GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het stuk van Robert Heath.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het stuk van Robert Heath.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds tot twee malen toe vestigden we de aandacht op het belangrijk opstel van den heer Robert Heath in de Contemporary Reviezv.

Daar dit tijdschrift onder de lezers van ons blad weinig bekend is, achten wc geraden het slot van dit opstel hun in een goede vertaling, door zeer kundige hand bezorgd, voor te leggen.

Men zal er uit zien dat de heer Heath geen Calvinist is. Maar juist dit maakt zijn óórdeel zoo belangrijk. Al komen toch in zijn opstel hier en daar uitdrukkingen voor, die ieder wel weet, dat wij niet onderschrijven, zoo is het toch uiterst opmerkelijk, dat hij van zijn standpunt tot precies dezelfde critiek over het Methodisme en over de actie van den Réveil komt, als wij van uit onze Calvinistische grondslagen.

Bij hem, zoomin als in de Heraut vindt ge een critiek, die er ook maar aan denkt, het vele goede in deze richting te miskennen, maar door hem zoowel als door ons wordt het zoo diep betreurd, dat de voor-.standers dezer richting door hun eenzijdig optreden zoo weinig toonen te verstaan van hetgeen het Evangelie voor de nooden onzer eeuw zijn kon.

Ziehier dan wat hij zegt:

Het Methodisme, dat optrad in een maatschappelijken toestand waarin het individualisme en de concurrentie tot het uiterste gedreven werd, heeft in het Evangelie nooit iets anders gezien dan een middel om de enkele personen zalig temaken. Het heeft zeer weinig begrepen van de algemeene behoudenis, van de eenheid van het menschdom in Christus, en van de verantwoordelijkheid van alle nienschen voor elkander. Het schijnt nauwelijks verstaan te hebben dat er een Goddelijke Helper in de wereld was, die den nienschen de oogen opent voor wat kwaad is, die hun allengs hoogere begrippen geeft van hetgeen recht is, en een beter oordeel over het wezenlijk goede en het wezenlijk kwade; en daar het dit niet vatte, heeft het Methodisme nooit den tijd begrepen waarin het leefde.

In den aanvang der achttiende eeuw waren er teekens van een nieuwen dageraad. Het groote tijdperk, de zeventiende eeuw, was voorbij. De schitterende oogst van het individualisme, de vrucht van de worstelingen der Reformatie, was binnengehaald, en Le Roi Soleil, het symbool van de heerlijkheid van zijn tijd, was ondergegaan in wolken. Stijve statiekleederen en ceremoniën, weelderige paleizen, gebouwd op »de zuchten van in slavernij gehouden volken", het na-apen van Lodewijk XIV en Versailles, had plaats gemaakt voor smaak in eenvoudige levenswijze, en neiging tot onschuldige genoegens, als bloemen en tuinieren. De dichters bezongen het herdersleven, en niets scheen de grooten der aarde meer belang in te boezemen dan het leven der kleinen. De kleederdracht was eenvoudiger en smaakvoller dan ooit; en deze onverschilligheid voor uitwendigen praal ging vergezeld van een groote vrijheid van denken. Het Deisme van de vrijdenkers stond veel nader aan het geloof, dan de bevrozen orthodoxie welke het zocht te ondermijnen. Thomson's versregels uit 1728 zouden in geestelijken zin op dien tijd kunnen worden toegepast: «De ruime atmosfeer »is niet langer opgevuld met koude, maar volleven; ))en een levenwekkende ziel blaast de lichte wolken «uiteen en doet ze in dunne witte vlokjes over den Bganschen hemel zweven".

Dat Wesley en Whitefield en Howell Harris te zeer verdiept waren in hun werk om belang te stellen in dezen algemeenen drang om tot een breeder, vrijer opvatting van het leven te komen, was natuurlijk; nienschen die zoo diep en zoo krachtig leven, beginnen niet als bloote afspiegelingen van den geest van hun tijd. Ongelukkigerwijze echter zijn ze door vooroordeel of door ongunstige omstandigheden er toe geleid om zich te scharen aan de zijde van die machten, welke dezen geest des tijds verhinderden zich verder te ontplooien.

Howell Harris, de Methodist uit Wales, vreezende dat de oorlog die toen met Frankrijk gevoerd werd, eindigen zou met een overwinning van de Franschen ^en de invoering van het Pausdom in Engeland, gaf zijn jeugdigen volgers niet alleen den raad om dienst te nemen als soldaat, maar werd zelf door de heeren van Breconshire overgehaald om een sergeantsplaats in het leger aan te nemen, zoqdat hij met vier en twintig van zijn volgelingen drie jaar lang gediend heeft, hebbende gedurende al dien tijd verlof om overal te preeken in zijn uniform.

»Ik ben vast en kalm besloten", schreef hij, »om met een vrije conscientie naar het slagveld te gaan ter verdediging van het kostbare Woord Gods, den Bijbel, en tegen het Pausdom". John Wesley, gelijk men weet, kwam het Britsche gouvernement te hulp, toen dit de Amerikaansche kolonies het elementaire recht weigerde van «geen belasting zonder vertegenwoordiging [in het Parlement]", en toen hij het te kwaad kreeg onder de handen van sommige duchtige Nonconformisten, kwam Fleischer, van Madeley, hem te hulp met den tekst, waarmee alle tirannie zich pleegt te verdedigen: «De machten die er zijn, die zijn van God verordend, alzoo dat die zich tegen de macht stelt, de verordening van God wederstaat". Whitefield eveneens werd tot overloopens koningsgezind en patriot, wanneer hij zich met de politiek inliet. In een preek die in 1750 gedrukt werd, en waarin zuiver niets van het Evangelie te vinden was, verheerlijkte hij den koning en de koninklijke familie, eindigende met de slot-phrase: «o GelukkigEngeland, gelukkig Amerika, die van alle kanten zoo hoog bevoorrecht zijt!"

Had, in plaats van Wesley, Whitefield en Howell Harris, Thomas Scott, de schrijver van een Bijbelcommentaar, de politiek bij de Methodisten ingeluid, dan zou waarschijnlijk de houding van het Methodisme jegens de sociaal-democratische beweging van de achttiende en de negentiende eeuw, veel meer wezenlijk Christelijk zijn geweest. Scott zeide aan het Engeland van 1793, dat het te betwijfelen viel of het zelf zooveel minder misdadig was dan Frankrijk: «Tevergeefs", riep hij uit, «vasten en bidden wij, wanneer we niet losmaken de knoopen der goddeloosheid, niet ontdoen de banden des juks, en niet vrij laten de verpletterden; want zoolang we voortgaan met voordeelige winsten te maken, zal ons berouw niet anders zijn dan dat van Farao, die uitriep: «Ik heb gezondigd", maar die geen verlof wilde geven om de onderdrukte Israëlieten vrij uit te laten gaan." Bij gelegenheid van een volgenden algemeenen vastendag in Februari 1794, spreekt hij van «onzen uitgebreiden en voorspoedigen handel, die zich kenmerkt niet enkel door gierigheid, bedrog, en allerlei onderdrukking, maar door tooneelen van wreedheid die nooit geheel bekend zullen worden, vóór den dag waarop de aarde het op haar vergoten bloed zal openbaar maken en hare verslagenen niet langer zal bedekken". «Meent men", gaat hij voort, «dat de ruïneering van Frankrijk de voorspoed van Engeland zal zijn, dat onze handel er door zal worden uitgebreid meer dan voorheen, en nieuwe rijkdommen ons zullen toevloeien, dan wachte men zich in zulk een zelfzuchtigen en roofgierigen geest zijn gebeden op te zenden tot Hem, die ons gebiedt onzen naaste lief te hebben als onszelven".

Zoodanig was echter niet de houding van het

Methodisme van dien tijd, altlians niet van zijn voornaamste vertegenwoordigers, die het Frankrijk van de Revolutie beschouwden als een natie die van di^n duivel was bezeten. Terwijl zij zich beijvercten om de hoogere standen in de maatschappij te vrijwaren tegen de besmetting, oefenden de volffC'lmgen van de groote mannen onder het iVIethodisme gelijken invloed uit op de lagere klassen '). Een jaar voordat de eerste der straks genoemde preeken van Thomas Scott gedaan werden, gaf Hannah More haar «Dorps-Politici; of Will Chip" uit, met het opzettelijk doel, om onder de Engelsche werklieden de verbreiding tegen te ffaan van Je denkbeelden die toen in Frankrijk den boventoon hadden; en zoo doeltreffend vond men haar werk, »dat men oordeelde dat het er veel toe bijgedragen had om een revolutie in Engeland te voorkomen". Dit komt mij overdreven voor, doch het past wel bij de verbazingwekkende vatbaarheid voor wanbegrip en verkeerde voorstelling van zaken, welke klaarblijkelijk bij deze voortreffelijke dame gevonden werd. Volgens Hannah More beteekende Fransche vrijheid: «geen wet te hebben om iemand te vcroordeelen, geen koning om iemand op te sluiten of te straffen". Fransche gelijkheid: »dat allen op hetzelfde peil staan en verplicht zijn om hetzelfde werk te doen; geen boer aan den ploeg, geen dokters, geen kleermakers, geen schoenmakers want allen zijn precies gelijk en doen denzelfden arbeid'. Fransche broederschap: sdat ieder tracht zijn buurman de hersenpan in te slaan, of hem te kussen op de linkerwang, en tegelijk een slag te geven op de rechter; vriendelijk hem de eene hand toestekende en verraderlijk met de andere hem den hals af te snijden" enz. enz.

Dit is de stijl waarin dit boekske, ongedachtig aan het negende Gebod, een verkeerde voorstelling geeft van wat in waarheid de pendant {j> ihe\sisler movement") was van hot Methodistisch revival, en Viet werd uitgegeven onder «goedkeuring van de geheele Methodistische partij" 'j. Bedenkt men dat het boek geschreven was, niet voor een publiek dat in staat was te onderzoeken of het de waarheid sprak, maar voor menschen die het te goeder trouw als waar moesten aannemen, dan moest het zeker groote afbreuk doen aan het vertrouwen in een partij, die aangezien werd als 'de vertegenwoor-' oigster van vroomheid en echten godsdienst. Dat zij in de opwinding van het oogenblik meenden niets te ergs van de Franschen te kunnen zeggen, toont dat zij geen begrip of geen medegevoel hadden met het lijden d»t tot de l^polutie aanleiding had gegeven. Toch hadden zij' van Arthur Young de waarheid kunnen vernemen, en het is duidelijk dat de mannen van opvoeding, wanneer ze hadden willen onderzoeken, hadden kunnen weten dat Hannah More's verhaal een caricatuur was. Op een publieke meeting in Schotland, protesteerde Robert Haldane, die later de apostel van het Metho disme in Schotland en Frankrijk werd, tegen dit afgeven op de Franschen. Wat de beroering in Europa verwekt had, zeide hij, was de poging van het despotisme om de beginselen der vrijheid in de geboorte te smoren. Maar de Methodisten hebben in hunne denkbeelden over de Fransche Revolutie zich altijd meer gehouden aan Hannah More's spotprent, dan aan de eenvoudige historische waarheid van Robert Haldane. Ongetwijfeld had de poütieke richting van de leiders van het Methodistisch r^; y/Vrt; /, en het aristocratisch patronaat dat aan deze beweging ten deel viel, grooten invloed op haar latere onvatbaarheid om de Revolutie te begrijpen; maar grooter aandeel nog hadden daaraan de belangen en de eerzucht van de toen opkomende middelklasse.

Dat er een macht was opgestaan, die alles voor zich zou weten te doen buigen, wat niet in overeenstemming was met het algemeenc welzijn, die niet schromeri zou in het belang der groote menigte de machtigen van hunne zetels te halen — dit kon niet aangenaam zijn aan lieden wier eenig levensideaal bestond in zich hooger op te worstelen, al daalde de rest van het menschdom dan ook verder nog zoo diep. Nu heeft juist op deze klasse van lieden het iVIethodism.e bijzonderen vat gehad, en het is de steun van deze klasse geweest die het in staat gesteld heeft zulke groote dingen te doen. Maar deze afhankelijkheid heeft het meer dan ooit de oogen doen sluiten voor de groote sociale revolutie, die in de vorige eeuw begonnen is en nog voortduurt. Zoolang mogelijk heeft het Methodisme de Revolutie willen bezien, en gewild dat Engeland het zou bezien, door het verwringend glas van het vooroordeel. Dat de macht en de energie van het Methodisme haar middenpunt hebben gevonden in den hoogeren middenstand, die den eigenlijken rijken stand van het land uitmaakt, kan blijken uit de hiervolgende aanhaling uit een overzicht van den toestand van het Christendom in Engeland aan het eind van 1888, geschreven door een geacht Methodist predikant uit dien tijd. Hij verzekert daar,

„dat er in de hoogste standen, en vooral in de ftbovenste laag van den middenstand, tal van mnn-«nen en vrouwen zijn, die trots alle onderzoek der «modernen, hun eeuwigheid wagen op een onbepaald «aannemen van hetgeen de Bijbel leert, en wier «Christendom bestaat in een open en rondborstig «geloof in het Nieuwe Testament als een geïnspireerd «boek. Zij zijn talrijk, veel, veel talrijker dan men «vermoedt. Er zijn onder hen lieden van zeldzame «vroomheid, van overvloeienden ijver voor de «zaak van Christus, en van edelen weldadigheidszin «jegens de lijdende menschheid. Soms vindt men «een ijver en godsvrucht onder hen, wier gelijke «niet gezien is sedert de tijden der apostelen.»

Vergelijk deze uitspraak met het antwoord, , dat door een tiental of meer werklieden als de vertegenwoordigers van hun stand, gegeven is aan den redacteur van de Methodist Times, op de door hem gedane vraag, waarom zij niet ter kerk gaan, en het zal blijken dat zij die den rijkdom van het land maken, in hunne houding jegens het georganiseerde Methodisme, dat wil zeggen jegens h'et Engelsche Christendom, vierkant tegenover hen staan, die dezen rijkdom verteren.

In het antwoord dat den eersten prijs behaalde, heet het: «De overgroote meerderheid der werklieden sluit zichzelf feitelijk buiten de kerk"»). Het tweede zegt: «Het niet behooren van de werklieden tot onze kerken is een ernstig euvel" "l). Eenderde: ))De werklieden als een klasse beschouwd bespreken de kerk niét" 5). Terwijl anderen slag op slag getuigen: «Het grootste gedeelte der werklieden, die vroeger tot de kerk behoorden en onze Zondagsscholen hebben bezocht, stjat er thans buiten' B). «Dat de werklieden in zeer grooten getale de godsdienstoefeningen niet bijwonen en dat iedereen dit weet, is buiten quaestie" 7). «Zelf werkman zijnde, en mij ernstig bekommerende over de behoudenis mijner mede-werklieden, heb ik sedert lang getracht de reden op te sporen, waarom zij niet ter'kerk gaan" »). »De werklieden g^an Zondags niet ter kerk" »). «Kon men 's Zondagsmorgens een rondgang doen aan de huizen der Londensche werklieden, dan durf ik zeggen zou men 75 pCt. van hen vinden lezende Lloyd's Newspaper — geen groote misdaad op zichzelf beschouwd — of bezig om een hok te timmeren voor hun kuikens of konijnen of iets van dien aard" W). «Dat de werkende klasse de kerk niet bezoekt kan ruimschoots bewezen worden" 11). «Men moet niet denken dat alle werklieden buiten de kerken staan ... Maar toch staan we tegenover het betreurenswaardig feit, dat de g: roote meerderheid, om de eene of andere reden, zich op een afstand houdt van de Christelijke kei; ken" 12).

Inderdaad vormen deze vlak tegenover eikander staande getuigenissen aangaande de vertegenwoordigers der hoogere klassen en die der werklieden, een verschijnsel, dat op de ernstigste wijze de aandacht vraagt van allen, wien de eere van Chris(us ter harte gaat. Immers daaruit schijnt toch alleszins te blijken, dat de toestand hier in Engeland absoluut het tegendeel is van wat hij was in den tijd der Apostelen. Toen hoorde het volk met vreugde van den Zoon des Menschen, den Zaligmaker der wereld, terwijl de rijken en machtigen Hem vervolgden met bitterheid en Hem ter dood brachten. Nu schijnt het dat sij juist de uitverkorenen zijn; dat juist de wijzen, de machtigen, de edelen de uitverkorenen zijn; terwijl de arbeiders in de fabrieken, de zwoegers op zee en in de mijnen, de verworpenen en verlorenen zijn geworden. Óngetwiifeld moet een stand van zaken zoozeer in strijd met den geest des Evangelies, waarvoor zoo weinig aanwijzing is te vinden in het Nieuwe Testament, zcll's hen die het minst aan twijfel onderhevig zijn over het Christendom van den nieuweren tijd, onrustig maken. De aard van het verschijnsel zooals het zich voordoet, moet hen reeds waarschuwen zich gerust te stellen met de vergoelijkende verklaring, dat we leven in een tijd van algemeene verdorvenheid, onmiddellijk voorafgaande aan de Wederkomst des Heeren. Onmogelijk toch kunnen zij gelooven, dat de God die de wereld welke Hij gemaakt had, zoo liefhad dat Hij zichzelven voor haar opgeofferd heeft, als eindresultaat die liefde zou concentreeren op een kleine uitgezochte groep, die haar leven heeft doorgebracht in den schoot der weelde, voor wie alle hoogere genoegens van deze wereld gemakkelijk te verkrijgen zijn geweest, terwijl de overgroote meerderheid van hen uit wier werkkracht hunne fortuinen zijn opgebouwd, gedoemd zou zijn tot een plotseling en onherstelbaar verderf Neen, zulk een verklaring van het verschijnsel behoeft maar genoemd te worden, om als spinrag uit, de gedachte te worden weggevaagd. Er moei een redelijker verklaring te vinden zijn, een verklaring steunende op de feiten van het geval dat ons bezig houdt — en zul'ic een verklaring is wat ik den lezer in deze regelen ter overweging aanbied. Het Methodisme heeft God in de geschiedenis geloochend; heeft geweigerd te erkennen zijn voorzienig bestuur over de wereld, of voorzoover het' dit ongeloofsstandpunt niet formeel heeft ingenomen, heeft het toch de zaak behandeld met een echt Engelsche minachting voor de logica. God was in de Reformatie, maar niet in de Revolutie. Hij kwam in de zestiende eeuw om het Christendom te oordeelen, maar niet in de achttiende. Deze onverschilligheid jegens de waarheid, wanneer de waarheid front maakt tegen vooroordcel en eigenbelang, heeft het Methodisme zooveel kwaad gedaan.

Tengevolge van dit b'ind zijn voor den grooten ma-itschappelijken zonsopgang, die onze geheele eeuw verlicht heeft, en die ons gaandeweg brengt tot de vrijmaking der arbeidende Idasscn in Europa en Amerika, heeft het Methodisme de gelegenheid verloren, waarnaar het zoozeer had verlangd, om te mogen zijn, voor de werkende klabsen en voor de geheele wereld, de verkondigster van den weg des behouds. Erger nog. Deze blindheid heeft het gestijfd in die hardheid van hart en verachting van Gods Woord en gebod, vielke thans het geheele Christendom kenmerkt, en die een van de redenen is waarom zijn officieele vertegenwoordigers, niet alleen hun vat op de massa hebben verloren, maar die zoovele van de meer conscientieuse en fijnere zielen in Europa en Amerika geprikkeld hebben tot openbaar verzet.

Deze hardheid van hart kwam niet enkel uit in de bij tijden, door Methodisten revival-predikers gevolgde methodes, maar vooral in het verbazing wekkend gemis aun Christelijke broederliefde in alle afdeelingen van het Methodisme, zoo verregaande, dat men het kon aanzien dat mannen uit deze kringen die in het Evangelie gediend hadden, van de algemeene armen moesten worden bedeeld, of het hoofd neerlegden in het hospitaal of het werkhuis. En ditzelfde Methodisme hoeveel hon derden kooplieden, handelaars en boeren, wier familiën zijn bijzonder domein waren, en van wie het veel werk maakte in de dagen van hunnen voorspoed, hoevelen hunner heeft het, wanneer de dag van tegenspoed voor hen aanbrak, laten sterven met een gebroken hart of in bitterheid van geest ?

Verachting van Gods Woord en gebod is een ernstige aanklacht, maar is zij te streng voor een beweging die stelselmatig en volhardend het voornaamste onderwijs van de Evangeliën heeft geignoreerd? «Woont in Christus», gelijk het Methodisme altijd heeft geleerd, «de volheid der Godheid lichamelijk»; is Hij de Goddelijke Wijsheid die den menschen den waren weg ten leven wijst, hoe kan rnen dan het Methodisme vrijspreken van verachting van Gods Woord, nu het zijn volgers; inplaats van hen te leeren zijne geboden te gehoorzamen, er toe gebracht heeft om de Bergrede te beschouwen als een onmogelijk ideaal, dat geen verstandig man ooit in het hoofd zal krijgen op te vatten als een regel des levens? — er toe geleid, bijgevolg, om Gods Woord te beschouwen als iets van Don Oui.xote of als een Utopie? Niet dat het openlijk afbreuk gedaan, of op eenigerlei wijze ontkend heeft het Goddelijk karakter van dit onderwijs; maar de wijze waarop het de lieden onderrichtte strekte tot stelselmatige veronachtzaming en volhardende opzijzetting ervan en iets verachtelijker dan dit is niet denkbaar.

Eenmaal op de lijn van liever den wereldschen maatstaf der zedelijkheid voor zich te kiezen dan dien der Evangeliën, heeft het Methodisme in de laatste dagen zich meer en meer geneigd gevoeld tot de wereldsche manier om succes te behalen, langs den weg van adverteeren en het verwekken van sensatie.

Het gebruik door het Methodisme van deze beide middelen gemaakt, zou een curieus hoofdstuk kunnen vullen in de godsdienstige geschiedenis van Engeland. Nu deze methode vaste en teekenachtige vormen heeft aangenomen in het Heilsleger, is het Methodisme voor een groot deel bezig om weg te sterven. Hoe veelkleurig en indrukwekkend het ondergaan der zon moge zijn in vergelijking met haren opgang, we weten toch dat daarmee de dag ten einde loopt, en de hoop berust daarin, of, tenminste, vestigt zich op den volgenden dag. De banier des heils, met het motto van bloed en vuur, de kleine kring in rood en blauw, heilsliederen zingende bij het getjingel van de tamboerijn en het gedreun van de trom; de plotselinge stilte, waarin dan de hooge falset-stem van de vrouwelijke kapiteine klinkt, de menigte oproepende tot bekeering en geloof; dit geheele tooneel verlicht door een walmende petroleümlamp, — moge een treffend en indrukwekkend schouwspel zijn, maar doet onmiskenbaar meer aan het vuur en de vonken van den avondhemel denken, dan aan de eerste strepen van licht, die het aanbreken van een nieuwen dag verkondigen.

Deze hardheid van hart en verachting van Gods Woord en gebod, is oorzaak geweest dat het het Methodisme zoo grootelijks ontbroken heeft aan de zienersgave. Het schijnt nooit te hebben begrepen dat de openbaring voortgaat van eeuw tot eeuw. Omdat het geen voldoend geloof had in zijn gelief koosden tekst: «Alzoo lief heeft God de wereld gehad», heeft het ook niet voldoende geloofd dat de Heil ge Geest in de wereld is, om haar meer en meer do oogen te openen voor hare verkeerde wegen, haar onrechtvaardigheid, onderdrukking en wreedheid. En zoodoende heeft het Methodisme nooit zijn tijd verstaan, nooit begrepen wat gebeurtenissen waren als de Fransche Revolutie en de Amerikaansche Burgeroorlog. Had het dat gedaan, dan zou het die voor daden der God delijke gerechtigheid verklaard hebben, in het belang der onderdrukte klassen in Europa en Amerika, en het zou gevoeld hebben dat een gelijksoortig oordeel een Christendom over het hoofdj hing, waarin de koopmansgeest van onbelemmerde concurrentie, in verbinding met kolossale krijgstoerustingen, den Europeeseben volken de ziel uit het lijf gehaald heeft. Het zou de groote waarheid begrepen hebben, welke gedurende de thans ten einde spoedende eeuw, menigeen door een samenloop van omstandigheden gedwongen is geworden te erkennen, de waarheid van de eenheid en de solidariteit der menschheid. In het licht daarvan zou het Methodisme opnieuw op zijn boodschap hebben gestaard, en zijn gelooi zou toegenomen zijn, naarmate het die boodschap grooter en dieper en oneindig heerlijker had zien worden. Want het is met nadruk dit denkbeeld van de eenheid der menschen enhunne verantwoordelijkheid voor elkander, dat noodig is om de belijdenis van het Methodisme vrij te pleiten van de beschuldiging van onrechtvaardigheid, onmenschelijkheid, en onredelijkheid. Het uitgangspunt van de Methodistische belijdenis, dat alle menschen gevallen zijn en schuldig voor God zijn geworden, zou als een duidelijk feit kenbaar zijn geweest, dat niemand kon loochenen, tenzij dan door zichzelf buiten en los van de menschheid te beschouwen. En de leer door het Methodisme gepredikt als het geneesmiddel tegen den Val, dat Christus de zonde der wereld heeft gedragen, toen Hij leed voor den mensch en in de plaats vanden mensch; deze leer schijnbaar onrechtvaardig wanneer men haar slechts beschouwt in verband met een zuiver individualistische opvatting van de maatschappij, zou, in het licht van de eenheid en de verantwoordelijkheid der menschen voor elkander, volmaakt rechtvaardig en voldoende bevredigend voor de conscientie zijn geweest. Had het Methodisme ten volle erkend de voortdurende aanwezigheid van den Heiligen Geest in de wereld, zoo zou niet alleen het plaatsvervangend lijden van Christus, maar het leerstuk waarop het rust, namelijk dat Christus waarachtig mensch is. gelijk Hij waarachtig God is, in een nieuw licht hebben gestraald. En het Methodisme zou hebben begrepen van welk eene ruime toepassing de belofte is, dat de Heilige Geest indachtig maken zou al wat het Woord Gods aan de menschen had geleerd. Want het zou zich dan herinnerd hebben, dat de eenheid en de solidariteit der menschheid niet alleen aan de ouden bekend was, maar dat zij die realiseerden in de conceptie van den mensch als één wezen. Gelijk ons nu nog verhaald wordt hoe de Chineesche wijsbegeerte leert, dat «er is een Mensch in wien beide seksen en alle andere menschen bestaan, in wien, als het wa'e, is het geestelijke lichaam der Menschheid... de mensch, verborgen, onzienlijk, hemelsch. volmaakt, vrij van alle gebrek dat aan allen stoffelijken vorm kleeft — in één woord, de heilige» 13).

Had het Methodisme aldus de grqote gedachte in zich opgenomen, welke de Goddelijke Leeraar in deze onze eeuw voor het Christendom ontvouwd heeft, zoo zou het ingezien hebben dat deze onzienlijke Mensch, verborgen in de menschheid, van wiens bestaan blijkbaar de Chineezen het besef nooit verloren hebben, de Christus is, wien Paulus beschrijft als den Mensch, in welken alle tegenstelling van kunne of ras. van klasse of rang, verzoend is, de beloofde Zaligmaker der Wereld, Immanuël, God met ons. En dit eenmaal ingezien hebbende, hoe doorzichtig zou de Paulinische leer der Verzoening zijn geworden! «God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende. Want dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem". Zondaren als wij zijn door deze eenheid én onderlinge verantwoordelijkheid voor elkander, zou het Methodisme hebben ingezien, dat de verlossing en rechtvaardigmaking der wereld berust op het feit, dat God zelf in deze eenheid en onderlinge verantwoordelijkheid van de mensch heid is ingegaan.

Overtuigd van deze waarheid, zou het Methodisme het gemakkelijk bevonden hebben de Kerk te reformeeren en tot eenheid te brengen, en nog gemakkelijker, hier op aarde het Koninkrijk der Hemelen tot werkelijkheid te brengen. Het is een in het oog loopend bewijs van zijn blindheid, dat het nooit gevoeld heeft hoe absoluut noodzakelijk deze hervorming was, ware het alleen maar om den arbeid dien het met zoo reusachtige krachtsinspanning verricht heeft, in stand te houden. Omdat het geen ' bekeerde Kerk heeft, een Kerk die v/erkelijk doordrongen was met, en leefde uit het denkbeeld van de eenheid en de onderlinge verantwoordelijkheid der menschen, heeft het het grooter deel zijner bekeerlingen verloren, sommigen uit weerzin, toen zij de onwezenlijkheid van het kerkelijk leven ontdekten, en veel meerderen nog, die terugzonken in het individualisme en de wereldsgezindheid van het gewone Christendom.

Tusschen het verwelkte loof van een voorbijgeganen zomer, eer de winter nog geheel voorbij is, ziet men soms nieuwe loten uitspruiten, die de glorie zullen zijn van het toekomende jaar. Zoo is het met het tegenwoordig Methodisme — zijn geestelijk leven schiet reeds nieuwe vormen aan. Pogingen om het sectarisme kwijt te raken en de verbroken eenheid der Kerk te herstellen; pogingen om in de Kerk uitdrukking te geven aan wat den geest en de ziel van de komende generatie vervult; pogingen om dat leven te leven, dat Christus zelf Zijnen discipelen aanbeval; pogingen om deel te nemen in het lijden der ellendigen, verzonken in het slijk van stegen en straten, en er hen uit op te heffen — al zulke pogingen, en soortgelijke, toonen dat er een nieuw Methodisme komende is. Het afnemen der maan kan dus de voorbode zijn van een nieuwen was.

De Archdeacon van Manchester moet volgens de berichten onlangs gezegd hebben:

„Wat we noodig hebben, is geen raderwerk; «maar mannen. Mocht opnieuw een profetenstem «gehoord worden in de Kerk, die de wezenlijke «maar sluimerende godsdienstige kracht en energie «van het volk wakker riep, sprekende onbevreesd, «met waarheid, «als njachthebbende, en niet als de «schriftgeleerden"; in vlam gezet door de genade «van Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap »des Geestes, — we zouden zien dat de leeken «niet zouden talmen met het aanvaarden van hun «aandeel, in het werk. Aan belangstelling zal het «niet ontbreken, zoodra er iets diep-wezenlijks is, «de belangstelling waard. Geen democratisch rader-«werk behoeven we. maar profetische mannen. En som die te verkrijgen moeten we opzien tot den «Geest der Waarheid".

Zijn er niet reeds vele zulke profetenstemmen vernomen, die de Kerken opriepen tot bekeering en realiteit? In een vroegere periode van deze eeuw hadden we Lamennais en iVIazzini, gelijk later Tolstoi. Welke profeten spraken ooit onbevreesder, waarheidlievender, of met meer zedelijke autoriteit? Let men op den omvang van hun bediening, op hun genie, op de geweldige kracht die er uitging van hun karakter, op de macht waarmee zij hunne boodschap overbrachten — in welk licht men hen ook beschouwt, altijd zijn ze veel beduidender figuren geweest dan William Law. In Engeland hebben we gehad Maurice en Carlyle en Ruskin, mannen van dezelfde type als Lamennais, Mazzini, en Tolstoi. Ik geloof dat het blijken zou dat men in deze eeuw in elk Christenland zijn profetische mannen beeft gehad, en dat hun «Ernstige Roepstem" feitelijk dezelfde als die van William Law is geweest: «Wees werkelijk .'wat ge voorgeeft te zijn". Maar schoon velen persoonlijk er naar hebben geluisterd, nemen de Kerken er geen acht op. Wat blijft er dan nog te wachten over, dan het onderwijs dat een algeheele omkeering ons brengen zal? «Ook is aireede de bijl aan den wortel der boomen gelegd".

1) „The Evangelical Revival", p. 142. J. H, Overton. D.D.

2) Aldaar, p 142.

3) Methodist Times, Febr. 4 1S97.

4) .Aldaar, W. H. Ratcliffe.

5) Aldaar, Toseph Davics.

6) Aldaar, 'W. W. Scott.

7) Aldaar, James Jacobs.

8) Aldaar, James Jacobs

9) Aldaar, Joseph Chidgey Mason.

10) Aldaar, \Villiam Arnold.

11) Aldaar, E. Y. Caswell.

12) Aldaar, G. Bartlett.

13) China: lts Social, Political, and Religious Life. p. 92. By G. Eng. Simon.

Mogen we den wensch uitspreken, dat zij die dusver niet door ons schrijven overtuigd waren, zich door Robert Heath van de zooveel hooger roeping van het Christendom voor onzen tijd mogen laten doordringen.'

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Het stuk van Robert Heath.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1899

De Heraut | 4 Pagina's