GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De taak der toekomst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De taak der toekomst.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

De aansluiting aan het verleden is voor onze Gereformeerde kerken alzoo weer vastgelegd. Aan het gevaar der versmelting van den band, die haar met de historie verbond, zijn ze ontkomen. En zonder vrees voor tegenspraak mag gezegd, dat de herleving van het Calvinisme hier te lande, waaraan we deze uitkomst danken, ook buiten den kring van onze Gereformeerde kerken haar invloed gevoelen deed. Zelfs in de Confessioneele Vereenigins; , die bij haar opkomen steeds den slappen kant hield, is beter bloed gevaren. En zij het al, dat de Gereformeerden buiten de Gereformeerde kerken, door hun positie hiertoe genoodzaakt, nog enkele lijnen trekken, die misgaan, toch is het niet twijfelachtig, of hun optreden versterkt in het algemeen den ouden Calvinistischen grondtoon van ons volk.

Doch juist daardoor klemt de eisch om ook op het heden en de toekomst te zien, te sterker. Zoolang men op kerkelijk erf geen vastheid op de hoofdpunten herwonnen had en elk stuk van het fundament nog onder zijn voeten voelde wankelen, was men niet in staat den troffel te hanteeren, om de muren van het leerstellig gebouw hooger te doen rijzen.

Nu daarentegen het historisch fundament weer vastligt, en uit den kring onzer kerken, niet alleen wat de leden betreft, maar ook wat de leeraren aangaat, alle geloofsverwatering ten deze uit heeft en alle betwijfeling van de hoofdzaken onzer Belijdenis, de Canones van Dordt ingesloten, verdween, — dringt de vraag, welke taak onze kerken voor de toekomt wacht, van alle zijden op ons aan.

De kerken mogen niet opgaan in diaconale filantropie noch ook in evangehseerenden arbeid. Ze zijn óók geroepen om mede te werken tot de handhaving van de Waarheid Gods in het bewustzijn van den tijd waarin we leven; en het is juist door de vervulling van die taak, dat ze aan de tvereld buiten haar erf het Evangelie ver kondigen.

Er moet aan het kleed van onze Confessie ook nu worden voortgesponnen, gelijk er aan voortgesponnen is door onze vaderen op de Synode van I6I8 9.

Dit kon niet, zoolang alle vertrouwen verloren was. In de booze jaren die achter ons liggen, toen elk predikant een kerkje op eigen hand, met een eigen soort leer, er op nahield, was er geen kerkelijk vertrouwen. Niemand geloofde meer, dat de gezamenlijke kerken tot eenige confessioneele daad, in opbouwenden zin, bekwaam waren. En elke poging van de zijde der kerken in die richting, zou toen zijn afgestuit op de tegenkanting der gemeente. Men zou aanstonds alarm hebben geblazen. Er zou onrust in de gemoederen zijn gekomen. En de uitnemendste bedoeling der in Synode vergaderde kerken, (stel die ware denkbaar geweest) zou zijn miskend.

Zelfs ontkennen we niet, dat de kerken ook nu nog uiterst voorzichtig zullen moeten te werk gaan, om het pas herstelde vertrouwen niet weer in de waagschaal te stellen.

Maar toch durven we vertrouwen, dat, nu de Drie Formulieren weer vast voor ons liggen, en er van niets anders sprake kan zijn, dan om op den daardoor gelegden grondslag verder te bouwen, de vreeze voor misverstand van de zijde der gemeente anmerkelijk verminderd is.

Wel scheen het een oogenblik, alsof de tweeërlei schakeering, die van ouds onder de Gereformeerden bestond, en die nooit zal verdwijnen, door te eenzijdige opvatting van elkanders gevoelen tot nieuwen confessioneelen twist zou leiden, maar dat vermoeden is gelukkig niet bewaarheid.

In zake het supralapsarianisme staat nu vrij wel vast, dat men beiderzijds het betrekkelijk recht erkent van de twee lijnen, die ter zake van dit geschilpunt, uiteenloopen. Ter zake van den Doop zijn we nu zoover, dat beiderzijds én de beteekenis van het genadeverbond, én de realiteit van de Doopsgenade erkend wordt. En in zake de meer objectieve of subjectieve richting, zijn we nu zoover, dat niemand meer de verzwakte positie, die in de 18de eeuw werd ingenomen, aanziet voor de eigenlijk Gereformeerde.

Over en weer heeft men elkander leerén verstaan en waardeeren ; en die betere verstandhouding zal nog winnen, zoodra men zich gezamenlijk gaat opmaken om de confessioneele roeping onzer kerken in het heden, en met oog op de toekomst, onder de oogen te zien.

Het zal dan blijken, dat het punt, waarvan we uitgaan, voor allen vaststaat, en dat niemand daaraan wrikken wil.

En zoo komt alles neer op de groote vraag, of de kerken volstaan kunnen met eenvoudig te belijden wat vroeger beleden werd, dan wel, of ze niet wel waarlijk een roeping van Godswege hebben, om de beleden waarheid ook in zulk een vorm uit te spreken, dat ze tegen de dwalingen van dezen tijd beveiligd zij.

Is de confessioneele taak der kerken in 1619 afgeloopen, of gaat die taak nog altoos door.?

Kunnen de kerken er mee volstaan, om de dwahngen van de 4de en 5 de, van de i6de en 17de eeuw te weerstaan, of zijn ze evenzoo geroepen, om ook de dwalingen van de 19de en 20ste eeuw onder de oogen te zien en te weerspreken.?

Is de confessioneele taak der kerken een stilstaande, of een steeds voortgaande.?

Zijn de kerken slechts een versteende voortzetting van het verleden, of hebben ze in te leven in het heden, te werken voor de toekomst.?

Staande voor die vragen zegge men nu niet, dat onze vaderen dan toch na 1619 hun taak als afgeloopen hebben beschouwd.

Niet alleen toch dat onze Gereformeerde godgeleerden reeds terstond na 1619 den strijd tegen allerlei nieuw-opkomende dwalingen, zoo reeds bij monde van Voetius, hebben voortgezet, maar ook kerkelijk hebben ze b.v. in de bekende Walchersche Artikelen nog in de iSde eeuw van hun zin en wil doen blijken, om steeds wakker op hun post te blijven.

Veilig mag men dan ook zeggen, dat ze op hun Generale Synode in de i8de eeuw zeer stellig tot nieuwe uitbreiding van de Formulieren zouden zijn overgegaan, zoo de Overheid haar hierin niet verhinderd had.

Maar de Overheid duldde niet dat de kerken haar plicht deden. Geen Generale Synode werd toegelaten. De kerken konden niet spreken. Vandaar, dat toen eerst pogingen zijn aangewend om provinciesgewijze nadere bepalingen tegen Arminiaansche vrijigheden vast te stellen, en dat, toen de dwalingen van Röell, Vlack en Becker opkwamen, de Classis van Middelburg zich aangordde, om, onder de leiding van Brahé, het kwaad te stuiten. Deze Classis heeft toen in vijf Artikelen, waarvan ze de onderteekening eischte van wien in haar Classis als Dienaar des Woords optraden, het beginsel gehandhaafd, dat de kerken tegenover nieuwopkomende dwalingen niet mochten stilzitten, maar telkens het woord voor haar tijd te spreken hadden.

Doch natuurlijk, van een Classis kan geen afdoende confessioneele werkzaamheid uitgaan. Zij ontleent het recht van haar optreden alleen aan het niet dagen van een Generale Synode. En zoo toen als nu, verstaat een ieder het wel, dat alleen alle kerken saam in Generale Synode ten deze doeltreffend kunnen optreden; liefst zelfs niet buiten verband en ruggespraak met de buitenlandsche kerken.

Doch juist dat wilde de Overheid ook toen niet, toen ze in 1816 de kerken weer toestond in Synode saam te komen. Uitdrukkelijk toch werd in het toen uitgevaardigd Koninklijk Besluit bepaald, dat de Synode uitsluitend een regeerend lichaam zou zijn, en dat ze zich te onthouden had van elke poging, om aan haar confessioneele taak verder te arbeiden.

Het onrecht, hierdoor aan de Gereformeerde kerken aangedaan, kan niet scherp genoeg veroordeeld worden. Hierdoor toch heeft Koning Willem de kerken met machteloosheid geslagen, en ze veroordeeld tot den moeras-toestand. Ze zouden een stilstaand water zijn, waar geen frissche stroom door mocht vloeien. Aan verdere ontwikkeling der kerken mocht niet worden gedacht. Alle recht op vaststelling en uitbreidingen nadere verdediging van het dogma werd haar betwist en ontnomen. Dat heeft toen vanzelf geleid tot den ontredderden toestand, " dat men in schijn de Drie Formulieren blijven liet wat ze waren, en inmiddels de leervrijheid binnen liet sluipen.

We willen billijk zijn, en erkennen dat Koning Willem zoo te werk ging met de oprechte bedoeling, om de kerken tegen erdere afdwaling van de waarheid te vrijaren. Maar van achteren bleek dan toch, oe juist het tegendeel van deze bedoeling ereikt is. En het kost thans waarlijk geen

moeite om in te zien, dat ge een kerk reddeloos aan haar vijanden overlevert, zoo ge haar het recht om zich te verdedigen, door haar aan armen en beenen te binden, ontneemt.

De ethischen hebben, door later dien maatregel van koning Willem te idealiseeren, en zelven zich op zijn standpunt te plaatsen, het kwaad nog slechts verergerd. Hun theorie, dat de belijdende kerken dood waren, en slechts de belijdende gemeente overbleef, heeft gedood wat er nog aan leven in de kerken was overgebleven.

En zij, die in het Ned. Herv. kerkgenootschap, uit Gereformeerden zin, er zich thans in verblijden, dat ze nog steeds op de Formulieren als op het vaandel van hun kerkgenootschap mogen roemen, zullen wel doen met het gevaar dat hierin ook voor hen schuilt, ernstiger dan dusver onder de oogen te zien.

Doch onze Gereformeerde kerken thans vrij. zijn

Zij kunnen thans in Generale Synode saamkomen, zonder dat of een Genoot-.schappelijke band, of het gevaar van een volkskerk, of de Overheid haar bemoeilijkt.

Niets belet dus, dat zij zich van haar confessioneele roeping weer bewust worden. Zelfs moet gezegd, dat, zoo ze hierin tekort schieten, zij zelven hiervan de schuld zullen dragen. Verontschuldigingen bestaan er voor haar niet meer.

Zij zouden het alzoo aan zichzelven te wijten hebben, indien zij van haar Synode een louter regeerend lichaam maakten, en duurzaam voorbijzagen, dat ze, als kerken met confessioneel gezag bekleed, een roepi ag tegenover haar leden, tegenover het opkomend geslacht, en tegenover de nietkerkelijke wereld hebben, waarvan ze aan den Koning der kerken eenmaal verantwoording zullen hebben te doen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De taak der toekomst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's