het nooit opgeven; maar hoe bang de plage ook wordt, altoos met de veerkracht van zijn geestelijk leven tegen de plage Inworstelen.

Niet alsof hij in zichzelf zekeren voorraad kracht zou bezitten, om het vol te houden. Geloof v/eet nooit anders dan van zwakheden, opdat ïn die zwakheden de kracht en het werk van den Heiligen Geest openbaar worde.

Maar het scheelt alles, of ge in zulke oogenblikken den Heiligen Geest loslaat, of u inwendig aan Hem vaistklemt.

En dat verschil nu ziet ge zoo telkens. Ge vindt er, die cp jjun ziekbed ueer-Eg'gSÏ, Siï ee'ü ïoutzak, ij'Vaöb ze nog klagen, enkel klagea over wat hun lichaam deert. Maar overigens hebben V, Q het opgegeven. Ze willen nog wel, dat rnen voor hen bidt, maar zelf bidden se niet meer. Ze ondergaan eenvoudig wat God over hen gehengt. Geen poging is er meer in hun geloof, om de gelooiszenuw te spannen. Van de heerlijkheid van het Middelaarswerk zien ze niets meer. Het is alles dor en dood om hen en aan hen geworden. En zoo gaan de dagen en gaan de nachten voorbij tot het eindelijk met hen in den dood gaat.

En dat nu is zondigen op zijn sterfbed. Daar steekt iets van verloochening van éexi Christus in.

En dat dit niet hoefi", ja, tenzij er bewusteloosheid intreedt, nooit hoeft, dat is niet alleen door David getoond, maar evengoed gebleken aan zoo menig bitter bezochten en fel geplaagde die tegen alles in, en onder alles door, toch zijn Pniëi niet varen liet, en met den heldenmoed des geloofs aanhield tot het uiterste toe.

Meestal zag men dan, dat dit heroïsme van het geloof ook op het lichaam inwerkte, en het klagen over pijn verstommen deed, cm in Etil geduld te lijden, wat geleden moest; en toch, ook al gingen al de golven en al de baren over hem henen, toch hel hoofd Wïtr i: it dis bange golven op te hefleü, .tot het genoeg was, en de

Heere er een einde aan maakte, en Gods engelen juichten, en die hem liefhadden en aan zijn sterfbed stonden, wei weenden og hun rouwe, maar toch ook God dankten, dat zij deze kracht des geloofs weer hadden gezien,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's

„Dat ik mij verkwikke eer dat ik henenga.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1892

De Heraut | 2 Pagina's