GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

EEN LEVENSGESCHIEDENIS (? )

jNadat ik rijpelijk overwogen had, hoe de moeilijke taak aan te vangen, verzocht ik, dat men mij enkele doeken of gewaden geven en een gat graven zou onder de diergaarde, tot op de plaats, waar de beesten verblijf hielden, zoodat ik onverwachts uit het gat bij hen zou kunnen komen. Mijn meester willigde dit verzoek in, liet het hol graven en 'gaf mij doeken in overvloed. Toen nu alles gereed gemaakt was, beval ik mij aan in de bescherming Gods en der heiligen, opdat zij mij genade en bijstand schenken zouden, en sprong vervolgens, met groote behendigheid, midden onder de wilde dieren, die, daar het middag was, als gewoonlijk met de steenen speelden. Snel raapte ik een der steenen op, wierp vlug de doeken over de verbaasde dieren en sprong weer naar het gat. In hun woede scheurden ze 't doek in kleine stukken, doch ik had het hol reeds bereikt en overpeinsde wat mij verder te doen stond. Uit het hol begaf ik mij onder het volk, doch blijkbaar zonder dat iemand mij zag. Hieruit leidde ik af, dat ik den steen getroffen had, die zijn bezitter onzichtbaar maakt. Toen was ik zeer verheugd, vreesde in 't geheel niet meer en haalde ook de andere steenen, den een na den anderen, hoewel de dieren niet heengingen en met hun klauwen uitsloegen. Doch ze konden mij niet meer zien.

sToen ik alle steenen verzameld had, bedacht ik, dat het den Turk wellicht berouwen zou, dat hij mij de vrijheid had toegezegd. Dus_ liet ik hem wachten en trok, mij nu eens onzichtbaar, dan weer zichtbaar inakend, al naardat] de omstandigheden dit vereischten, naar Konstantinopel. Van daar voer ik met een schip i naar Venetië. Jammer genoeg is de steen der onzichtbaarheid onderweg verloren gegaan. Doch ook de andere steenen bezitten deugden genoeg, om den bezitter den rijksten man der wereld te doen zijn. Ziet!"

Dit zeggende, haalde de grijsaard drie groote edelgesteenten üit zijn borst te voorschijn, waar hij ze in een lederen zak droeg en toonde hen aan de vergadering. Hij liet het schelle licht der zonnestralen, die door de vensters schoten, er op vallen, en toen fonkelden zij zoo prachtig, dat men de oogen moest afwenden. Onwillekeurig ontsnapte aan de monden der raadsheeren een »hé!" van verrassing, toen zij de kostbare steenen aanschouwden. De grijsaard borg ze echter weer op de bewaarplaats, en vervolgde toen zijn verhaal:

> In Venetië ging ik, kort na mijn aankomst, opnieuw scheep, nu naar Sicilië. Onderweg overviel ons een ontzettende storm, die ons op de kust van Afrika wierp, niet ver van de > Poort van Herkules." Het vaartuig had een lek gekregen en wij verkeerden in groot g£vaar. Dag en nacht schepte men het binnendringende water uit het ruim, doch vruchteloos; steeds bleef het water wassen. Tot ons geluk werden wij opgemerkt door een HoUandsch schip, dat uit het oosten naar het vaderland terugkeerde. Dit nam ons aan boord en bracht ons naar Amsterdam. Hier huurde ik mijn beide dienaars, die met een Duitsch ridder naar Amsterdam getrokken waren, en doordat hun heer in genoemde stad gestorven was, in den grootsten nood verkeerden. Zoo nam ik hem dan in mijn dienst en ben met hen kort daarop hierheen getrokken. Want de stad Keulen is mij bovenal dierbaar. Hier toch heb ik mijn gemalin onder het gejuich der burgers voor de eerste maal mogen begroeten. Van hieruit ben ik steeds trouw ondersteund geworden, in de plannen, die ik ter bevordering van den bloei des Rijks ontwierp."

sVergeet mij", aldus viel thans de burgemeester den grijsaard in de rede, naar wien alle aanwezigen dusver met gespannen aandacht geluisterd hadden, ivergeef mij, dat ik u in de rede val, doch u zoudt ons ook de bewijzen willen toonen, waaruit we" uwe] echtheid kunnen afleiden." '" '"

> Dat was juist mijn voornemen, " luidde het antwoord. «Gij zult vragen, geachte heeren, en gij hebt er het recht toe, waarmede ik kan bewijzen, dat ik de echte keizer Frederik ben. Gisteren heb ik uw edelen burgemeester deze bewijien reeds getoond, namelijk mijn zegel en het getuigenis van den bisschop van Palermo, dat in mijn plaats een ander begraven is. Doch ik kan mij bovendien op nog levende personen beroepen. In uw stad woont een mijner vroegere krijgers, Egbert genaamd, die u allen wel bekend is. Deze bezocht mij gisteren in de herberg, waar ik verblijf hield en herkende mij onmiddellijk. Hij zelf kan voor ulieden getuigenis afleggen, zoo gij hem hooren wilt, want hij heeft mij hierheen vergezeld, en wacht buiten voor de deur. Hij noemde mij ook nog een anderen krijger, die ook vroeger in mijn dienst geslaan heelt en thans als een kreupele hier moet leven. Deze heet Geissler. Ik ken hem van vroeger nog zeer goed, doch heb hem opzettelijk niet opgezocht, hoewel het mij aan tijd daartoe niet ontbrak, om den schijn te vermijden, alsof ik iemand wilde overhalen tot het afleggen van een valsch getuigenis.

Doch, wat beteekenen'^^deze beide ge tuigen eigenlijk ? jj; Hoe langer ik in het vaderland verkeer^" hoe talrijker mijn getuigen zullen worden. Het geslacht waarmede ik dertig jaren geleden verkeerde, is nog niet uitgestoiven. Vele duizenden mijner toenmalige vrienden en vijanden leven thans, nog, en bij dezen roep ik ieder op, die toen met mij in aanraking kwam, zich voor mij te plaatsen en gij zult zien dat wij elkander herkennen zullen, dat ik zal kunnen zeggen wat wellicht tusschen ons is voorgevallen. Bovendien leven er nog bloedverwanten van mij. Ik ken mijn kleindochter, de hertogin van Brunswijk, enjmijn kleinzonen, de jonge vorsten en landgraven van Thüringen.

Misschien was het verstandiger van mij geweest, indien ik het eerst tot hen gegaan was. Hun getuigenis toch zou door niemand in twijfel getrokken kunnen worden. Doch ik ben oud, iedere dag brengt mij nader aan mijn graf, en de reis naar Thüringen of Brunswijk is ver en vol gevaren. Hoe gemakkelijk kan mij onderweg iets overkomen! Daarom achtte ik het mijn plicht, in de eerste groote stad van Duitschland, die ik binnentrad, onmiddellijk te openbaren wie ik ben, ten einde niet roem-en eerloos in het graf neder te dalen."

AAN VRAGERS.

W. Als ge opmerking met opmerken^ aanmerking met aanmerken vergelijkt ziet ge dadelijk dat bemerking (van bemerken) niet anders kan beteekenen dan bespeuring. Doch 200 gebruiken wij het niet, en voor ^opmerking" of saanmerking" gebruikt is het onzin. Ge moet het nooit gebruiken. Dat het in het spoorboekje zoo staat, bewijst alleen dat dit ook niet geheel deugt. P

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juli 1896

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juli 1896

De Heraut | 2 Pagina's