Voor Kinderen.
DE WAGENMAKER.
XI.
EEN HEET GEVECHT.
Intusschen had het keizerlijke krijgsvolk voet op de brug gezet. Een vaandel werd ontplooid en het voetvolk rukte voorwaarts, terwijl het trompetgeschal klonk. In de verte kon men de ruiters onderscheiden, die straks zouden volgen.
Doch uit de stad stroomden steeds meer strijders naar de bedreigde brug. De burgemeester, door een paar bevelhebbers bijgestaan, regelde de strijdbare mannen zoo, dat zij elkander 't meest behulpzaam konden zijn. Middelerwijl trok een kleine schare, want voor velen was op de smalle brug geen ruimte, den vijand recht te gemoet.
Op dit oogenblik knalden van de zijde der stad de eerste musketschoten. Zij waren gericht op de soldaten die voorttrokken, doch zeer wijselijk niet op de voorsten. De kogels troffen hun doel. Verscheidene der aanvallers stortten neer; een was onmiddelijk dood, de anderen gewond. Die achter hen waren, konden nu niet voort en die vooruitliepeu, bemerkend wat er gebeurde, dorsten alleen niet verder en bleven een oogenblik staan. Wellicht wachtten zij tot achter hen weer bevel gegeven werd om te vuren. Doch blijkbaar hadden de keizerlijken ' niet op zulk een weerstand gerekend, en waren ze een oogenblik in verwarring. Maar ook een oogenblik slechts. Want weldra herstelden ze zich en drongen met gevelde lansen vooruit. De musketiers stonden trouwens nog tamelijk ver af; wellicht wijl Vives had gemeend de stad plotseling te verrassen en dan van de lansknechten meer dienst te hebben.
De enkele minuten van verwarring echter hadden aan de Constansers gelegenheid gegeven, op de brug een goede stelling in te nemen. Zij die vuurwapenen droegen, plaatsten zich aan den opgang der brug; de mannen die enkel zwaard of piek hadden, gingen vooruit. Onder hen was ook Klaus de wagenmaker. Hij stond in de voorste rij met uitgetrokken zwaard en moedigde den burgers , aan wakker te strijden, voor 't behoud en de vrijheid hunner stad.
Weer drongen de keizerlijken voorwaarts, onder het aanheffen van een krijgsgeschreeuw, dat door heel de stad gehoord werd. Doch tegelijkertijd klonk de losbranding der musketten van de zijde der stad, en meer dan een uit de aanvallers tuimelde ter aarde, buiten staat den strijd voort te zetten. Maar in wilde vaart rukten de anderen voort en weldra bood de brug het tooneel van een verwoed gevecht. Van allen kant klonk het geroep der strijders, de kreten van gewonden, en daar tusschen door het schellen der trompetten en het somber gelui van de stormklok. Ook de keizerlijken openden nu van den kant van Petershuizen het vuur, doch daar de afstand _ groot was, deed dit weinig schade aan hen, die van de andere zijde op de brug schoten. Deze stonden daarbij, zooals we zagen, meestal gedekt, terwijl de vijand in Petershuizen dit voordeel niet had.
Op de brug was het een gevecht van man tegen man. Ieder begreep dat, was dit punt verloren of wel behouden, de strijd grootendeels, zoo niet geheel zou beslist zijn.
sHoudt moed, mannen!" riep Klaus den zijnen toe; Jvertrouwt op God, en strijdt vromelijk! Des Heeren arm is machtig."
Telkens drongen de keizerlijken vooruit, maar ook telkens weer stuitten zij op de rij hunner tegenstanders, die vast besloten waren eiken duim gronds te verdedigen. De zwaarden en speren flikkerden. Vlak tegenover elkander stocden de strijders, steeds meer van achteren opgedrongen. De een greep met gespierde vuist den ander aan en er volgde een worsteling op leven en dood. 't Was of de brug bezwijken zou onder den last van zoovelen. Enkelen die gevallen waren, hielden nog 't zwaard of de piek omklemd om er den vijand mee te besteken. Thans kon men van den oever op het middengedeelte der brug vriend noch vijand meer onderscheiden.
Telkens zag men mannen vallen of werden er dooden en gewonden naar de stad gedragen. Doch hun plaatsen waren reeds door anderen ingenomen. PlotseUng hoorde, men een gekraak. Onder de geweldige drukking was een deel van de leuning der brug aan de eene zijde be^iweken en stortte nu in de rivier. Dit maakte üen sirijd. nog hachelijker. Naast den dood door de hand des vijands, dreigde thans die in het water. Doch niemand lette er op. Met woede grepen de strijdenden elkander telkens op nieuw aan, wel wetend dat deze strijd alles zou beslissen.
Generaal Vives was van zijn paard gestegen, dat hem op 't oogenblik toch niet dienen kon. Stampvoetend van ongeduld en toorn liep hij aan den oever heen en weder; 't was zelfs hem onmogelijk door het gewoel op de brug heen te dringen; en wat zou het ook gebaat hebben? Met woede aanschouwde hij het hoe zijn troepen, wat zij ook deden, niet verder kwam, en uit de stad steeds meer verdedigers toestroomden.
»Dat kan nog lang duren, " sprak hij tot een officier, die bij hem stond. sDat volk vecht als leeuwen; ik had het niet verwacht."
»Ja, " antwoordde de ander, een grijze snorbaard, »de Duitschers zijn niet gemakkelijk als zij hun kracht toonen. Daarbij zijn deze lieden gewoon de wapenen te hanteeren en zij vechten niet om loon, maar voor hun stad, voor vrouw en kind. 't Wordt een heete strijd."
Dit begreep de generaal ook. Toch was hij besloten 't uiterste te wagen. Zou hij, een veldheer, het opgeven tegen burgers! En bovendien, welk een eer en welk een loon wachtte hem als de aanslag gelukte. Hoe dankbaar zou de keizer hem zijn! En daarom — het uiterste moest gewaagd!
A4N VRAGERS.
De vraag van T. J. te 's-H. betreft Gen. 23:16, waar wij lezen:
JEU Abraham luisterde naar Ephron; en Abraham woog Ephron het geld, waar hij van gesproken had, voor de ooren der zonen Heths, vier honderd sikkelen zilvers, onder den koopman gangbaar."
Onze vriend vraagt nu:
»Hoe moet ik sEn Abraham luisterde naar Ephron; en Abraham 7voog Ephron het geld" enz., verklaren, in verband met het voorafgaande vers? "
In vers 22 herhaalt Ephron zijn vroegere aanbieding, om het land dat Abraham koopen mlde, hem te geven. Doch naar de gewoonte der Oosterlingen, was de ware bedoeling denkelijk wel, er een goeden prijs voor te krijgen. Abraham wist_ dit_ ook zeer goed, en wilde bovendien om gewichtige redenen, die we nu niet kunnen opnoemen, geen geschenk van het volk des lands hebben, maar wat hij begeerde betalen, Ephron noemt nu alvast den prijs, , zoodat Abraham kan weten hoeveel hij te betalen heeft. En nu zegt vers 23, dat Abraham genoegen nam met wat Ephron zei, en hem zooveel zilver toewoog als hij zHf in tegenwoordigheid der omstanders had bepaald. Het geld werd oudtijds gewogen om de waarde te bepalen, wijl het nog niet gemunt was, en om bedrog te voorkomen, 't Was geld »onder den koopman gangbaar", wellicht met een zeker merk daartoe geteekend. De sikkel (sjekel) was oudtijds een gewicht,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1895
De Heraut | 4 Pagina's