GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

AAN HET MEER.

XXV.

Wat nu te beginnen? Een oogenklik kwam bij 't meisje de gedachte.op naar den koster terug te keeren, die altijd goed voor haar was geweest, en haar zeker nu ook niet afwijzen zou. Doch haar trots kwam daar tegen op. Ook gevoelde zij weinig lust om zich weder te voegen in het vrome leven, dat in des kosters huis geleid werd.

Er schoot dus niet over dan naar moeder te gaan, en die te vertellen wat er gebeurd was. Nu volgde een lang gesprek, waarin duidelijk bleek, dat moeder haar dochter ongelijk gaf, en eigenlijk wenschte dat deze de zaak weer in orde zou brengen. Doch Geertje, van haar onschuld overtuigd, hield vol dat de juffrouw zoo niet had mogen doen en nu ook de eerste moest zijn om de hand te reiken. Moeder echter begreep terecht, dat hierop lang kon gewacht worden, 't Eind van de zaak was, dat moeder en dochter in geschil raakten, en de laatste boos heenliep.

Ze wist echter raad. Door haar dagelijksch werk was ze in kennis gekomen met verschillende groenteboeren, die 's morgens hun war; n naar Amsterdam brachten en in den omtrek woonden. Ze spoedde zich naar de groentemarkt, — „groenmark" zeiden de Amsterdammers en zeggen ze nog — die toen dichter bij 't gasthuis lag dan nu, in de hoop er nog bekenden aan te treffen, al was 't reeds vrij laat. Ze vond gelukkig wat ze zocht en vertelde haar wedervaren aan wie 't hooren wou. Een oude boer die 't vernam, kreeg medelijden met Geertje en zei: „Kom maar met mij mee. Misschien weet ik er wel wat op." Zoo stapte 't meisje dan in de bijna leege schuit, en voor weldra door de Boerenwetering naar een der vele „kooltuynen" of groentekweekerijen, den kant uit van Sloten. Na een uur varen was men er, en Geertje zag voor 't eerst van haar leven, hoe hier vrij wat menschen woonden, die als ze ergens heen wilden, het nooit zonder schuit konden stellen. Zelfs moesten de kinderen in een schuitje schoolwaarts, 't welk naar zijn gedaante „kattebak" heette.

Doch om schuitje te varen was Geertje hier niet beland. Dit begreep zij zoowel als de boer, die echter ook een gansch ander plan had. In den polder dichtbij, die aan den Haarlemmerweg paalde, woonde een rijke heerenboer, die een mooi huis en veel land bezat. Daar hij goed betaalde, kostte het hem nooit moeite de noodige knechts en meiden te vinden voor het boerenwerk. Doch anders was 't voor zijn huis, waarin hij met vrouw en een paar reeds volwassen kinderen woonde. Als gewezen zeekapitein, U was hij op orde en netheid gesteld en als n JvCmD een man van deftigen stand op goede manieren. Dienstboden die aan deze eischen konden voldoen waren het best in Amsterdam te vinden, doch deze juist wilden niet gaarne komen, 't Was hun zoover van de stad te eenig. Trouwens nog in onzen tijd bestaat er in die streken geen gevaar, dat men op de wegen door de menigte gedrongen wordt. De grond brengt er veel geld op, en is voor 't bedrijf noodig, zoodat men er wel tamelijk uiteen moet wonen, juist b. V. als in Friesland.

In die dagen echter was 't nog gansch anders. m De wegen waren slecht en bovendien was de streek naar Sloten heen een land „waar geen land meer achter was." Er achter lag namelijk een ontzaglijk groot water, het Haarlemmermeer, dat in den tijd toen onze grootouders klein waren, nog 't grootste was in Nederland, d zoo uitgebreid als heel 't eiland Texel. Wie 't omwandelen wou had een twaalf uur werk.

In den tijd waarvan wij hier spreken was 't nog wel zoo groot niet, doch besloeg toch reeds een 16000 bunders, 't Was ontstaan uit verschillende kleine meren die door storm en doorbraak langzamerhand één meer werden. Zoo waren de 5000 bunders water die de plas in 1530 besloeg na 60 jaar reeds tot 10, 000 geworden, en steeds meer land vrat deze waterwolf weg. 't Eene dorp voor 't andere na verdween onder de wateren, en groote vrees bestond dat het meer ook 't omringende land zou bedekken. Daartegen deed men met dijken en dammen wat men kon. Doch dit kostte ontzaglijk veel; in nog geen eeuw tijds b.v. 4I/3 millioen En nog hielp het niet, zoodat er telkens over gesproken werd den gevaarlijken plas droog te maken. Wij Nederlanders gaan echter niet over één nacht ijs, en is er dus een brave tijd, van 1617 tot 1839, over geredeneerd of men de plas zou leegmalen of niet. Toen echter in 1836 de storm het water voor de poorten van Amsterdam bracht, en Leiden onderliep, begreep men toch dat dit zoo niet langer kon. Men sloeg de handen aan 't werk en zie, in een goede drie jaar werd door drie groote stoomwerktuigen „de slokop opgeslokt." 't Geheele werk kostte een 10 millioen gulden, maar men kreeg ook ruim 18, 000 bunders land, waar nu al een 20, 000 menschen op wonen. In 1852 was 't groote werk afgeloopen. Wie gelegenheid heeft moet niet verzuimen de meer eens te doorwandelen, maar niet op een heel warmen dag.

Als gezegd, in de dagen waarvan we nu spreken, bestond het meer nog tot schrik van boeren en dijkgraven, tot last voor koortsige menschen, tot vreugd van roeiers, zeilers, en visschers niet minder. Want het water zat vol heerlijke visschen. Zelfs vond men er meervallen, die nergens anders in ons land voorkwamen. Toch is het goed, dat het meer niet meer bestaat. Wie gebraden meervallen wil eten kan die toch wel krijgen. Ge begrijpt nu echter wel, dat het op den Dam te Amsterdam vrij wat drukker was dan b.v. op 't eilandje Vennip in het meer, en ook dat menigeen liever niet in die buurt woonde.

Maar waarom had de kapitein er dan een huis laten bouwen om er met zijn gezin en zijn zoon, den eigenlijken heereboer, te-wonen ? Wel, omdat hij, schoon niet meer varende, toch een echte „waterrot" bleef. Uit zijn bovenkamers kon hij daar in de verte de wateren zien van het meer, waar het soms op spooken kon als op een zee. Op die plas kon men uren lang rondvaren en verder door de sluis het IJ bereiken, dat nu ook grootendeels droog, toen een groot water, een zeeboezem was. De kapitein kon dus zijn oude liefhebberij naar hartelust voortzetten, terwijl zijn zoon op de kostelijke, grazige weiden van Sloten werk vond. Doch, als gezegd, aan goede dienstboden was op 't huis vaak gebrek. Dit wist de oude boer bij wie Geertje tijdelijk verblijf hield, en hij maakte van zijn kennis een goed gebruik. Dat bleek Geertje duidelijk, toen zij reeds den dag na haar aankomst weder scheep ging, en naar het huis werd gevaren.

Nu volgde een gesprek met de vrouw van den kapitein, een aanzienlijke dame, die vroeg of Geertje bij haar zou willen dienen, en uitlegde at er vereischt werd. Geertje was eerlijk genoeg om te zeggen, dat zij niet kon beloven aan lles te kunnen voldoen; ook haar geschiedenis ie zij moest vertellen, bewees dit. Doch de ame hield aan, denkelijk wijl ze zelf weinig eus had, en Geertje stemde-om dezelfde reden oe. En zoo zat ze dan reeds den avond van ien dag in een heel net kamertje, vóór het enster te staren op een omgeving, die haar ven vreemd was als 't Moorenland, al waren ier de menschen blank als zij.

Vroolijk of gelukkig voelde Geertje zich niet, oe nieuw alles ook voor haar zijn mocht. Ze evoelde zich eenzaam hier, waar 't zoo stil as, en men door 't venster meer vogels en oeien zag dan menschen; zoo ver van de stad aar zij was groot geworden en de menschen ie zij kende. De gedachte kwam bij haar op, f 't niet beter geweest ware, wie dan ook de eest schuldige mocht geweest zijn, om de uffrouw wat toe te geven en zoo te blijven aar zij was. Ook moest ze erkennen dat, al as de Anjeliersgracht minder frisch dan de loterpolder en de kosterswoning vrij wat onogelijker dan dit heerenhuis, zij toch gaarne et laatste weer voor de eerste zou verwisseld ebben. Doch ze troostte zich met de gedachte at, gelijk er een weg was hierheen, er zeker ok wel een was om hier weer vandaan te omen, ja denkelijk zelfs zonder schuit. En oo in de hoop dat het niet lang duren zou, aar zonder gebed begon zij den volgenden orgen haar dagtaak. Een slecht begin; alleen ie met God den dag aanvangt, begint goed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's