GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het eigenlijke  problema.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eigenlijke problema.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Onze „Toetsing" van 's heeren De Savornin Lohman's bezwaarschrift eischt een slotwoord, los van wat hij schreef.

Immers wat hij schreef was zelfs niet als „wetenschappelijke uiteenzetting van gevoelens" bedoeld. Hij nam zich niet anders voor dan „de aangevoerde gronden eenvoudig te toetsen aan gezonde logica." Wat dat voor „logica" is, zij hierbij in het midden gelaten. Ieder verstaat v/at „gezond verstand" is, maar logica is een puur formeele wetenschap, die alzoo juist of niet juist kan worden aangewend, maar die de hoedanigheid van ziek oï gezond niet toelaat.

Toch verried de titel duidelijk genoeg, wat de heer Lohman bedoelde. Die titel heette: De waarheid bovenal. Nu kan het woord waarheid in velerlei zin worden gebruikt; en het zonderlingste is, dat de geachte schrijver het nu eens zus en dan weer zoo bezigt. Het beteekent toch bij hem de eene maal de Christus, die gezegd heeft: Ik ben e Waarheid; een ander maal de geopenbaarde Waarheid; maar meestal de foreele waarheid, die tegen half of heel bewuste zelfmisleiding, leugen en vervalsching ver staat.

Heel het geschrift laat dan ook geen wijfel, of de heer De Savornin Lohman ordde zich aan om in dit geschrift op te omen tegen een ondersteld zedelijk kwaad, at hem bij zijn tegenstanders aanwezig cheen. In hen zag hij de Goliath's, in ichzelven den man die voor Israël den strijd egen de Philistijnen opnam. Telkens komt ij deswege terug op inbeelding en eigenaan, op het „eigen ik" dat zich niet erloochent, en op een zich vastzetten in et spinsel van zijn eigen gedachte.

In dat verband nu beteekent zijn titel: e waarheid bovenal, niet anders dan dit: ij heeren der Vrije Universiteit durft rij onderzoek niet aan. En dus, als ge et uw onderzoek voor een resultaat komt e staan, dat strijdt met één uwer vooropezette meeningen, dan hebt ge niet den oed, om die ongemotiveerde meening op a e offeren aan de waarheid, die ge vindt, o aar dan omwoelt ge de waarheid, opdat och maar uw dusgenaamd uitgangspunt e naangetast zou blijven. Daaraan nu doe k niet mede. Gij zegt: mijn vooropgeette meening bovenal! Ik stel daar tegen­ d ver als mijn beginsel: De waarheid w ovenal! Of om het korter, krasser, maar rutaal-duidelijk te zeggen: Gij knoeit, k onderzoek als eerlijk man.

Nu versta men wel, dat de heer Lohman et niet zóó schreef, maar zijn aanval ging r gedurig op uit, om het zedelijk'ka.xaktex an het onderzoek van zijn tegenstanders an te tasten. Zijn titel heeft geen zin, oo die niet beduidt: Altoos eerlijk in uw nderzoek! En hoe ook gewend of ge eerd, de bedoeling bleef altoos, aan te oonen, dat zij die het door hem afgewezen tandpunt innamen, in zekere critieke geallen, als het tusschen waarheid en eigen ievelingsdenkbeeld kwam te staan, de aarheid aan de liefde voor het eigen ik en offer brachten.

We duiden dit den heer Lohman niet uvel. Wie waant op wetenschappelijk geied zedelijk kwaad op het spoor te zijn, s gerechtigd en verplicht, de schuldigen an te klagen, althans, indien hij zijn klacht p wezenlijke gronden waar kan maken. n ook is het zielkundig verstaanbaar, dat e heer Lohman er behoefte aan gevoelt, en inrichting van Hooger Onderwijs, die ij verliet, zichzelven en anderen voor te tellen als een inrichting, waarmede het eiliger is, elke aanraking te mijden.

Maar dit zoo zijnde, zal men nu van chteren dan ook verstaan, waarom wij er rijs opstelden dit bezwaarschrift in zijn olle lengte aan onze lezers voor te legen, en de redeneering die er in voorkwam, er toetse te brengen.

De attentie, die het groote publiek er an schonk, noopte ons hiertoe niet.

Noch van „Band aan het Woord", noch an Waarheid bovenal, was aanvankelijk ok maar eenige notitie genomen; en eerst oen bleek dat wij ons het laatste aantroken, scheen het voor anderen interessant, ich in de zaak te mengen, zóó, dat ten lotte zelfs de N. Rott. Courant, een poliiek orgaan, er meerdere hoofdartikelen aan wijdde.

Wat nu 's heeren Lohmans critiek en h nze toetsing van die critiek betreft, zij et aan voor-en tegenstanders ter beoor­ o eeling gelaten, of er metterdaad door den h eer Lohman één steekhoudend argument g s bijgebracht, waaruit blijken zou, dat de n ormeele waarheid, d. i. de eerlijkheid, bij d et in te stellen onderzoek ook maar op m én enkel punt door ons, en bij de door z ns bepleite methode, onderschat, bemaneld of geschonden wordt.

Slechts één punt geven we toe. Op ons j i standpunt kan ook de wetenschap nu of dan een offer vergen, terwijl zijn theorie al het overige prijsgeeft, om dat ééne, dat offer, te voorkomen. Al wie het hooger onderwijs aan positieve beginselen bindt, moet de mogelijkheid toegeven, dat een hoogleeraar later tot de conclusie komt, dat hij in het diepst zijner wetenschappelijke consciëntie toch niet die positieve beginselen is toegedaan. In zulk een geval blijft hem niet anders over, dan met de inrichting, waaraan hij werkzaam was, te breken.] Iets dat we volstrekt niet licht achten. We noemen het een wezenlijk offer, dat zulk een hoogleeraar dan voor zijn overtuiging te brengen heeft. En wie dit offer met waardigheid, zonder bittere uitlating, in volkomen kalmte der ziel weet te brengen, staat zedelijk zeer hoog. Maar voor de mogelijkheid, dat het tot zulk een offer komen moet, deinzen we niet terug. Hoe menig predikant heeft niet, omdat hij als moderne achtte niet te mogen blijven wat hij was, soortgelijk offer gebracht.? Hoe menig eenvoudige in den lande heeft niet tot gelijk offer op ander terrein besloten.? Er ligt, zij het ook op verren afstand, altoos iets in van het martelaarschap.

Doch hoe hard dit ook zij, er is op het standpunt van een positieve belijdenis, welke ook, nooit en nimmer aan dit pijnlijke te ontkomen.

De heer Lohman zelf levert hiervan het bewijs.

Ook hij toch gaat uit van iets positiefs. Hij acht, dat wie met hem dat positieve zijn toegedaan", trachten moeten extra-hoogleeraren aan de Overheids-Universiteiten aan te stellen, om tegenover de verwerpers van den Christus belangrijke vraagstukken bij het licht des Evangelies te bezien. En ook ziet hij het mogelijke geval onder de oogen, dat zulk een privaat-docent of extra-hoogleeraar, „na aangesteld te zijn, van het geloof in Jezus Christus afvalt.”

En wat zou z. i. in zulk een geval gebeuren?

Dan zou zoo iemand, alzoo schrijft hij, „natuurlijk plaats moeten maken voor een ander." Niet dat men hem zou moeten afzetten, neen, hij zou zelf moeten heengaan, gedrongen door zijn eigen consciëntie. En deed hij dat niet, welnu, dan zou men een ander naast hem moeten plaatsen.

In gedachten gaat de heer Lohman dus reeds verder, dan de Vrije Universiteit ging. eze had nog alleen een commissie van onderzoek benoemd.

Maar denk nu even in, wat de heer ohman wil. En zoudt ge dan meenen, at b.v. een man van karakter als de heer ohman zelf, zich ooit zulk een positie zou ebben laten aanleunen.' Curatoren, of welk omité ook, zou dan toch eerst door onderoek hebben moeten constateeren, dat de enoemde hoogleeraar „van het geloof van ezus Christus was afgevallen." Daarvoor ou men hem natuurlijk hebben moeten ooren. Hij zou weigeren afval te erkennen. ntegendeel, hij zou staande houden, dat ijn voorstelling van hetgeen Jezus beoelde, nu juist veel zuiverder was geworden. Toch zouden Curatoren dan een nder naast hem benoemen, en aan dezen pdragen de eerst hunnerzijds aan hem aanbevolen colleges te geven. En zou dan en man van karakter ooit met zulk een positie genoegen nemen, zich door de geloovige Christenen laten salarieeren, en ulden dat een ander toch eigenlijk zijn erk overnam?

Men gevoelt dat kan n iet, dat is o'ndenkaar, en zoo is ook de heer Lohman zelf ten slotte genoodzaakt, toch weer tot het brengen van het offer te komen. Van weeën één, zulk een man zou geen man ijn en zichzelven wegwerpen, of wel hij was en man van karakter en dan moest hij el heengaan.

Men moge dit bemantelen en inkleeden ooals men wil, maar het einde is altoos, at wie optreedt als hoogleeraar aan een nstelling of inrichting, of namens een omité of vereeniging, die een positief uitangspunt heeft, niet kan blijven, zoo hij elf met dit positieve uitgangspunt breekt.

Waarlijk, het moest niet noodig zijn, dit og in den breede aan te toonen.

Wie wil wat de heer Lohman wil, d. . z. een hoogleeraar, die nooit voor het eval kan komen te staan, dat hij zijn mbt aan zijn overtuiging moet ten offer rengen, die moet elk positief uitgangsunt varen laten; die moet doen wat de iberalen en modernen doen; die moet elk oogleeraar geheel vrij laten, om te onderijzen en te lecren naar hem goed dunkt, onder eenige controle, zonder één enkelen and die hem binden zou.

Dan is men er. Niet eer. En wat de eer Lohman thans voorstelt, is niet dan half erk. Eerst bespot hij op alle manier het oor ons ingenomen standpunt, en in het ind gaat hij toch weer, gelijk het volk het chertsend noemt, met zijn spot naar bed.

Dat is zoo klaar als de dag.

Zijn extra-hoogleeraren aan de Rijksniversiteiten zullen, zoo zegt hij, geheel rij moeten zijn. „Hun geloof en hun etenschap moet den weg bepalen dien ze e volgen hebben." En hij voegt er bij : Niet de wijsheid, die schuilt bij Curatoren f andere menschen".... „Alleen de Heere ezus zelf zij Degene, wiens woord men preekt, en niemand anders!”

Ideaal-getinte uitroepen, maar wat komt iervan nu in de realiteit terecht?

Stel, zulk een hoogleeraar is aangesteld, m de Dogmatiek te doceeren. Nu komt ij bij zijn onderzoek tot de overtuiing, dat de Opstanding van den Christus iet plaats greep, en dat het sterven van en Chnstus geen verzoenend karakter droeg, aar slechts een martelaarschap was voor w g M e v b ijn zaak. Dat noemen de mannen die hem w anstelden: „afvallen van het „ geloof in . Jezus d hristus Maar hij niet alzoo. Hij beweert | g ntegendeel, dat eerstzoo het valsche Christus-1 jf f teeld der kerk weggaat en de ware Christus te voorschijn treedt. En voorts, dat alleen de Heere Jezus, wiens woord hij spreekt, en niemand anders, over hem te zeggen heeft.

Blijven nu „de curatoren en andere menschen" op een afstand? Doen ze niets? Mogen ze zich niet roeren?

Integendeel, nu moeten ze volgens den heer Lohman hunnerzijds constateeren, dat zulk een hoogleeraar van het geloof in Jezus Christus is afgevallen. Ze moeten dit hem aanzeggen. En op grond hiervan een ander naast hem aanstellen, die doen gaat wat hem was opgedragen, tot de eerstaangestelde ten slotte zelf het onhoudbare van zijn positie inziet en heen gaat.

Dus toch weer die menschen, die onderzoeken, die oordeelen, en handelen, en ten slotte maken dat de eerst, o, zoo vrijgewaande hoogleeraar weg moet.

Doch genoeg hiervan. Niet de aanklacht van oneerlijke wetenschap, die de heer Lohman hooren liet, is hier de hoofdzaak; de hoofdzaak waarop het aankomt, is de vraag, oi wetenschappelijk onderzoek zich met een positief uitgangspunt vereenigen laat, en het is dat gewichtige vraagstuk, dat we, alvorens, af te stappen van „Band aan 't Woord" onder de oogen willen zien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Het eigenlijke  problema.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's