GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Tot een helm de Hoop."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Tot een helm de Hoop."

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wij, die des daags zijn, kat ons nuchteren zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot eenen helm de hope der zaligheid. I Thess. 5:8.

Eisch is dat een kind van God als met een driearmigen luchter, zal uitschitteren in Geloof, in Liefde, en in Hope.

Raadpleegt ge nu intusschen den werkelijken toestand, dan is wat »uitschitteren" ^ijn moest veeleer vaak niets dan een fiauwelijk gloren; en dat dan nog niet eens aan de drie armen van den luchter, maar meest slechts aan twee, soms maar aan één.

Geloof ja, dat is, in zekere mate althans, in allen merkbaar. Hoe zouden ze ook anders met Gods volk gerekend worden? We zeggen daarom nog niet, dat het Geloof in de meesten als een kracht uitkomt; maar dan toch als een rijk besef van met God in Christus verzoend te zijn. En ook zonder meer is reeds dit rijke gevoel, van gerechtvaardigd door het geloof te zijn, zoo goud waard.

Maar onderzoekt ge nu den tweeden arm aan den luchter, en speurt ge na, of ook de Liefde reeds brandt, dan, helaas, is de teleurstelling vaak reeds zoo bijster groot.

Niet, _ dit verstaat ge wel, alsof er niet in veel kinderen Gods zekere hartelijkheid, welwillendheid, hulpvaardigheid en ontferming voor anderer lijden zou zijn. Maar ge weet ook wel, dat is Ae Liefde nog niet, gelijk de Heilige Geest die in de harten uitstort. Zulk een algemeene genegenheid van het hart komt bij de Chineezen, die Heidenen zijn, ook voor; die IS ook va. uw omgeving bij onbekeerde menschen zeer rijk gestoffeerd; niet zelden gaan ze in roem van deze goedhartigheid zelfs veel kinderen Gods te boven.

Maar, ook al hadt ge al uw goed den armen gegeven, en hadt de Liefde niet, zoo waart ge een klinkend metaal gelijk. Dus is de Liefde uit het drievoudig snoer nog iets anders, iets hoogers. Een liefde voor God die de ziel van verlangen verteert. Een trekken en dorsten naar God met al het heimwee van het hart. Een ingeleid zijn in zijn heilige gemeenschap. En nu door dien liefdedrang geperst en gedrongen zijn, om uzelven niet maar te verloochenen, maar te vergeten, en in liefdegenieting enliefdebetoon zalig te zijn. De stemming van Psalm 116. God heb ik lief, want de Heere hoort mg.

En nu, is het er niet verre vandaan, dat de gloed dezer Liefde in al Gods kinderen branden zou? Helaas, hoevelen, van wie men zeggen kan: Geloof hebben ze, althans in beginsel; maar de Liefde, och vraag er niet naar.

En toch, ge vindt u nog bitterder teleurgesteld, zoo ge nu ook den derden arm aan den luchter onderzoekt, en vraagt of ook de glans der ILope glinstert.

Zóó bitter, dat de meesten van de Liefde dan althans nog voelen, dat ze er moest zijn, maar dat ze de Hope beschouwen als een weeldeartikel, dat men eigenlijk zeer wel derven kan, zonder tekort te schieten in Christelijke plichtsbetrachting.

Voor het schietgeweer uit was gevonden, toen men nog, man tegen man, met het zwaard op elkaar insloeg, werd een zwaardslag, die het hoofd trof, het meest geducht.

Immers bij eiken anderen slag, die raak was, kon het hoofd nog helder blijven, bleef er bezinning, en dus mogelijkheid van verweer. Maar als de zwaardslag op de hersenpan neerkwam, en het bewustzijn beneveld werd, was de geraakte een verloren held.

Vandaar de groote zorg in die dagen aan den helm besteed. Die helm toch moest, ook als de zwaardslag langs het schild afgleed, het bedreigde hoofd dekken. Een soldaat die zonder helm in den strijd kwam opdagen, zou men in die eeuwen dan ook als een zot en dwaas hebben uitgelachen.

Zonder een helm die den zwaardslag kon doen afketsen, was geen krijger, die man tegen man moest kampen, iets waard.

Dat wist de heilige apostel. Dat had hij gezien. Dat wist in zijn tijd een jongen op school reeds te vertellen. Éen soldaat, die als hij vechten moest, zijn helm thuis liet, was weg en werd nog uitgelachen op den koop toe.

En met het oog hierop nu zegt Paulus, dat even dwaas het kind van God doet, dat ja, zich wel met het schild des Geloofs en met het pantser der Liefde dekt, maar den lielw der Hop thuis laat.

En toch, laat ons eerlijk bekennen, met dien helm op ontmoet ge niet veel kinderen Gods.

Ja nog wel dweepzieke geesten met den tulband van het Chiliasme om het hoofd.

Maar kinderen Gods, die ge tegen eiken zwaardslag, die op het hoofd neerkomt, met den helm der Hope gedekt vindt, o, ze zijn zoo weinige.

Hope maakt blijde, toovert glans op het gelaat, en bant alle droefgeestige somberheid.

Niet die wufte Hoop, die zich over alles heenzet, niets zich aantrekt en bij de bangste verdrietelijkheden, denkt: • Morgen beier. Dat toch is wufte zin, het is oppervlakkigheid en gemis aan ernst.

Maar als de vrouw die haar man verloor, en zich door die rouwe vernietigd voelt, nog een zoon van hem overhield, het evenbeeld zijns vaders, en nu op dat kind haar hope stelt, en jaren lang, bij dagen en bij nachten, reeds vooruit teert op de weelde die het zijn zal, als in dat kind hij die heenging herleeft; dan schittert de Hope in haar schoon. Hope . met energie. Hope met vastheid in zich. Een hope die prikkelt tot daden en het stille geduld onuitputtelijk maakt.

Een weduwe die die hope niet had en er niet uit leefde, en alzoo in die rouwe somber verzonk en haar kind verwaarloosde, zou niet slechts veel missen, maar schuldig voor God staan. Ze mag niet alleen, maar ze moet die hope koesteren. Die niet te koesteren, is een ondankbaar voorbijzien van wat God haar in dien kleinen lieveling nog liet.

De luchter der Hope moet in haar glinsteren, en mag in haar ziel niet worden uitgebluscht.

En zoo nu ook is het hier.

Het staat niet aan het believen van een kind van God, of hij het met Geloof en Liefde alleen wil afdoen, hij moet ook de Hope aangrijpen.

De Hope brengt hem iets aan, wat noch Geloof noch Liefde hem schenken kan.

Die Hope is een eigen iets, een op zich zelf staande zielskracht.

En alleen door die zielskracht, zoo ze werken gaat, wordt het apostolisch gebod vervuld: Verblijdt u te allen tgde.

Droefgeestigheid is een schimmel op uw ziel, somberheid een woekerplant, die den bloei van uw zielsleven ten onder houdt.

Als ge een plant uit de zonnewarmte en uit het rijke zonlicht naar een vunzigen kelder brengt, en daar verkwijnen laat, hebt ge in die wegzwerende en wegterende plant het beeld voor u van den zwaarmoedige in zijn somberheden.

Dan worden allerlei fijnere uitingen van'het zielsleven onderdrukt en verstikt. Een waas van eentonigheid omhult u. Altoos die starende, die onvergenoegde, die eigenlijk morrende blik.

Dan ontbreekt de sympathie, die hart voor hart ontsluit. De levenswarmte trekt zich naar binnen terug. En allerlei booze demonen van achterdocht, en wantrouwen, en kwaad vermoeden komen de ziel benauwen.

En als men dien somberen, droefgeestigen man dan in zijn zwartgalligheid ziet neerzitten, en ge zoudt tot een Jood zeggen: •»Ziedaar n een Christen!, ^'' dan zou zelfs die Jood an woorden ; " »Maar dat kan niet, want een Christen moet immers een verloste, een vrijgemaakte heetcn, en die man zit nog banger dan ik in de benauwdheid."

' Daarom dringt de Heilige Geest in de Schrift dan ook altoos weer zoo sterk op de Hope aan

Want het spreekt wel vanzelf, voor een kind van God valt het leven tegen. Hij had het zich bij zijn bekeering zoo heel anders voorgesteld. Eén weg van glorie, één pad van zaligheid met hemelsche bloemen bestrooid. En nu valt hij zich zelf tegen, en de kinderen Gods vallen hem tegen, en de kerk valt hem tegen, en zelfs de schikkingen van zijn God vallen hem tegen. Neen hij vindt het op aarde niet, wat hij reeds op aarde verwacht had. En nu dreigen de somberheden eerst van buiten. Dan kloppen ze aan en klimmen binnen door de vensters zijner ziel. En ten laatste ligt de teleurgestelde aan handen en voeten in zijn. somberheden gebonden, en zijns levens kracht verdort. En omdat de Heilige Geest dit weet, juist daarom roept Hij ons telkens toe: Dat we toch blijde, altoos blijde in onzen God zullen zijn. En opdat die blijdschap in ons hart zou kunnen stralen, dringt Hij altoos naar de Hope.

De slagen|zijn hard, die op het hoofd van een kind van God neerkomen.

Hard de slagen, waarmee hij gewond wordt door zijn eigen zonden. Hard de slagen, waardoor hij getroffen wordt in den smaad van het Sion Gods. Hard ook de slagen, die op hem neerkomen, als de Vader uit de hemelen zijn kind kastijdt, en al de golven en al de baren des Almachtigen over hem heengaan.

Zie het aan Job op zijn aschhoop.

Vreeslijk kan het op hem neerkomen, van binnen vrees en van buiten de dreigende zwaardslag.

Minder nog, als hij niet strijdt. Als hij een zoen met de wereld trof, en de machtige tegenstelling tusschen Christus en de wereld in zijn eigen ziel, in zijn eigen huis, in zijn eigen leven, en in zijn eigen vriendenkring niet laat doorwerken.

Och, ddn plooit en schikt men, en van den worstelaar ziet men zoo niets.

Maar van dezulken handelen we hier niet. Dat zijn óf onaandoenlijke óf laffe kinderen Gods, die als de krijgsknechten des Heeren zich opmaken, niet eens meetellen.

. Zijt ge daarentegen een kind van God, dat meeleeft, dat meestrijdt, dat in uw eigen ziel de pijlen van leed en teleurstelling opvangt, en worstelt, worstelt met uzelven; met de uwen; met uw broederen; met de wereld; met Satan. Geen Jacob meer, maar een Israël; toegekomen aan uw Pniël; zoodat het ten leste ook een worstelen met uw God en uw Vader wordt. Ja, dan kunnen de slagen zeer hard op u neerkomen, en wee u, ^00 dan de lielm der Hope u niet dekt.

Want die Hope, dit verstaat ge wel, is het iet van hier wachten, maar als zien en tasten, at het straks zeker komt.

Denk u een vrouw die haar man uit den krijg erugwacht. Ze kreeg bericht dat hij gespaard s, en zich op weg naar huis bevindt. Nog een orte wijle en dan is hij er. En van het ogenblik af, dat ze dit weet, is alle sombereid over zijn afwezigheid verdwenen. Vreugde lanst op haar gelaat. Want wel is ze nog lleen, en nog verlaten, maar dat rekent ze iet. Ze leeft uit de zekere hope dat hij leeft, n dat hij komt. En is nu de ure daar, dan laat e zich verdringen aan het station, desnoods uwen en drukken. En toch lijdt ze niet. Ze il dat alles. Ze zou het niet missen willen. ant die vrouw leeft en geniet uit de hope. n die hope maakt haar rijk.

En zoo nu is het ook hier.

Een kind van God weet, dat het hier niet ot de vervulling van zijn wenschen/i'< z« komen. at het immer een roeien tegen den stroom s en moet blijven. Maar als hij goed staat, il hij dat niet anders. Als het anders ware zou ij man der wereld moeten zijn. En daarom uldt, en draagt, en lijdt hij, niet zuchtende, aar met een glans van blijdschap op het elaat. Want dit weet hij: Christus is er, hristus leeft, zijn Christus komt, en mét dien hristus ook zijn glorie en zijn heerlijkheid.

En omdat hij gelooft en liefheeft, en naar ien Christus en naar zijn heerlijkheid verlangt n dorst, daarom laat hij zich hier duwen en rukken, en desnoods trappen.

Geen nood, dat alles gaat voorbij!

En dan komt de heerlijkheid.

Een heerlijkheid die alle bede van zijn hart te boven gaat.

Een heerlijkheid die eeuwig duurt.

KuYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Tot een helm de Hoop.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's