GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het eigenlijke problema.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het eigenlijke problema.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Aanvulling of eigen stichting is niet de keuze, waarvoor we thans de eerste maal worden geplaatst.

Toen in 1877 en 1878 de Amsterdamsche Gemeenteraad er naar streefde, voor haar toenmalig Athenaeum Illustre universiteits-rechten te verwerven, is, zelfs op ofïicieuse wijze, dezelfde tegenstelling aan de orde geweest.

De Stedelijke Universiteit, die toen nog in de maak was, zou naar het plan van vele „vroede vaderen" uit die dagen, met den Kerkeraad op den Dam in onderhandeling zijn getreden, en door samenwerking van Gemeenteraad en Kerkeraad zou men een Theologische faculteit in het leven hebben geroepen, in haar hart niet al te rood, voor ons niet al te onbruikbaar; en met subventie zou de Kerkeraad bij die faculteit twee aanvullings-professoren hebben gezet. Ongeveer op de manier als de Haagsche Synode het thans te Leiden, Utrecht en Groningen doet, en zonder bezwaar voor der kerke schatkist.

De conservatieve geesten juichten destijds dat plan zeer toe. Er was geen twijfel aan, of de Kerkeraad op den Dam zou in die dagen (het was lang voor 1886) twee mannen van Gereformeerde belijdenis hebben aangewezen. Met name werd de overleden Dr. Van Ronkel, en voorts Dr. Kuyper genoemd. Het zou aan de kerk geen geld hebben gekost. De aldus benoemden zouden tot op zekere hoogte een ofïicieele positie hebben ingenomen. En van den Gemeenteraad dorst men verwachten, dat deze in de door hem aangestelde „Theologische professoren" mannen zou bieden, met wie te onderhandelen en te handelen viel. Men was dan over en weer geholpen. Amsterdams Stedelijke Universiteit zou een bloeiende Theologische faculteit erlangen, en de Gereformeerden kregen zonder geld hun mannen in het zaâl.

En toch, men heeft er onzerzijds in die dagen zich niet in kunnen vinden. Men zag er pleisteren, maar geen herstel van de breuke in. En hoe verlokkelijk de uitnoodiging ook scheen, men getroostte zich liever zware geldelijke offers, het gemis van het officieele, en al den smaad, waaraan men zich blootstelde door eigen stichting, dan zich gewonnen te geven in een accoord, waarvan vooruit te voorzien was, dat het op prijsgeving van het beginsel zou uitloopen.

Thans komt Mr. Lohman ditzelfde aanvullingsstelsel, zij het ook in gewijzigden vorm, ons nogmaals aanprijzen.

Van eigen stichting zegt hij nu, „dat hij ze niet zou wenschen" ook niet op breederen Christelijken grondslag. Van het aanvullingssysteem daarentegen, dat hij het veel heerlijker zou vinden. En dit aanvullingssysteem verstaat hij dan zoo, dat invloedrijke belijders gelden bijeen zouden brengen, een vereeniging zouden vormen, en aan de onderscheiden Universiteiten, bij deze of gene faculteit al naar het pas gaf, een extra-hoogleeraar of privaat docent zouden aanstellen, om over dit of dat vak der wetenschap het licht des Evangelies te laten schijnen.

Nu versta men den heer Lohman niet mis.

Indien hij van dit aanvullingssysteem verklaart, dat hij het veel heerlijker zou achten, dan spreekt in die op zichzelf zonderlinge verklaring niet anders dan zijn strijdlustige natuur.

Het denkbeeld, om als kampioen voor de Christelijke waarheid zich in het kamp van den vijand zelf te werpen, hem te gaan bestoken op zijn eigen erf, en aan of

bij de Rijks-universiteiten zelven mannen van naam en faam te hebben, die op wetenschappelijk terrein de eere van den Christus hooghielden, spreekt van een heroïsme, dat zijn heroïeken aanleg verraadt.

Meer dan een denkbeeld is het dan ook niet. Hij werkt het niet uit. Veel minder vernam men van eenig eigen initiatief, om tot de verwezenlijking ervan te geraken. Zelfs is geen poging aangewend, om hetgeen de heer Lohman zelf vroeger over de noodzakelijkheid van eigen stichting, met het oog op de studeerende jongelingschap, schreef, met het nu door hem voorgestane denkbeeld in overeenstemming te brengen.

Daarentegen waagde hij wel een poging, om dit aanvullingssysteem voor het vroom gemoed te verdedigen.

Als de Kerk van Christus één ware, dan, ja, zou ze ten deze kunnen optreden. Thans is ze dit niet. Alle aardsche organisatie der eenheid ontbreekt. Er is niet anders dan de mystieke eenheid, die we in „de leiding van den Christus" hebben. Dit is der Christenen eigen schuld. Zij hebben de eenheid der kerk verdorven. Verdiend daarom is het, dat het ongeloof ons de wetenschap ontfutseld heeft. Dit moeten we als natuurlijke straf willig dragen. Er zullen nog wel erger dingen komen. En onder die omstandigheden is het eenige wat ons rest, enkele getuigen te laten optreden. En voorts de zaak aan de hoede van den Christus aan te bevelen. Gelijk men ziet, krek dezelfde redeneering die steeds is aangevoerd tegen elke poging van Christelijke zijde, om de bresse in den muur te dichten, en door krachtig initiatief tot nieuwe organisatie te geraken. De erkentenis van eigen schuld niet als stoot tot het opwaken van nieuwe levensenergie, maar als vrijbrief om niet te handelen, en zich in de tente der mystiek terug te trekken. Men kent dit standpunt uit de dagen vóór de Reformatie. Bij Pierre d'Ailly, Jean Charlier (Gerson), Nicolas de Clémanges, Ludwig d'Aleman, e. a. kan men geheel dezelfde redeneering vinden.

Met deze redeneering nu gaan we in geen geval mede. Ze leert een beschouwing van schuld en zonde, die vlak het omgekeerde is van wat op elk ander gebied door elk man van ernst bij zichzelven en bij anderen in practijk wordt gebracht. Erkentenis van schuld mag, naar luid der Heilige Schrift, nooit tot lijdelijk stilzitten, maar moet steeds tot openlijk en onvermoeid breken met de zonde leiden, en prikkel zijn tot doen, tot met verdubbeling van kracht, doen van wat door schuldige nalatigheid verzuimd werd.

Geheel afgescheiden van dit o. i. te veroordeelen motief, geven we voetstoots toe, dat handelen naar het aanvullingsstelsel beter is dan niets doen. Blijkt de energie voor eigen stichting te ontbreken, is er gebrek aan mannen die de leiding op zich kunnen nemen, en ook ontbreekt de offervaardigheid, dan kan het noodzakelijk zijn het aanvullingsstelsel tijdelijk voor lief te nemen.

Mits — en hier leggen we nadruk op — mits steeds op den voorgrond sta, dat eigen stichting doelwit blijve, en dat men zich met het aanvullingsstelsel slechts tijdelijk behelpt. En daar nu de heer Lohman het juist omgekeerd stelt, en Hj keuze aan het aanvullingsstelsel voorkeur geeft, moet het aldus door hem aanbevolen denkbeeld principieel verworpen worden.

Wel laat zich een aanvullingssysteem denken, dat niet onder dit oordeel zou vallen, en dat met name in Frankrijk wordt toegepast. Het bestaat dan hierin, dat men niet enkele extra-hoogleeraren, maar geheele faculteiten naast en tegenover de officieele plaatst; faculteiten, die dan op haar beurt door zekeren band kunnen vereenigd worden, en alzoo van lieverlede een eigen Universiteit officieus op het officieele terrein doen optreden. Daar dit echter door den heer Lohman niet bedoeld wordt, kan dit denkbeeld hier buiten bespreking blijven. Ook zou aan de verwezenlijking van zulk een denkbeeld een geheele reorganisatie van onze Wet op het Hooger Onderwijs moeten voorafgaan.

Bepalen we ons daarom tot het aanvullingsstelsel gelijk de heer Lohman het bepleit, dan gelden hiertegen de navolgende bezwaren.

Ten eerste: laat ik de Overheids-Universiteit voor wat ze is, en plaats ik daarbij of daarnaast een enkelen leerstoel, bezet door een man van Christelijke belijdenis, dan blijft de ongeloovige wetenschap de eigenlijke wetenschap, en treedt het Christelijk beginsel alleen critisch en als correctief op.

Dit nu is met den aard van het Christelijk geloof en de Openbaring Gods in onverzoenlijken strijd. De Openbaring Gods moet zijn en blijven A& positieve grondslag, waarop gebouwd wordt, en ze mag niet verlaagd worden tot puur controle. De Christus is niet een correctief op de waarheid. Hij sprak: Ik ben de waarheid. En al wie daaraan te kort doet, onthoudt hem de plaats der eere, die ook op het gebied der wetenschap hem toekomt.

In de tweede plaats, en als gevolg van deze principieele fout, zal dit correctief slechts hier en jdaar, op een enkel punt en voor een enkel vak worden aangebracht. Dit nu is met het begrip zelfvan alle wetenschap in strijd. De vakken die een tak van wetenschap vormen, zijn geen losse twijgen, die men naar wilkeur in elkaar voegt, maar deze vakken hangen onderling saam. Men kan dus niet het ééne vak uit het beginsel des ongeloofs, het andere uit het beginsel des geloofs behandelen. Elk beginsel heeft doordringende kracht. Het is er mede als met den bouwstijl. Elk gebouw, dien eerenaam waard, moet uit één zelfden stijl worden opgetrokken; en wie een gothisch raam wilde plaatsen in een gebouw van byzantijnschen stijl zou bij geen kenner anders dan afkeuring, zoo niet belaching, vinden. Het baat u dus niets, of ge aan een Rijksuniversiteit al een Belijder de kerkhistorie laat doceeren, zoolang de dogmatiek, de uitlegkunde der Schrift en zooveel meer door een ongeloovig man wordt onderwezen. Alzoo verbrokkelt ge de eenheid, brengt verwarring in aller opleiding aan, en zult nooit mannen vormen, die leven en denken uit het geloovig beginsel.

Ten derde legt elk onverplicht college het altoos af tegen de colleges, die in den geregelden cursus vallen. Men komt er te hooi en te gras. En slechts aan een zeer enkel man, van zeer bijzondere gaven, zou het gelukken op den duur een eenigszins beteelienenden kring van jonge mannen om zijn lessen te verzamelen. Hij zou niet mede-examineeren, maar een ander zou examineeren in zijn vak, en de studenten die zich door hem belezen lieten, zouden zoo toch dubbele studie moeten maken, en zich op hun examen óf tot dubbelspreken verleid, óf in hun belang bedreigd zien, bijaldien zij den concurrent van den officieelen man tegenover den officieelen dignitaris bijvielen.

Ten vierde, de studenten zouden ten eenenmale missen den Christelijken kring voor omgang en verkeer, waarvan de heer Lohman te Groningen zoo plechtiglijk beweerde, dat deze hun nog noodiger was dan het principieele onderwijs.

Ten vijfde, de mannen, die ge als extrahoogleeraren zoudt willen aanstellen, zouden elke principieel-encyclopaedische vorming missen. Ze zouden op bepaalde punten tegen de heerschende wetenschap in verzet komen, maar van een overzien van het geheel zou geen sprake zijn. Nu weet men, waartoe dit zelfs op theologisch gebied geleid heeft. Eén voor één wordt dan het eene bolwerk van het Christendom na het andere prijs gegeven, en ten slotte verklaren mannen ais Kuenen en Oordt, dat zij zelfs met een vergrootglas het principieel verschil tusschen zich, en zulke Christusgetuigen, niet meer kunnen inzien. Dezelfde moeilijkheid om hoogleeraren te vinden, waarmede ook de Vrije Universiteit tobt, zou alzoo in verhoogde mate weer terugkeeren, oftewel men zou mannen moeten aanstellen, die door hun onderwijs elk waarachtig belijder van den Christus bitter teleurstelden.

Ten zesde, bij ontstentenis van elk programmatisch uitgewerkt beginsel, zou de commissie die de benoeming had te doen, niet anders dan naar willekeur kimneri te werk gaan. Elke benoeming zou een persoonlijke quaestie worden. Bij loven en bieden zou de middensoort het winnen. En als het er op aankwam om te beoordeelen, gelijk de heer Lohman het uitdrukte, of de benoemde van „het geloof in Christus was afgevallen, " zou elk oordeel van dien aard onmiddellijk de vereeniging doen springen. De geestverwanten van den veroordeelde zouden zich zelve veroordeeld achten, zich afscheiden en den veroordeelde handhaven, door hem namens een nieuwe vereeniging opnieuw aan te stellen. En in het midden van den kring der ongeloovige hoogleeraren zou een homerisch gelach opgaan over de zelfontbinding van het Christelijk geloof Iets wat te meer klemt, waar de voorslag uitgaat van een man van Gereformeerde belijdenis, die natuurlijk met de afbreking der Heilige Schrift, gelijk die onder de Ethischen gangbaar is, geen vrede neemt.

Nog veel ware hier aan toe te voegen, maar het gezegde volsta, om aan te toonen, dat een denkbeeld als ons hier wordt aanbevolen, met de eere der Christelijke belijdenis, met de eenheid der wetenschap, met de paedagogische eischen, en met de uitkomsten der practijk in onverzoenlijken strijd is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Het eigenlijke problema.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's