GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De stembus van Dinsdag.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stembus van Dinsdag.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 6 April 1894.

Ook nu weer blijkt, hoe er onder de dusgenaamd »rechtzinnigen" in de Nederlandsche Hervormde kerk metterdaad tweeërlei strooming gaat.

Wie, ook al verbleef hij nog onder het Synodaal bestuur, nochtans van hart en ziel Gereformeerd is, op de lijn der vaderen wandelt, en de traditiën van het Calvinisme niet wil verloochenen, trekt met ons tegen het conservatisme te velde en komt met geestdrift op voor de vrijheid.

Zij daarentegen, die meer Remonstrantsche gevoelens zijn toegedaan of hetzij een half Luthersche rechtzinnigheid uit Duitschland, hetzij een half Methodistische orthodoxie uit Engeland hebben overgenomen, stellen zich op alle manier tegen de Calvinisten te weer, grijpen den eersten den besten candidaat bij zijn kleed, die meer conservatieve neigingen vertoont, en kanten zich tegen de uitbreiding van onze volksvrijheden ; hierbij met de conservatieve Roomschen meestin bond.

Dit nu verwondert noch verbaast ons.

Het is de oude historie uit de onzer vaderen. dagen

Ook toen vondt ge den zin voor onze vrijheden alleen bij de Calvinisten, en het waren de Geuzen vanouds, die eerst voor hun

eigen vaderland, en straks voor heel Europa, de vrijheid veroverd hebben.

Al die halve geesten daarentegen, die zich op het verkrijgen van allerlei privileges, op het bezit van eigen macht, en op de onderdrukking van anderen spitsten, keerden zich toen als nu tegen de Calvinisten, en kweekten van meetaf die onheilige macht, die eerst in de dagen van Oldenbarnevelt, toen onder de Regenten, en straks onder de overheersching der conservatieve Coterie ons Christenvolk verdrukt hebben.

Alle kerkelijk verschil valt hier weg.

Het is de richting den geesten, die den doorslag geeft, en de uitkomst zal ook nu toonen, hoe de echte geesteskinderen van Calvijn, tot wat kerk ook behoorend, getrouw op hun post zijn bevonden, en dat alle tegenstanders ook nu tegen de geest onzer vaderen en den geest onzer schoone historie zijn ingegaan.

Utreoht.

Utrecht zal Amsterdam nog voorgaan. Zijn we toch wel ingelicht, dan zijn de onderhandelingen over de vereeniging in

Utrecht reeds zoo ver gevorderd, dat men tot de ineensmelting kan overgaan.

De stukken zijn reeds over en weer geteekend, en het accoord ligt gereed.

Dit schoon resultaat nu moet vooral te danken zijn aan de bezadigdheid die aan beide zijden voorzat, aan den ernst, waarmee voor Gods aangezicht gehandeld is, en aan het verstandig beleid der wederzijdsche predikanten.

Met name aan Ds. Van Minnen moet als oudste van de predikanten der Gereformeerde kerk in Utrecht de eere toekomen, dat hij deze schoone zaak gewild, en met veel toewijding bevorderd heeft.

Hem bijzonderlijk daarvoor onze dank.

Voorwerpelijk en Onderwerpelijk.

Van Prof. Dr. Geesink ontvingen we onderstaande, ver van overbodige toelichting van een bestaand geschil, dat we gaarne in onze kolommen opnemen.

Objectief en subjectief of, zooals het in schoolsch Hollandsch heet, voorwerpelijk en onderwerpelijk, zijn termen die oorspronkelijk in de taal der wijsbegeerte tehuis hoorden, maar thans doorgedrongen zijn in de volkstaal, waar zij, nog wel geen finale maar dan toch een zeer ruime uitbreiding hebben verkregen. Reeds nu kunt gij in allerlei kring het verwijt beluisteren van «volkomen gemis aan objectiviteit", gewoonlijk beantwoord met de ietwat spijtige verzekering, »dat men zich nu eenmaal aan zijn subjectieve meening verkiest te hoiiden."

In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat deze uitdrukkingen, alvorens zij uit de taal der wijsbegeerte, in die van het volk begonnen door te dringen, door de wijsgeeren zelven, en evenzoo ook door de Theologen, een schier volkomen omzetting van beteekenis hebben ondergaan.

Subjectief en objectief is de Latijnsche overzetting van twee Grieksche termen, die Aristoteles, tegelijk met zoovele andere uitdrukkingen, voor de taal van het Europeesche denken schiep. Het Grieksche woord van Aristoteles en zijn Latijnsche vertaling subiectum, beteekende: het wezen van een zaak, drager van de eigenschappen, dat wat onder of achter de verschijning ligt, het blijvende te midden van het veranderlijke. Juist dus wat thans het voorwerpelijke heet is hier het onderwerpelijke, het subjectieve, terwijl omgekeerd, wat thans het subjectieve of onderwerpelijke heet, — al wat ziet op datgene wat het individu omtrent een zaak voorstelt, denkt, meent — ongeveer door »objectief" werd uitgedrukt.

Dit duurde heel de middeleeuwen en ook nog in den nieuweren tijd. Toch ziet men de gewijzigde beteekenis al spoedig opkomen en b. V. Prof. de Moor gebruikt in zijn commentaar op Marck de uitdrukking geheel in onzen zin.

Dit te weten is niet van belang ontblpot voor het gebruik van de twee termen in ons kerkelijk spraakgebruik, waarin zij thans, evenals in de volkstaal, worden gebezigd.

Hieruit toch blijkt hoe zij in onzen tegenwoordigen zin ook daar nog betrekkelijk jong zijn.

Doch genoeg over den naam, komen we thans ter zake.

De kerk van Christus bezit in haar Bijbel de volkomen openbaring Gods van al hetgeen de mensch schuldig is te gelooven om zalig te worden. Indien de zonde niet ware ingekomen, zou er geen Bijbel noodig zijn, maar juist om de zonde kan men nu slechts uit den Bijbel weten wat men schuldig is tot zaligheid te gelooven.

Heel die Schrift, ook in haar uitwendigen vorm, is een werk van God den Heiligen Geest. Een werk misschien ook van algemeene genade voor de wereld, maar toch eigenlijk van bijzondere genade — en deze raakt juist de zaligheid — voor Gods lieve uitverkorenen.

Op de vraag naar het wezen Gods, naar wat zaligheid is en hoe zij verkregen moet, naar ware Godskennis en echte Godsvrucht moet ge altijd terug tot »de Wet en het Getuigenis."

In deze wereld, ook in onze denkwereld van leugen en dwaling, gaf de Heere zijn Heilige Schriftuur.

Dan, in zijn eeuwige ontfermingen heeft het Gode behaagd nog meer te doen.

Inzonderheid op het stuk van de Gods kennis en de Godsvrucht ligt de wereld m dwaling.

Harer is de valschc Godskennis en de valschc Godsvrucht. , En het is deze valsche religie der wereld die in de kerk telkens indrong om dan schier altijd juist voor kaar opvatting, haar meeaing in de Schrift een steun te zoeken.

Hiertegen nu gaat het werk des Heiligen Geestes, een tweede werk dus, in de kerk.

Hij zelf toch leidt de kerk niet slechts steeds dieper in het recht verstaan van de Schrift, maar dringt haar ook telkens en telkens weer, om wat zij als waarheid uit die .Schrift kent, in haar dogma te formuleeren, om met deze rechte meeniug, de leugen der wereld in haar midden te weerstaan, terug te dringen, uit te zuiveren.

Met name in onze Gereformeerde kerken, met haar meest zuivere belijdenis schittert dit tweede werk des Heiligen Geestes wel op het heerlijkst uit.

Als lid van uv/ kerk zijt gij dus door God zelf gebonden aan de Schrift en op grond van deze aan de Belijdenis.

Een antwoord op de straks genoemde hoogste levensvragen, een antwoord hoe dat alles niet maar u of den uwen toeschijnt, doch hoe dat alles .is, wezenlijk is, — hebt gij alleen hier te zoeken en heeft men u hieruit te geven.

Dit nu is om de moderne uitdrukking te gebruiken: de objectieve, de voorzverfelijke waarheid. Evenwel is hiermede op dit gebied het werk des Heiligen Geestes nog niet voleindigd-

Daar is nog een derde werk van God den Heiligen Geest. Nu niet het produceeren van de Schrift en het formeeren van het dogma, maar zijn, niet minder aanbiddelijk werk, in den enkelen geloovige.

Een voorbeeld moge dit verduidelijken.

Wij worden geboren in een maatschappij die in het bezit is van een zekere mate van kennis en beschaving. Beide zijn de vrucht van eeuwenlange worsteling, van den arbeid der geslachten die vóór ons hebben geleefd en deze kostelijke schatten als erfgoed ons nalieten.

Het nieuwe geslacht begint echter met hier vreemd tegenover te staan en wij weten allen langs wat moeilijken weg van opvoeding en onderwijs men hier inleeft en zich deze goederen eigen maakt, ja hoe met name in onzen tijd de schat der kennis derwijs aangroeide, dat het voor den eenling schier onmogelijk is geworden om alles te weten, wat de gemeenschap weet. Men heeft doctoren in de verschillende wetenschappen, doch de titel van leeraar in de wetenschap zou minstens bedenkelijk zijn.

Welnu, ook het nieuwe geslacht in de kerk staat tegenover hare geestelijke goederen aanvankelijk vreemd. Het begrijpt er zoo weinig van. Dan, ook hier hebben opvoeding en onderwijs hun taak. En deze nu is weer tweeërlei.

Daar is een opvoeding en een onderwijs dat én door middel van het huisgezin, én door de school én door de kerk den Bijbel, en de op dien Bijbel gegronde, in bange worsteling — gelijk ten onzent onder martelaarsbloed en tranen — veroverde Belijdenis tot het bewustzijn van het jonge geslacht brengt.

Doch daarnaast, en dit brengt ons nu tot het derde werk des Geestes, is een opvoeding en onderwijs niet van den mensch, maar van God zelf.

Een opvoeding voor en een onderwijs in zijn waarheid.

Een opvoeding in allerlei Goddelijk bestel van levenspositie en levensloop en levensomstandigheid, en ; daarbij, wat geen aardsche opvoeder vermag, een ingaan in het diepste van uw hart en een aanvatten en omzetten en heiligen van wat er in uw bewustzijn is, van denken en van willen, van hopen en vreezen, van lieven en haten, — en zoo voedt de Eeuwige zelf u voor zijn waarheid op, zoodat gij er begeerig en verlangend naar wordt.

Dan, ook zoo zoudt gij er nog maar weinig van verstaan en het is daarom dat Hij er ook zijn onderwijs aan paart, uw gangen vastmaakt in zijn geschreven Woord, uw oog met Goddelijk licht bestraalt, u het ontzettende van zijn bedreigingen en het zoet zijner vertroostingen op de ziel bindt.

En zeker dit gaat niet opeens, en lang kan het duren, dat uw kennis van de waarheid, wat gij voor u zelf als waar bevonden hebt, veel armer is, dan wat de kerk er van weet.

Welnu, deze individueele kennis is, om weer de moderne uitdrukking te gebruiken, de onderwerpelijke, de subjectieve waarheid.

Niet alsof er tweeërlei waarheid zou zijn, maar zoo — en dit en niet anders mag heel deze onderscheiding van subjectief en objectief op kerkelijk gebied dan ook bedoelen — dat de ééne en dezelfde door God in zijn Woord geopenbaarde waarheid tot zaligheid volkomen buiten u in het Woord en gedeeltelijk in u in uw bewustzijn li^.

Als men zich de zaak maar zoo stelt en eenmaal zoo gevat heeft, dan voelt ieder dadelijk wat er van heel de tegenstelling van objectief en subjectief moet gehouden; dan ziet ieder dat men hier allerminst mag denken aan een tegenstelling waarvan de leden elkander uitsluiten en dus als waarheid en leugen tegenover elkander staan, en eindelijk springt dan ook duidelijk in het oog hoe zich aan jammerlijke eenzijdigheid schuldig maakt al wie uitsluitend »subjectief" of uitsluitend «objectief" wil heeten.

Gelijk toch de beekjes gevoed worden uit de gemeenschappelijke bron, zoo moet wat de geloovigen ieder in hun bewustzijn van de waarheid bezitten, al voller en rijker worden uit de Schrift, waarin heel de waarheid ligt.

Nu dreigen er echter onder ons, en hiertegen gaat dit woord, twee gevaren. Zij wortelen juist in de eenzijdigheid.

Het eenzijdig objectivisme, dat meent te kunnen volstaan met een prediking die alleen op tekstverklaring uit is, alleen zegt hoe het is, en nooit aanwijst hoe het wordt; tn. dat voor de velerlei schakeering van het gemoedsleven, voor den verschillenden stand van genade geen oog heeft, doet de liefde verkoelen in stee van te verwarmen, — Dit eenzijdig objectivisme is eeii miskenning van

het eigen werk des Geestes in de ziel en lasterend wat het niet kent of althans miskent, spot het onteederlijk met dit «binnenwerk", met de «bevinding", om dus Christus zelf in zijn leden te bedroeven en, als God het niet verhoedt, te stranden op het dorre intellectualisme van een dood orthodoxisme.

Het kan niet genoeg worden gezegd, dat tekstverklaring zonder meer nog geen bediening des Woords is. Een predikatie is nog iets meer dan een college over exegese.

Even sterk moet echter gewaarschuwd tegen het eenzijdig subjectivisme, dat meent te kunnen volstaan met een prediking, die alleen zegt hoe het met eigen of anderer bevinding in een Christen geworden is en er zich schier nooit over uitlaat, hoe het in den Christen op grond van Gods Woord zijn moet.

Met opzet spreken wij van een Christen en van den Christen.

De bevinding toch brengt u kennis aan van het bijzondere, het individueele; van hoe het bij u toegegaan is en nog gaat.

Maar wat geeft u recht om van uit dit bijzondere een algemeen oordeel te trekken en dus te besluiten dat het zoo bij allen moet zijn r Zal dit recht worden ontleend aan wat anderen u van hun bevinding hebben medegedeeld? Maar dan zijt ge al niet meer op het gebied der bevinding, maar der mededeeling en loopt velerlei gevaar voor onjuiste mededeeling. Doch toegegeven dat gij uit kleiner of grooter kring een stel juiste afdrukken van anderer indrukken krijgt, ook dan nog hebt ge slechts te doen niet met alle, en dus niet met den Christen, maar slechts met eenige, met vele Christenen.

En nu kunt ge wel uit al die bijzondere gevallen van een kleinere of grootere groep tot een oordeel komen over die groep, doch het blijft altijd onvolledig. Het is een methode die in geestelijke dingen geen steek houdt.

Maar bovendien, wanneer nu deze mededeelingen omtrent de geestelijke bevinding hetzij onderling, hetzij met uw eigene in strijd zijn r

En ziet hierin nu schuilt één der twee groote gevaren van het eenzijdig subjectivisme.

Ia zulk een geval toch neigt men er zoo licht toe die eigen bevinding en die zijner vrienden voor de eenig ware te houden en al wat daar niet conform aan is, als valsch te brandmerken; en zoo voert dan dit eenzijdig subjectivisme een boos separatisme en een liefdeloos keuren en wegen en een hoogmoedig zeggen van: .»Naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij" in zijn nasleep.

En bij dit eene komt dan al spoedig het andere gevaar, dat men al meer los wordt van de Schrift en eindigt met zijn Bijbel opzij te zetten. In zijn bevinding heeft men dan letterlijk alles. Men heelt immers de waarheid, waartoe nu nog verder gezocht:

Eerst wordt men dan los van de Belijdenis, en al meer individualist en straks gaat ook de Bijbel opzij. Eerst het Oude, straks het Nieuwe Verbond. Paulus en Johannes hadden het immers ook toch maar uit de bevinding, hun bevinding, en waarom staat die hooger dan de mijne?

In dit stadium van het proces sluipt dan gewoonlijk nog het antinomianisme binnen en kan letterlijk alles er mee door.

Ook dit zijn strikken des Satans.

En juist daarom moet er zoo ernstig tegen gewaarschuwd, zoo krachtig tegen geroepen.

Eenzijdig objectivisme en eenzijdig subjectivisme— 'tis de vloek der eenzijdigheid, hebben beide haar gevaren, en ook hierin is deze spreuk waarachtig: «Hetgeen dan God samengevoegd heeft, schelde de mensch niet."

Met name in de prediking bestede men alle zorg aan verklaring der Schriftuur naar de meening des Geestes, maar evenzeer aan een »recht snijden van het Woord", dat is dat in de toepassing ieder zijyi deel krijgt, het deel dat juist voor hem past.

Daarom is vooral die toepassing zulk een werk, dat alle krachten van den prediker opeischt. Een goede zielkunde, een naarstig zijn om het aangezicht der schapen te kennen, en een zetten van het hart op de kudde zullen hierbij ongetwijfeld goede diensten bewijzen, doch wat hierbij op den duur niet kan gemist, is eigen bevinding van de gangen des Geestes.

Alleen zulk een prediking trekt het kostelijke van het snoode uit, maakt scheiding tusschen ware en valsche bevinding.

Alleen zulk een prediking kan diep inleiden en ontdekken. De Schrift toch gaat dieper en is rijker dan alle bevinding saam.

Van uw bekeering weet gij zeer zeker óók door uw bevinding, doch van wat aan uw bekeering voorafging, uw wedergeboorte, leert uw bevinding u niets. Natuurlijk, want van die wedergeboorte waart gij onbewust evenals van de geboorte uit uw moeder. Van uw gelooven weet gij zeer zeker óók door uw bevinding, doch dat niet uw gelooven maar wel uw geloof u aan uw Jezus bindt, ook als gij slaapt, ja, al waart gij krankzinnig, leert bevinding u niet. En eindelijk van uw rechtvaardiging Gods in de vierschaar uwer conscientie weet gij zeer zeker óók door uw bevinding, doch dat die rechtvaardiging in Gods eeuwig bestel wortelt en voor u verwezenlijkt werd op den eersten Paaschmorgen leert de bevinding u niet. En is nu dat alles wat niet de bevinding maar juist de Schrift u kan leeren niet diep en rijk en troostvol? Iets waar dan nog bijkomt, dat alleen de Heilige Schrift u ook in uzelven de ware van de valsche bevinding leert onderscheiden.

Hierin ligt dan ook de geestelijke meerderheid van een Comrie boven Brakel.

Brakel was te veel »subjectivist" om dit alles te grijpen. Toch mag men hem niet te hard vallen. Zijn rechtmatige oppositie tegen de sekte der Hebreen heeft hier blijkbaar invloed geoefend.

Een Comrie echter, door onzen Dr. Honig nog onlangs zoo uitnemend geteekend, was het gegeven ook dit hoogere en diepere te grijpen en er Gods volk mee te verrijken.

Toch was Comrie geen »objectivist".

Dat onze predikers, dat ons volk met zijn schriften ook thans nog winste doen.

Zoo zal de volmaking der heiligen worden gevorderd. De tegenstelling van subjectief en objectief geen onverzoenlijke blijken, en wij allen komen tot de eenigheid des geloofs en der kennisse van den Zoon Gods, tot een volkomenen man, tot de mate van de grootte van de volheid van Christus.

Een baoheUfke vraag.

Naar aanleiding van een uitlating in een onzer jongste Meditatiën, ontvingen we van meer dan ééne zijde de vraag, of het wel denkbaar is, dat God ooit zou toelaten, dat een uitverkorene de hand aan zichzelven sloeg.

Deze vraag raakt een der diepste mysteriën.

Vast staat, dat Gods kind nooit vervallen kan van de genade, en dat niemand hem rukken kiU uit de hand des Vaders. • Maar hoeverre het Gode believen kan, een geloovige in zijn val te doen wegzinken, wie zal hierover absoluut uitsluitsel geven?

Vroeg iemand ons, of hij, ook al sloeg hij de hand aan zijn leven, nog zou kunnen achten de zaligheid deelachtig te zullen zijn, zonder aarzelen zouden we hem antwoorden: Neen, en nogmaals neen.

Voor zooveel ons aangaat, is dan alle kenteeken van het kindschap weg.

Maar als ge nu komt in een land als Zweden, waar dat slaan van de hand aan zich zelf tienmaal zoo sterk voorkomt als bij ons, en ge hoort meer dan een enkel maal, dat er ook iemand toe verviel, die steeds zich als een geroepene des Heeren geopenbaard had, en zijn in wanhoop troostelooze weduwe vraagt u dan, of er nu geen enkele lichtstraal van hope meer voor haar hart overblijft, dan zien we niet in, dat er in Gods Woord stellig bewijs is, om de laatste mogelijkheid af te snijden, dat ook hem nog een yN& % der ontferming ontsloten was, die ons onbekend bleéf^

Nooit echter mag hieraan ook maar in het allerminst een schijn of schaduw van verontschuldiging ontleend worden.

Wie ook maar eenigszins vergoelijkend over deze vreeselijke zonde spreekt, voedt het kwaad en staat medeverantwoordelijk aan anderer misdaad, in zooverre hij anderer zedelijk besef verzwakt heeft.

Geen ziekelijke weekelijkheid mag hier toegelaten.

Klaar en helder moet de klem van Gods gebod toegepast. Iets waarover we daarom alleen hier niet uitweiden, overmits we bij onze toelichting over het zesde gebod ons ook op dit punt zoo beslist als het kan hebben uitgelaten.

Recensie.

Van het Tijdschrift voor Gereformeerde Theologie I2L% het 2e nummer het licht.

Het biedt ons van Dr. Schot een artikel over de Natuurlijke Godskennis, en een eerste aankondiging van Dr. Kuypers Ency? clopaedie. Van Ds. Klaarhamer een ie stuk over de Jongelingsvereenigingcn. Van Ds. Fortuin een stuk over de Remonstrantsche twisten, en ten slotte Varia van Ds. Biesterveld.

Deze rijke oogst verheugt ons. Voor ditmaal alleen dit citaat uit het stuk van Ds. Klaarhamer:

Aan iemand die vraagt: of 't dan nu juist noodig was in de jongel.-ver. de scheiding te maken die nu bestaat, kan de vraag gesteld: hebt gij beproefd dit te voorkomen? Zeer zeker niet. Iemand die 't ernstig beproefd heeft, heeft de ervaring opgedaan, dat 't onmogelijk is. In het Herv. kerkgenootschap kon men, zeer zeker, zoo gereformeerd preeken als men wilde; kon men óók gereformeerd handelen ? Ieder weet dat dit niet kon. Eene gereformeerde belijdenis, maar buiten het leven om! Is dat geen onding ? Het is erger. Het doet groot kwaad. Het brengt den belijder in een leugenachtige verhouding tot zijn belijdenis, tot zich zelven, tot zijn naasten en tot zijn God. Dit is kerkelijk zoo; het is in het particuliere leven zoo, en het is óók zoo, waar bet de jongel.-ver. geldt. Men moest er zich niet om bedroeven, dat vaneen ging wat niet saam hoort. Eerst als gereformeerden en niet-gereformeerden vrij, zelfstandig staan en gaan, kan er krachtsontwikkeling bestaan. Dan eerst kan het blijken waar de levenskracht is. Het is er immers om te doen, de kracht die in 't beginsel steekt, te ontwikkelen, dat is: aan te wenden. Gereformeerde jongelingen in de chr. jongel.-ver. zijn daar misplaatst. Zij worden bepchouwd als een soort dwarskijkers. Zij hebben altijd wat aan te merken, zegt men. Ja, en dat zal steeds meer zijn, naarmate het jongelingen zijn die van hun belijdenis ernst maken. En ernst moet het zijn, die hen drijft. Betweterij is een groot kwaad. Betweters zijn menschen die wel kwaad, geen goed stichten. Het is srechthaberei" die hen drijft, geen ootmoedige belijdenis der waarheid. Was het hoogmoedig streven der betweters, de geest die de ger. jongel.-ver. bezielde, het zou beklagenswaardig zijn. Er is een betere geest te bespeuren.

De reformatie der kerk, daarin is de grond van de reformatie der jongel.-ver. En is het niet een natuurlijk gevolg? Men had er niet vreemd van behoeven op te zien. Men had die omkeer op 't gebied der jongel.-ver. kunnen verwachten. Naaperij, heeft men gezegd, anders is het niet. Dit is een boos gezegde, dat niet over de lippen moest komen van een man van ernst. De kerk staat niet buiten het leven. Zij is levend. Wat leeft moet doordringen een iegelijk met wie, en alles waarmee het in contact komt. Jongelingen of mannen, wat zij in de kerk zijn, willen., behooren., moeteti zij op elk levensterrein zijn. Zij worden hiertoe gedrongen door de gehoorzaamheid aan Gods Woord, waarin hun belijdenis wortelt.

Zoo is het, helaas, alleen door door te tasten wint men voor zijn beginsel, en juist zóó alleen kan men voor achtergebleven broederen ten zegen zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's

De stembus van Dinsdag.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's