GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEËRLEI GENEZING.

VL

Korten tijd nadat onze schoenmaker te Annaberg was weergekeerd, viel een feestdag in ter eere van een of anderen grooten zoogenaamden heilige. Op zulk een dag stond in het stadje nagenoeg alle arbeid stil gelijk op Zondag, ja vaak nog meer dan op den dag des Heeren. Alle menschen gingen naar de kerk, en als zij zoo vervuld hadden wat zij hun „godsdienstplichten" noemden, namen zij er verder een vrijen, goeden dag van.

't Bevreemdde dus niet weinigen baasBarthel op dien feestdag niet in de kerk te zien, vooral nadat hij zoolang was uitgebleven. Nog meer verbazing echter wekte het, dat hij — naar later uitkwam — schoon zijn knechts vrijaf hadden, zelf nog een deel van den heiligen dag had zitten werken.

Vooral de schoenmakers waren — gelijk te begrijpen is — daarom weinig gesticht. Doch ook anderen schudd'en er bedenkelijk het hoofd over, en vonden dat zoo iets voor een christenmensch niet paste. Zulk een werkijver was een teeken van geldgierigheid. Een der vakgenooten echter, die wel wist dat baas Barthel volstrekt niet schraperig of winzuchtig was, begreep dat er iets anders achter moest zitten, en besloot te trachten dit te weten te komen. Met behulp van anderen werden de knechts en de loopjongen en 't oudste zpontje van den baas listiglijk uitgehoord. Deze en gene liet eens een paar schoenen maken of lappen bij den baas, en had dan ongemerkt gelegenheid een praatje te maken. Daarbij kwam, dat de vrouw des huizes van zeer gezelligen aard zijnde, er wel op gesteld was nu en dan met vrienden en buren eens te keuvelen. Zoo duurde het dan ook niet lang, of velen in Annaberg wisten, dat baas Barthel op de kerk veel had aan te merken, niet meer bad tot Maria, en ronduit zei, dat de paus een zondaar was als alle menschen, en dus geen zonden vergeven kon. Ook las de baas thuis in den Bijbel, gelijk sommigen beweerden. Vast stond, dat hij zelden of nooit meer ter kerk ging. Slechts zijn vrouw en kinderen werden daar nog gezien.

Ook den pastoor der kerk waartoe de schoenmaker behoorde kwam de zaak ter oore, en hij ging den man eens opzoeken, 't Kwam tot een ernstig gesprek, dat echter weinig baatte. Want vooreerst vond de pater het moeielijk veel in te brengen tegen hetgeen baas Barthel vooral uit den Bijbel aanvoerde, ten tweede meende hij dat de schoenmaker mettertijd wel weer zou veranderen. „Hij is nu wat opgewonden" zei de pastoor, „en heeft onder kwaden invloed geleefd. Maar, komt tijd komt raad; " Zoo vriendelijk dachten echter de schoenmakers over Barthel niet. Overal strooiden zij uit, dat hij in 't geheim tot de Hussieten behoorde, dat hij dus een ketter was als deze, wat in het zeer Roomsche stadje een groote zonde en iets verschrikkelijks werd geacht. Zoo begonnen de menschen dan den baas te beschouwen als een slecht en gevaarlijk mensch, een verachter van God en de kerk, en menigeen sprak nu evenals de schoenmakers. „Was die vreemdeling maar weggebleven of waren we hem maar kwijt." — „Dat is gemakkelijk", zeiden dan de schoenmakers weer; „geeft hem maar geen werk meer. Dan gaat hij vanzelf heen."

De gevolgen bleven niet uit. De eene klant voor de andere na bleef weg, en als de schoenmaker naar de reden vroeg, volgde meestal geen antwoord. Gelukkig dat er ook nog waren die anders deden en zeiden: Baas Barthel is een man op wiens handel en wandel en werk niets valt aan te merken. Waarom zou hij dan niet in onze gunst blijven deelen ? Toch waren er zoo maar weinigen. De meesten geloofden in hun onwetendheid dat zij goed deden zulk een man niet meer te helpen. Zoo kostte het dan den baas groote moeite om zijn knechts aan 't werk te houden, al slaagde hij er vooreerst nog in, doordat hij min of meer buiten de stad klanten kreeg. Toch dacht hij er ernstig over het enkel met een jongen te beproeven. Dat was juist in den tijd toen Tetzel te Annaberg verscheen.

't Was een groot geluk voor den baas, dat hij,

nu de gunst der menschen hem begon te ontvallen, een andere en betere gunst meer en meer begon te kennen, nanielijk die des Heeren, van welke we zingen:

„Uw gunst sterkt meer dan de uitgezochtste spijzen."

• Zoo had hij dan een troost en sterkte, die de menschen hem evenmin konden geven als rooven. En zulk een bemoediging en ondersteuning behoefde hij te meer, daar hij in zijn gezin althans in 't eerst tamelijk alleen stond. De huisvrouw toch, schoon niet ongenegen naar haar man te luisteren, zag met groote bezorgdheid dat de zaken minder vlott'en; vooral ter wille harer kinderen griefde haar dit. Zooveel mogelijk trachtte zij den vrede te bewaren en goede vrienden te blijven met allen, ook met den priester. De kinderen zond zij trouw ter school en ter leering, in de hoop dat zoo althans geen algeheele afkeerigheid-van haar man en zijn gezin het einde zou wezen.

Meermalen sprak zij ook met haar man over de dingen die hem het hoogst waren, en dan gevoelde ook zij toch diep de kracht der waarheid, die uit zijn woorden of liever uit het Woord des Heeren sprak. Wat haar echter aanvankelijk het meest trof was de groote verandering, die zij bij haar man opmerkte. Meenden de menschen dat hij van Gods geboden afweek en een slecht Christen was geworden, zij bespeurde hoe hij juist veel meer over den Heere God en Zijn dienst sprak dan ooit te voren. Vroeger was hij zeer vroolijk van aard geweest tn dat bleef zoo. Maar zijn vroolijkheid was toch een andere dan vroeger en meer een blijmoedigheid die ook niet, gelijk weleer zoo vaak, verdween, wanneer 't een of 't ander tegenliep. Ook werden laffe en soms onkiesche gezegden en grappen in de werkplaats niet meer geduld, en was de omgang van haar man met de wereld daar bui ten zoo, dat zelfs de vijanden er niets op konden aanmerken.

AAN VRAGERS.

We hebben, gelijk we reeds met een enkel woord zeiden, van verschillende kanten gelijktijdig vragen gekregen over de dieren in het jjaradijs, hun leefwijs, de dood onder hen enz. enz. Later kwam daarover nog meer.

Het zou heel moeilijk zijn en ook veel te veel plaats eischen, dit alles hier uitvoerig te behandelen. Daarom stellen we den vrienden en vriendinnen voor, dat ze eens eerst over vier vragen nadenken en onderzoeken, die wij hun willen stellen?

1. Wat beduidt het woord dood bijv. in Gen. 2 : 17?

2. Heeft dit woord voor het dier dezelfde beteekenis als voor den mensch?

3. Waarop wijzen ons de rokken van vellen, waarmede de Heere God de eerste menschen bekleedde?

4. Staat ergens in den Bijbel dat de slang vroeger op pooten liep? Als dit nu' goed overwogen is, en we er eens van hooren, valt het gemakkelijker verder te praten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1899

De Heraut | 4 Pagina's