GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

OP EEN GEVAARLIJK PAD.

« XI.

Nu moet ge weten, dat in dien tijd de Catechismus-vragen nog veelal in de kerk door de kinderen werden beantwoord. De dominee op den preekstoel staande, deed de vraag, en de jongelui, beneden zittende, gaven beurt om beurt antwoord. De gewoonte heeft nog zeer lang stand gehouden. Na het overhooren werd dan over den Catechismus gepredikt. Maar ge begrijpt, hoe lastig en hinderlijk het was, als in de kerk, voor de ooren van allen, de leerfing haperde en bleef steken. Dat wilde Geertje nog al eens overkomen, tot groote ergernis en schaamte van de juffrouw, die altijd trouw meeging. Doch als zij er het meisje over bestrafte was/t antwoord: „'t Zijn ook zulke rare woorden."

Maar de koster die, schoon hij als Mennist geen Catechismus had geleerd, toch wel begreep waar het eigenlijk in zat, sprak: „Hoor eens meidlief! Vader Cats zegt:

Het leeren moet niet sijn gedwonghen, De lust moet sitten in de jongen."

Geertje echter had eindelijk eens vrij bits geantwoord: „Ja maar, ik ben ook geen jongen." Dat was nu zeker heel waar, en toch bewees het, dunkt mij, juist, dat de goede koster gelijk had.

Eenige jaren waren voorbijgegaan, jaren waarin veel was gebeurd, doch 't meeste niet naar het uitwendige zichtbaar. In 't huisgezin van den koster was 't vooral aan de kinderen merkbaar, dat de jaren voortspoeden. Huibert de zoon was thans zeventien jaar oud, Koosje de dochter bijna twintig. De school bestond nog altijd, en werd nu door de vrouw en de dochter des huizes beide bestuurd. Aan leerlingen ontbrak het in deze volkrijke buurt voortdurend niet. En dat was gelukkig, wijl de koster, al bleef hij zijn vele beroepen uitoefenen, toch gelijk hij zelt zei „voelde dat hij ouder werd" en in elk geval niet meer zoo voort kon als vroeger. Huibert hielp natuurlijk vader zooveel hij vermocht. Want in dien tijd was het nog niet zooals veelal tegenwoordig, dat de jongeUngen als heeren rondwandelen, terwijl vader en moeder bijna armoe lijden. Doch veel kon Huibert die bij 't leerlooien was, niet doen. Vader zei dan ook wijselijk: Leer uw vak in den grond; dan kunt ge naderhand goed uw brood verdienen en behoeft niet als ik allerlei baantjes te hebben, ioodat men nooit rust heeft."

„Maar vader'', vroeg Huibert eens, „waarom hebt u dan geen vak geleerd? "

„Ja, jongen, " zei de vader, „dat hebben mijn ouders verzuimd. Doch de Heere heeft toch voor mij gezorgd." Wat vader liever niet vertelde was, dat die ouders, wijl zij een zeer oneenig leven leidden, hun kinderen niet behoorlijk hadden verzorgd. Zoo had vader in zijn jonge jaren zelf maar moeten zien, hoe hij er kwam, en dit had tengevolge gehad dat hij steeds daar ging, waar hem 't meest werd betaald, niet waar hij 't meest leerde. Op later leeftijd kende bij dus veel menschen, kende hij „van alles, " maar kende hij geen ambacht. Gelijk hij zeide, had de Heere God gezorgd dat het hem aan niets ontbrak. Toch wist hij zelf al te goed, dat zulk een weg als hij uit nood had bewandeld, niet de begeerlijkste is. En we gelooven dat de lezer die soms lust mocht gevoelen den lateren koster in zijn omzwervingen na te volgen — zulke jongelui zijn er wel tegenwoordig—van hem leeren zullen, dat het verkeerd uitkomt. De Schrift spreekt van een „bestendig wezen." Maar iemand die op zijn zestiende jaar al zooveel ambachten, beroepen en betrekkingen heeft gehad, als hij jaren telt, heeft van dat bestendige al zeer weinig, en aan zijn welwezen is zeer te twijfelen.

Maar waar was Geertje? zult gij vragen. Geertje was bij haar pleegouders noch zelfs op heel de Anjeliersgracht meer te vinden. „Ze zit in Utrecht" zou de juffrouw gezegd hebben, als ge 't haar gevraagd had. En hoe dat kwam zal ik u vertellen.

Gelijk ik een vorig maal zei, had de wijnhuisjuffrouw het meisje zeer vriendelijk verzorgd, en te verstaan gegeven, dat zij haar „met alle Uefde" nog eens bij haar ontvangen zou. De koster was daar, zooals we zagen, en om goede redenen minder op gesteld. Doch Geertje had, zelfs bij al de gedachten die haar over haar vader vervulden, toch die woorden van de juffrouw goed verstaan, en hen onthouden ook. Zij moest erkennen, dat de vrouw uit het kroegje — vrouw Peters heette zij in de buurt — heel vriendelijk voor haar was geweest en dat was Iets wat op Geertje altijd diepen indruk maakte.

Nu wist zij, dat haar pleegouders hefst met de kroeg en de bewoners er van niets hadden te maken, doch Geertje vond dat eigenlijk niet aardig, nu zij gezien had wat goede menschen daar toch woonden. Vroeger was zij altijd bang geweest in een wijnhuis te komen, en de koster noemde zulke plaatsen dan ook vaak woningen des Satans. Doch nu ze er eenmaal in was geweest vond Geertje het in zoo'n huis toch niet zoo erg. Wat steekt er eigenlijk voor kwaad in, dat ik de juffrouw eens een enkelen keer opzoek, dacht zij. 't Is zoo'n vriendelijk mensch. Brandewijn drinken doe ik toch niet, en met al die mannen beneden heb ik niets te doen. Ik moet er maar eens heengaan.

Op een namiddag, toen zij eens uitging, begaf Geertje zich naar het Fransche pad. 't Was daar op dien tijd van den dag niet zoo heel druk, en toen zij door de geopende deur van het kroegje naar binnen zag, bespeurde zij, dat er slechts een enkel bezoeker was. Toch dorst zij niet binnengaan en wandelde voorbij het huis. Bezijden liep een gang of steegje, en Geertje zag dat daar een deur was, die zeker ook toegang tot het huis gaf. Zij herinnerde zich nu ook, dat zij die deur was uitgekomen, toen zij met haar pleegvader het huis verliet. Zoo op de hoogte gesteld besloot zij — 't was nu wat laat geworden — een andermaal het voorgenomen bezoek te brengen.

AAN VRAGERS.

Onze lezer W. M. te T. U. vraagt:

i. Zou het lekken van de zweren van Lazarus door de honden een leniging of verzachting van Lazarus smarten zijn geweest?

20. In Markus 14:41 zegt de Heere tegen Zijne discipelen:

„Slaapt nu voort, en rust: het is genoeg, de ure is gekomen; ziet, de Zoon des menschen wordt overgeleverd in de handen der zondaren."

En in vers 42: „Staat op, laat ons gaan" enz. Hoe moet ik „slaapt nu voort" en „staat op" overeen brengen?

1. De eerste vraag zouden we Hefst bevestigend beantwoorden. De menschen bewezen Lazarus weinig vriendschap. Doch de honden, die vooral in 't Oosten rondzwerven om de brokken op te eten die op straat liggen, kwamen bij den bedelaar en deden wat de menschen niet deden.

En wordt echter ook wel een andere verklaring van deze woorden gegeven.

2. De woorden in vs. 41 „Slaapt nu voort en rust" zijn op te vatten als een bestraffing.

De Heere Christus had zijn discipelen vaak slapend gevonden en zegt als berispend: De ure is nu gekomen: nu moet ge wel waken, al wilt ge slapen. Sommigen lezen dan ook de eerste uitdrukking als stond er: „Kunt ge nu nog slapen en rusten? " Uit vs. 42 blijkt duidelijk wat de Heere werkelijk van hen verlangde.

CORRESPONDENTIE.

K. D. te W. Vriendelijk dank voor uw schrijven, waarmee u er evenmin „bekaaid" afkomt als wij. Zoo helpt de een den ander. Uw naam was ons volstrekt niet onbekend; des te aangenamer het schrijven.

HOOGENBIRK,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's