GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Die grond.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Die grond.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De besluiten der Middelburgsche Synode mogen volstrekt niet in dien zin opgevat, alsof in zake de leerstellige vraagstukken, die gedurende eenigen tijd op tweeërlei uiteenloopenden wijze in onze kerkelijke organen besproken zijn, tusschen die beide wijzen van voorstelling door de Synode een definitieve keuze ware gedaan.

De Generale Synode heeft niet de ééne voorstelling verworpen, en de andere geijkt. Wat ze uitsprak was alleen dit, dat de voorstelling in zake deze leerstukken door Dr. Kuyper en zijn medestanders gegeven, in niets het vertrouwen dat de kerken in deze mannen stelde, geschokt had.

Er was beweerd, dat Dr. Kuyper, en zijne medestanders, d. i. alle theologische hoogleeraren aan de beide Theologische Scholen te Amsterdam en Kampen, op één na, af waren geweken van de waarheid der Schrift, en af waren geweken van onze Gereformeerde belijdenis.

Had nu de Generale Synode zich met dat oordeel vereenigd, dan had ze natuurlijk op geen manier haar vertrouwen in deze mannen kunnen uitspreken, maar had ze omgekeerd haar wantrouwen moeten constateeren, de vier schuldige hoogleeraren (fer Kamper-School onverwijld moeten schorsen, en tegen de drie even schuldige hoogleeraren aan de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit bezwaren bij Directeuren moeten inbrengen; alsook hen als adviseerende leden der Synode moeten weren.

Immers wie in openlijken strijd met de Schrift en de Formulieren van eenigheid leert, mag en kan door geen Gereformeerde kerk, noch op den kansel, noch op den katheder geduld worden, en hem moet elk recht betwist om oj> een Generale Synode der kerken te adviseeren.

Door met alle uitgebrachte stemmen op één na (die van Ds. Nederhoed) haar vertrouwen in Dr. Kuyper en zijn medestanders uit te spreken, hem en hen op den katheder ongemoeid te laten, en op de Synode van hun diensten als adviseerende leden gebruik te maken, hebben de kerken alzoo uitgesproken, dat zij, ook zonder nader onderzoek, de voorsteüing der leer van deze mannen zeer wel kenden, deze voorstelling der leer fiiet in strijd met de Schrift achtten, en al evefimin in strijd met de Formulieren van eenigheid.

Dit ligt onbetwistbaar in het besluit der Generale Synode in.

Maar er ligt niet in, dat de Synode hier-

mede, die betwiste én de daartegenover staande voorstelling van de leer des Doops, der rcchtvaardigmaking enz., beide voor zich nemende, alsnu ook voor de eerste gekozen en de laatste verworpen heeft.

Keuze deed de Synode niet.

Ze sprak zich over de voorstelling der leer, die men tegenover, die van Dr. Kuyper c. s. plaatste, ganschelijk niet uit; en bepaalde er zich toe, te verklaren, dat de betwiste voorstelling niet viel buiten het kader van onze Gereformeerde belijdenis. Hiermede is dus wel de angel der bitterheid uit dit ernstig geding weggenomen, maar de worsteling tusschen beide voorstellingen blijft open. En op gansch broederlijke wijze kan thans over deze gewichtige leerstukken onderling in onze organen gesproken worden, niet meer om elkander uit te sluiten, maar om, beiderzijds binnen de Gereformeerde kerken staande, op elkanders overtuiging in te werken.

Het debat kon geen vrucht dragen, zoolang men een der beide partijen buiten wilde sluiten; wél nu men, gedekt door het Synodaal besluit, elkander weer als broeders in eenzelfde kerkverband tegemoet treedt.

In verband hiermede nu veroorloven we ons thans reeds in zake het geding over den heiligen Doop een korte opmerking.

Uit het gesprokene op de Generale Synode, hoe onvolledig dit ook was, bleek ons toch overduidelijk, dat het bezwaar van vele broederen vooral ontstaan was door onze voorstelling, dat . de grond van den Doop gezocht moest worden in de wedergeboorte.

Op de wijze nu waarop deze bedenking ter Synode werd toegelicht, kunnen we dit bezwaar verstaan, en komt het ons voor dat het terstond kan worden weggenomen.

Als ge de denkbeelden van ^Doof' en •igrond' verbindt, moet ge, om misverstand te voorkomen, eerst met name bepalen: welken grond ge bedoelt.

Bedoelt ge den grond, waarop ouders hun recht fundeeren om den heiligen Doop voor de uit hen geboren kinderen van de kerk te vragen ?

Bedoelt ge den grond, waarop het recht der kerk steunt, om den heiligen Doop aan de kinderkens, geboren uit haar leden, te bedienen ?

Bedoelt ge den grond, waarop van Godswege de ordinantie rust, dat de heilige Doop aan de kinderkens der geloovigen, d. i. aan de leden der kerk, zal bediend worden ?

Of eindelijk bedoelt g& den grond, VfS.'axo'p ia geestelijken zin de realiteit rust, dat aan een kindeke, uit leden der kerk geboren, de Doop kan bediend worden?

Zoo ziet men, dat er van »grond" voor den Doop sprake kan zijn in zeer onderscheiden zin.

Spreekt men hier nu over en weder over, maar verstaat bij dat spreken de één onder T, grond' iets heel anders dan de ander, dan kan het niet anders, of er moet eindelooze verwarring ontstaan, en men komt niet uit het gedrang.

Daarom is het, na de toelichting van het bezwaar op de Generale Synode gegeven, noodzakelijk, dat men, alvorens verder te disputeeren, vooraf duidelijk en nauwkeurig bepaalt, in welken zin men het woord - ^grond" verstaat en bedoelt.

Spreekt ge van den grond, waarop het recht der ouders steunt, om den Doop voor hun kinderen te vragen, dan natuurlijk ligt voor de ouders die ^igrond" klaarlijk in de ordinantie Gods van het Genadeverbond. Spreekt ge van den grond, waarop het recht en de plicht der kerk steunt, om aan de kinderkens uit haar leden geboren, den Doop te bedienen, dan kan eveneens niet anders geantwoord, dan dat de grond hiervoor uitsluitend ligt in de ordinantie die God voor zijn Genadeverbond heeft ingesteld.

Spreekt ge daarentegen van den grond, waarop van Godswege de ordinantie rust, om den heiligen Doop aan de kinderkens der geloo\'igen te bedienen, dan kan die grond natuurlijk niet het Genadeverbond zijn, daar Hij dit zelf heeft ingesteld, en kan dus die grond alleen liggen in zijn vrijmachtig welbehagen.

En spreekt ge eindelijk van den grond, gelijk wij dit deden, waarop in geestelijken zin de realiteit rust van den Doop aan een kindeke toebediend, dan kan natuurlijk niet anders geantwoord, dan dat de realiteit van den Doop in geestelijken zin niet anders kan rusten dan op de wedergeboorte.

Brengt men dit laatste nu in verband met het feit, dat onder de schaduw van het Genadeverbond ook dezulken wonen, die er geestelijk geen deel aan hebben, en dat dus ook de kerk niet uit enkel geloovigen, maar ook uit hypocrieten bestaat, zoodat de uitwendige vorm van het Genadeverbond slechts ten deele door zijn geestelijke realiteit gedekt wordt, dan moet hiermede uiteraard ook bij den grond die in de wedergeboorte ligt, gerekend worden, en moet wel uitgesproken, dat deze geestelijke grond niet bij eiken doopeling aanwezig is, dat derhalve de wedergeboorte niet thetisch bij eiken Doop vaststaat, en dat derhalve, in het gemeen gesproken, deze »grond" in geestelijken zin slechts hypothetisch, d. i. onderstellenderwijs, bij den heiligen Doop doorgaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Die grond.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's