GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

,,Uit u geen steen.''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Uit u geen steen.''

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij lullen uit u geenen steen nemen tot eenen hoek, ook geenen steen tot fundamenten ; want gij zult tot eeuwige woestheden zijn, spreekt de Heere. Jeremia 51 : 26.

In de kringen der Vrijmetselaars pleegt men alle levensuiting in het beeld van één machtigen, alles omvattenden bouw uit te drukken, en juist dit schijnt één der oorzaken te zijn, waarom de gedachte van zulk een bouiv onder de geloovigen bijna wegstierf.

Dit blijkt het sterkst uit den zin dien men onder de geloovigen meest aan stichtelijk hecht.

„Stichten" is geheel hetzelfde als „bouwen", alleen in zooverre beperkt, dat het woord, dat de Apostelen voor „stichten" bezigden, alleen op het bouwen van ten huis slaat, terwijl „bou wen" in het gemeen ook van een schip, van een akker, en zooveel meer wordt gebezigd.

De eerste Christenen, die de Apostelen van „stichten" en „stichtelijk" hoorden spreken, dachten dus terstond, en konden aan niets anders denken, dan aan het stichten, het bouwen van een huis. Het stond hun klaar voor den geest, dat de Heere onze God bezig is een „geestelijk huis" te bouwen; en evenzoo dat elk kind van God^ elk verloste des Heeren, gebouwd moet worden als een geestelijk huis in zijn eigen hart.

„Stichtelijk" klonk hun dus in de ooren, als iets dat strekte, om dien bouw van den groeten Tempel des Heeren, en zoo ook van den kleinen tempel in hun eigen hart, verder te brengen en te volmaken.

Het was om hen en in hen een woelig, druk erf, waarop aldoor rusteloos gebouwd werd, met een bestek, hoe het worden moest, en met de bouwmaterialen in menigte opgestapeld, om den eens begonnen bouw voort te - zetten.

Kortom, het woord „stichten", en „stichtelijk" drukte voor hen betoon van veerkracht, van rustelooze inspanning, van goed geordende, wel saamgevatte en op een welbewust doel gerichte bezigheid uit.

Thans daarentegen verstaan de meesten onder „stichtelijk, " in lijnrechten strijd met Gods Woord, heel iets anders.

„Stichtelijk" heet nu iets dat u in een ernstige, vrome stemming brengt, u stil in uzelven maakt, en u alle bezigheid doet opschorten.

„Stichtelijk" en „bouwen, " in de Schrift één, staan thans bijna tegen elkander over.

„Stichtelijk, " echt en innig „stichtelijk" is de stemming thans, naar der meesten schatting, als men voor een oogenblik allen arbeid en drukte op het heilig erf staakt, en verzinkt in heilig peinzen of in stil en ootmoedig gebed.

Zoo kan een verkeerde klank aan een woord gehecht, storend op het groote werk des Geestes inwerken.

De Heilige Schrift spreekt steeds van „bouwen, " en gebruikt voor „bouwen" en „stichten" bijna altoos hetzelfde woord.

Dat „bouwen" nu, waar de Heilige Schrift van spreekt, gaat uit van de grondgedachte, dat de Schepping, gelijk God ze in het leven riep, niet alles uitgaf en vertoonde, wat ze in haar schoot verborgen hield. Die Schepping hield, én stoffelijk én geestelijk, eindelooze krachten in haar schoot verborgen. Ze was er, niet om te blijven zooals ze was, maar om „volmaakt te worden" (Gen. 2 : i). En nu ging tot den mensch op die wereld van Gods wege de roeping uit, dat hij die verborgen krachten aan de natuurlijke en aan de geestelijke wereld ontlokken, en daaruit de eigenlijk door God bedoelde wereld bouwen zou.

Het Paradijs was overschoen, maar de mensch werd er in geplaatst, om „dien hof te bouwen!' Uit Adam wordt een lid van zijn eigen lichcham genomen, en God „bouwt" daaruit Eva. Na den val ontvangt Adam de roeping om de aarde te bouwen in het zweet zijns aanschijns. Het voortbrengen van nakomelingen heet „het bouwen van zijn huis" (Gen 16 : i, II Sam.

7 : 27 enz.). En geheel op dezelfde wijze wordt van de komst van Gods Koninkrijk als van een „bouwen van het geestelijk huis" gesproken, en worden de geloovigen zelven gezegd „gebouwd te zijn op het fundament der apostelen en profeten, " of ook als „levende steenen gebouwd te worden" in den Tempel Gods.

God en de mensch werken hier te zamen.

Eenerzijds heet het: Die dit alles gebouwd heeft, is God" (Hebr. 3 : 4); en anderzijds: Bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof' (Jud. vers 20).

Nu is „bouwen" niet een ordeloos en zonder plan opeenstapelen van steenen en balken, maar alle „bouwen" onderstelt een plan, een vooraf vastgesteld doel. Er is, eer men begint te bouwen, een denkbeeld, hoe het worden moet; naar dit plan of denkbeeld is, worden de steenen en balken gereed gemaakt en bijeengezameld.

En als men zoover is, begint het bouwen. Eerst het fundament, dan de hoeksteen, dan de muren, en ten slotte de gevelspits.

Dat „bouwen" doet niet één, raaar doen velen saam. Hiervoor is leiding en orde noodig.

En zoo toont ons derhalve de Heilige Schrift één alomvattend bezig zijn van den mensch, om naar Gods ordinantie, de natuur te laten voortbrengen al wat ze voortbrengen kan, door telkens nieuwe generatie het menschelijk geslacht in zijn millioenen te doen uitkomen, alle geestelijke krachten in kunst en wetenschap, in kennis en wijsheid te volmaken, en ten slotte uit het bouwmaterieel van het menschelijk hart één machtigen Tempel des Heeren te bouwen, waarin zijn glorie door alle transen weerklinkt, en waarin zijn mogendheid zal verheerlijkt worden.

Schijnbaar dus juist hetzelfde wat de Vrijmetselaars zeggen, alleen met dit alles beheerschend verschil, dat zij werken aan dien bouw buiten God, en zijn Woord, en zijn wederbarende genade, en dat het kind van God van geen bouwen of geen stichten weet, dan werkende in het werk Gods, op het fundament van zijn Woord, en door wederbarende en heiligende genade gedragen en bezield.

Zoo is er tweeërlei erf. Het ééne waarop de mensch bouwt naar het plan Gods, en in Gods kracht; en het andere waarop de mensch bouwt naar zijn eigen plan en in de kracht, die hij waant zelf te bezitten. Als de klank niet te vreemd was, zou men ze noemen kunnen: Godsmetselaars, en vrij-metselaars. Thans spreken we liever van: De bouwlieden des Heeren, en de „bouwlieden der wereld."

Maar hoever beiden ook uiteenloopen, hun is dit gemeen, dat ze, elk op hun eigen erf, weigeren stil te zitten, en evenzoo weigeren in doelloos bezig zijn hun kracht te verspillen, maar dat ze beiden bouwen, d. w. z. hun kracht, in onderling verband, ordelijk regelen, zoodat ze een doel voor oogen hebben, en een helder ingezien plan pogen te verwerkelijken.

Die tweeërlei bouw heet in de Schrift; Babyion tegenover Sion.

Allerlei andere natiën woelden ook tegen God in, maar in Babyion had men een plan. Daar wist men wat men wilde. Daar ging men op een bepaald doel af. Daar was het geen wilde drukte, maar wezenlijk bouwen.

En zoo ook, vroomheid was er ook buiten Jeruzalem, maar alleen te Jeruzalem werd er aan het plan der vroomheid wezenlijk gebouwd. Daar was éénheid van plan en bedoelen. Daar was één werk dat door de eeuwen werd doorgezet.

Zoodat al het andere zou wegvallen, en de zaligheid uit Sion zou zijn.

En dit nu sloot zulk een alles afdoend verschil in, dat God van dien bouw in Babyion zegt: „Zij zullen uit u geenen steen nemen tot een hoek, ook geen steen tot fundamenten, want gij zult tot eeuwige woestheden zijn, spreekt de Heere."

Dit nu is het meest krasse oordeel, dat over dien bouw van de bouwlieden der wereld gaan kon.

Oudtijds vooral placht men een paleis, een tempel, die den tegenstander verheerlijkte, wel af te breken, maar de kostelijke steenen en zuilen nam men er uit, en bouwde daarmee zijn nieuwen tempel. Zoo zijn tal van prachtige Christelijke kerken oudtijds gebouwd met kostelijke steenen en zuilen van heidensche tempels.

Het hardste oordeel is alzoo, als men iemands bouw niet alleen afbreekt, maar bovendien dien bouw voor zoo waardeloos verklaart, dat er geen stuk uit bruikbaar is voor beteren bouw.

En toch, dat oordeel spreekt God over Baby-Ion, d. i. over den bouw van de bouwlieden der wereld uit.

Geen steen uit wat ze hebben gemetseld, zal voor den heiligen bouw bruikbaar blijken.

Voor ons ligt hier tweeërlei in.

Vooreerst, dat ge bouwen zult.

Drukte maken, veel bezig zijn, is met genoeg.

Er moet gebouwd worden, en om te kunnen bouwen, moet er plan, moet er eenheid, moet er aansluiting aan het verleden, moet er saamwerking met anderen zijn. Meet daarnaar af, wat oordeel zij over zich halen, die niet alleen zelf niet naar het plan Gods bouwen, maar anderen die zich hiertoe opmaken, belachen en verhinderen. De zonde van het geestelijk individualisme. Een ieder zoo zijn eigen wegje. En daarom is dit „eigen wegje" een dwaalweg, waarvan ge u bekeeren zult.

Maar ook ten andere.

Helaas, in onzen zondigen toestand, bouwt zelfs wie ernstig bedoelt te bouwen, zoo vaak niet in het waterpas, dat anderen na hem moeten komen, en weer het stuk muur afbreken, om beter te bonwen.

Toch kan, wie hierin verviel, toch nog een vrucht van zijn leven achterlaten, indien ten minste de steen dien hij aandroeg, gaaf en zuiver was, en straks voor beteren bouw kan worden gebezigd.

Maar ontzettend is het, als Gods engelen bij uw graf moeten fluisteren: Niet alleen wat hij bouwde moet overgebouwd, maar geen steen van wat hij opstapelde, of hij is weg te werpen.

Gij bouwt aan uw huis in den geest van uw gezin en in de opvoeding van uw kroost.

Gij bouwt aan de maatschappij in uw ambt of beroep of bedrijf. Gij bouwt aan het huis van uw volk door den geest dien gij bevordert. Gij bouwt aan de kerk door uw belijdenis, uw gemeenschap, uw gaven. Kortom, gij bouwt, als meelevend persoon, aan heel het huis, dat tot Gods eer verrijzen moet.

En nu nog, ge bouwt aan uw persoon, in de vorming van uw karakter, in den strijd tegen de zonde, in de heiliging en verdieping en verrijking van uw innerlijk leven.

Ook bouwt ge aan uw eeuwig huis.

En nu, laat bij dit alles fout op fout door u worden begaan. Niemand bouwt in volmaaktheden.

Als maar dit ééne nooit van uw gezin, van uw opvoeding, van uw arbeid, van uw worsteling, ja van heel uw aanzijn en uw leven kan gezegd worden, dat geen steen uit u kan ingevoegd worden in den bouw van den Tempel onzes Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1898

De Heraut | 4 Pagina's

,,Uit u geen steen.''

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1898

De Heraut | 4 Pagina's