GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Uw bewaarder zal niet sluimeren.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uw bewaarder zal niet sluimeren.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij zal uwen voet aiet laten wankelen; inv bewaarder zal niet sluimeren. Psalm 121:3.

Van vertrouwen op God is onder de kinderen der wereld ganschelijk geen sprake meer. Het is al veel zoo ze er nog over redenceren, of ze wel aan een God gelooven zullen. En zelfs die schampere overgangsperiode zijn verreweg de meesten reeds lang door. Die hebben ze reeds achter zich.

Ze zijn van de hoogte, waartoe het Christelijk karakter der maatschappij hen een tijdlang had opgevoerd, weer teruggezonken naar het standpunt, dat de psalmist het standpunt der dwazen noemt.

dwazen noemt. Zoo toch klaagt de harpenaar: .> De dwaas zegt in zijn hart: Daar is geen God."

Maar al staat gij tegen die ijskoude loochening van den Almachtige, met uw geloof en uw belijdenis, nog warm en bezield over, ja, al is in de heerlijkheid des Heeren te jubelen u nog een wellust der ziele, beeld u daarom niet in, dat het vaste, stille vertrouwen op uw God ook in u niet bedreigd wordt.

Waarom gaat het vertrouwen een kind gemakkelijker af dan een volwassene ? Waarom leent een vrouw zich lichter tot vast vertrouv/en dan een man ? Is het niet, omdat kleinheid van kracht, zwakheid van vermogen, van zelf doen neigen, om op anderen te leunen, en in anderen te zoeken, wat men in zich zelf mist.

Vandaar dat het in vroegere eeuwen zoo veel lichter ging, om zijn vertrouwen op zija God te stellen. Immers het menschelijk leven was toen omringd door duizend gevaren, 's Mensclicn macht over de natuur was zooveel geringer. De mensch voelde zich kleiner en raachteloozer. En juist dat besef van altoos dreigend gevaar, gevoegd bij de ervaring van eigen machteloosheid, boog vanzelf de ziel naar het vertrouwen op God over. Want er was toch geen andere uitvlucht, geen andere uitweg tej oritkoming. h k s o s

En dit was natuurlijk. d

Zie maar, hoe veel krachtiger het vertrouwen op God werkt, als het stormen gaat en het schip in nood komt, dan in dagen dat men afdrijft voor wind en voor tij. z i a t

Maar daarom is het dan ook niet minder natuurlijk, dat in onze eeuw, nu het vermogen van den mensch derwijs aanwies, en God het hem gaf zoo menige ontdekking te doen, en zijn macht over de natuur op zoo ongeloofijke wijze uit te breiden, — al zulk hechten aan den levenden God, dat kleven aan den Allerhoogste, dat vertrouwen op onzen Vader die in de hemelen is, al meer week en terug ingd z w z b s u g

Onze eeuw werd al minder kind, en juist aardoor al meer van haar God vervreemd. ets wat ge wel het sterkst waarneemt bij de riesters van Mammon en Minerva, maar dat ot op zekere hoogte tocli in alle kringen is oorgedrongen, en zelfs in de kringen dcruitemendste geioovigen het onwrikbare vertrouen heeft geschokt. n u o s d e r

Natuurlijs is dit der geioovigen eigen schuld. Wie, als hij zelf iets af kan, zijn God er buiten laat, en tot God eerst opziet als de grens van zijn eigen kracht bereikt is, moet wel den cirkel van z^n eigen bemoeiing al grocter, en den cirkel van zijn vertrouwen op God al kleiner zien worden, hoe meer macht het Gode belieft aan zün menschenkinderen te geven.

Dat doet de Heere blijkbaar, om ons te beproeven, om ons te onderzoeken, of we, ook met die meerdere macht in onze hand, toch het Hem alles zdlen dank weten, of wel van Hem afdolen zullen. En ook, als ons geloof dan op de proef bezwijkt, is de Heilige Geest als onze Trooster nabij, om ons weer op te zoeken en naar onzen God terug te leiden.

Maar Satan drijft er inmiddels ook zijn wigge in en poogt de bekoring te breken, die een leven in Gods gemeenschap en in zijn verborgen omgang voor ons innerlijk besef had.

o, Het was zoo schoon en zoo rijk, dat leven met God op kinderlijke wijs, tot in het kleinste en geringste en allerintiemste van ons leven. In alles God.s hand en Gods bestel zien. Bij alles op zijn leiding vertrouwen. Hem aanroepen en inroepen niet zevenmaal, rnaar tienen twintigmaal des daags. Nu met een smeekiog, dan met een schietgebed, dan weer enkel meteen blik naar omhoog of met een tot Hem uitgaande gedachte. Dat heerlijke wat onze vaderen noemden: Gods alkrlnj: , onderste Voorzienigheid. "•

Maar juist op dit tot in het kleinste afdalende geloof schoot Satan nu de pijl van zijn giftigen spot af.

giftigen spot af. Voor een volwassen man zoo kleinzielig. Zoo op het kinderachtige af. Zoo haast laf en onnoozel. Iets wat er voor kleine dreuraessen en voor de huismusschen onder de vrouwen misschien nog door kon. Maar het stond immers niet, zulk kinderachtig beuzelen voor een man van ontwikkeling. Zelfs niet meer voor een vrouw die op de hoogte van haar tijd is.

vrouw die op de hoogte van haar tijd is. En als Satan dan .merkt, dat ge u nog niet gewonnen geeft, dan spot hij niet meer, raaar laclit, met een helschen lach, die de laatste zenuw van uw geloofskracht doet breken.

En zoo rcaakt de Verzoeker zijn slachtoffers ook in de kringen, waar anders de vreeze des Heeren nog leeft.

En dat duurt dan tot ge uw Jezus hooit danken : »Ik dank u Vader, iHeere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard."

Of ook tot uw Heiland het kindeke weer in uw midden plaatst, en u toeroept: »Indien gij niet wordt als dit kindeke, voorwaar ik zeg u, dat gij in het Koninkrijk Gods niet kunt ingaan.

JEen kind laat ge niet allesn. Een kind laat ge niet aan zich zelf over. Bij een kind Is altoos iemand om op het kindcke te passen, er bij te waken, het te bewaren.

En zoo nü ook moet het met u zijn.

Niet in uw woning, op het veld, op uw werkplaats, in uw studeervertrek, bij uzelven denken, dat ge uzelven genoegzaam zijt, eu wel op uzelven zult passen; maar overal en altoos het weten van uw ziel en belijden met uw lippen, dat ge geen oogenblik kunt builen dien Ee'ne die u houdt en u bewaart.

Evenals het kindeke iemand noodig heeft die er op past, zoo hebt oük gij-van oogenblik tot oogenblik een J3ewaarder noodig, en die Bewaarder kan niemand anders zija dan Israels God, uw Schepper en uw Maktr.'

Daarom ligt er zoo heel een levenswereld i.i dat ééne zeggen van den psalmist: Uw Bewaarder.

Dat ééne woord teekent opeens uw volkomen afhankelijkheid, den nood v/aarin ge gestadig verkeert, het gevaar waaraan ge bloot staat, uw eigen machteloosheid, en de noodzakelijkheid om dien Eenen te hebben die voor u waakt.

Maar dan ook zegt dit écae woord: Uw Bctetaarder, u zoo vol en heerlijk, dat ge een God hebt die zich niet maar aanbidden laat en voorts u laat dienen, maar ook een God Almachtig, wien hït niet te veel is, om uiv Bewaarder te, zijts, u als een hulpeloos kindeke te dekken met 7, ijn vleugelen', er voor i: i ie staan, dat geen kwaad u genaken zal, of anders, dat zelfs het kwade u zal medewerken ten goede. '

Een Biivaarder'-^n de hemelen; en dus gij niet alleen, en niet \*erlatcn, en niet hulpelooa in de wereld.

Een God, in wien al mijn hulpe staat. Die mijn voet niet laat wankelen. Die mij als een schaduw is tegen de hitte des daags. Die waakt, dat de zon mij niet steke des daags en de maan niet des nachts. Een God die mij bewaart voor het kwade. Van wien ik de belofte heb dat Hij mijn ziel zal bewaren. Ja, een God die mijn uitgang en mijn ingang bewaart, Niet rm alleen, maar ook straks als het op sterven gaat, en die met mij is van nu aan tot in der eeuwigheid.

En van dien Goddelijken Bewaarder heet het nu, niet slechts dat hij niet slaapt, gelijk er in vs. 4 staat, rnaar zelfs dat hij niet sluimert.

Dat sluimeren moet hier dus in eigenlijken, engeren zin genomen, in onderscheiding van het vaste inslapen.

Een beeld, blijkbaar aan de nachtelijke zorg van een moeder voor haar kindeke ontleend. Als et kindeke krank is, en moeder slaapt er vlak naast; of liever, neen, omdat haar kindeke rank is, kan ze niet slapen. Al wal ze doet is luimeren, een waken met de oogen toe, om zoo al het minste zuchtje te bang gaat. weer p te vliegen en haar Heveling hij te staan. o

Maar zelfs dat sluimeren is tr ijij God niet. g

Zijn Goddelijke bewaring vangt aan als de chijnende zon haar eerste stralen uitschiet oor de nevelen, en ze verzelt den loop der on al den dag, en als de zon dan weer onder s gegaan, flikkert die zelfde Goddelijke trouw ls de glans der starren van het firmament u egen. Altoos uw trouv, re Vader in de hemelen, ie u nooit vergeet, u nooit kan vergeten, en elfs in den slaap, als gij van uzelven niet afeet, nog waakt over uw sponde. i e G l

Uw Bewaarder, die, omdat Hij nooit sluimert, iet alle boosheid der menschen die tegen u ereid v/ordt, en er nooit door wordt verrast. Uw Bewaarde'r, \1ïe, wijl zijn oog nooit luimeren kan, ziet aile macht der natuur die bedreigen of uw leven in gevaar kon brenen^ en zonder wiens wil geen stofke uit die atuur u genaken kan, noch eenig giftig insect kan steken. c s z i g t g

Uw Bewaarder, die, wijl geen sluimering oit zijn blik ontwapent, ziet allen boozen aanlag, dien Satan of zijn demonen tegen u bereien, en het om U'wentwil zoo telkens aan Satan rvaren doet, dat hij zich buiten God noch oeren noch beweren kan. b v D o n

Uw Bsv/aarder, die u nooit zal laten verzocht worden boven uw vermogen. Die u nooit laat weenen, of dat v.'eeuen moet u noodig en ten goede zijn. En die, hoe ongelijk uw deel der smarte en hoe hard uw lot ook moge wezen, gaven te over in de hand zijner Almacht heeft, om u straks in een aanzijn dat niet zestig, zeventig jaren, maar eeuwig duren zal, goddelijk mild al wat ge doorstondt, te vergeiden.

Hier zaaien met een traan in het oog, maar straks maaien onder het juichen.

Maar juist zulk een vol en rijk geloof, waarin het stille, vaste Godsvertrouwen rusten moet, kweekt ge niet met enkel in liet groote uw God té zoeken.

Het mysterie van dit leunen en steunen op den God Israels schuilt juist in den verborgen omgang met uw God tot in het kleinste van uw dagelijksche wederwarigheid.

In alle ding uw God kennen.

Niet, versta dit vfü, om er bij de menschen mee te pronken, dat ge overal uw God bijhaalt.

Dat is opgesmukte vroomheid, die/«^^^« is.

Keen, de echte vroomheid is ook hierin het kindeke gelijk, dat alleen aan moeder denkt, alles van moeder heeft, en met alles naar moeder toegaat, en toch bijna nooit van de liefde voor moeder, alsof er iets vreemds in kon schuilen, spreekt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Uw bewaarder zal niet sluimeren.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1893

De Heraut | 4 Pagina's