GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de Eerste Doopvraag merkt Prof-Ba vinck in de Bazuin van 11 Mei het volgende op :

DE EERSTE DOOPVRAAG.

De eerste vraag, die in ons doopsformulier aan de ouders gedaan wordt, heeft in de geschiedenis der Gereformeerde kerken nog meer aanleiding tot misverstand eu twist gegeven, dan de tweede, op welke wij in dt hat-utn van 20 April j. 1. de aandacht vestigen.

De belijdenis, welke in de eerste vraag van de ouders wordt geëischt, dat n. 1. onze kinderen in Christus geheiligd zijn, ontmoette in de kerken hier te lande hoe langer hoe meer bezwaar en tegenstand.

Toen dé tucht in de kerk verwaarloosd werd en vele ouders hun kinderen ten doop hielden, van welke men volstrekt niet naar waarheid getuigen kon, dat zij wandelden in den weg des verbonds, kregen ernstige predikanten bezwaar, om aan zulke ouders deze vraag voor te leggen.

Het bezwaar was van tweeërlei aard. Ten eerste kon moeilijk aan ouders, die men eigenlijk op grond van hun belijdenis en wandel niet voor geloovigen houden kon, de vraag worden gedaan, of zij bekenden, dat de kinderen der gemeente in Christus geheiügd waren. Indien de ouders geen ware geloovigen en niet in Christus geheiligd zijn, hoe kunnen zij dit dan in waarheid belijden van het zaad der gemeente?

En ten andere scheen het niet aan te gaan om van alle kinderen der gemeente zonder uitzondering te gelooven, dat zij waarlijk inwendig door den H. Geest in Christus geheiligd waren en daarom moesten gedoopt worden.

De eerste, die tegen deze vraag bezwaar maakte was de bekende Utrechtsche predikant J. van Lodensteyn, en vele andereu, vooral in de Provincie Utrecht, stonden hierin aan zijne zijde.

Maar de Provinciale Synode van Utrecht in Sept. 1676 achtte de bezwaren niet gegrond en schreef voor, dat men de formulieren stiptelijk zou lezen en er geen verandering in zou aanbrengen.

Dit hielp voor een tijd. Maar ongeveer een vijftig jaren later verhief zich de oppositie opnieuw. Vele predikanten begonnen eigenmachtig veranderingen in het f ormuüer aan te brengen en vraagden aan de ouders bijv. of zij bekenden, dat de kinderen der gemeente in Christus ge heiligd konden of behoorden te zijn, of dat zij wellicht in Christus geheiligd waren, of dat zij, in Christus geheiligd xijnae dat is indien zij in Christus geheiligd waren, als lidmaten zijner gemeente behoorden gedoopt te wezen.

Hoewel vele mannen in dien tijd de pen op namen, kwam de strijd niet tot eene bevredigende oplossing. Maar het practisch resultaat was, dat langzamernand algemeen in de kerk de opvatting gehuldigd werd, dat de woorden: tu Chriatud yeluiUyd in voorwerpelijken, uitwendigen, verbondmatigen zin warei; te verstaan. Deze uitlegging heeft zich staande gehouden tot op dezen dag, maar zij is enkantoch de ware nietzijn.

Het sterkste bewijs, dat vcor deze verklaring kan aangevoerd worden, is ontleend aan 1 Cor, 7 : 14.

Daar zegt Paulus, dat de kinderen van een eloovige vrouw, ook al is de mag ongeloovig, eihg zijn, want de ongeloovige echtgenoot is eheüigd door den geloovigen echtgenoot.

De heihgheid, welke de Apostel hier aan den ngeloovigen echtgenoot en aan de kinderen toechrijft, is inderdaad niet anders dan in voorerpelij ken, uitwendigen zin te verstaan. De ngeloovige echtgenoot zou anders niet ongeoovig kunnen heeten.

Maar ten eerste verdient het opmerking, dat Paulus hier volstrekt niet van den doop-spreekt, of bedoelt te spreken. Zijne bedoeüng is eene gansch andere. Hij wil n. 1. aantoonen, dat een echtgenoot, die tot Christus bekeerd is geworden, daarom den anderen echtgenoot, die ongeloovig bleef, noch ook de kinderen behoeft te verlaten of het huwelijk ontbinden moet.Ineen gezin, waar een der beide echtgenooten bekeerd werd, geeft de Christelijke belijdenis den toon aan; zij heerschten regelt aller leven. Zulk een gezin IS een Christelijk gezin. Het mindere dient het meerdere, het lagere volgt het hoogere. Ongeloovige echtgenoot en kinderen worden geheiligd door den geloovigen man of de geloovige vrouw.

Dat Paulus er niet aan denkt, om biereen bewijs voor den kinderdoop te geven, blijkt genoegzaam daaruit, dat, wanneer de heihgheid, waarvan hij spreekt, bij de kinderen voldoende grond ware voor den doop, deze het ook wezen zou bij den ongeloovig gebleven echtgenoot. Want hij zegt niet alleen van de kinderen, dat zij heihg zijn, maar ook van den ongeloovigen man, dat hij geheiligd is door de geloovige vrouw, en van de ongeloovige vrouw, dat zij geheiligd is door den geloovigen man.

Ten andere is het onbewijsbaar, dat de uitdrukking in het doopsformulier: n Christus yehmliya, bedoelt te zijn eene aanhahng van of een beroep op 1 Cor. 7 : 14. Er is toch een groot onderscheid tusschen Paulus' woorden, dat de ongeloovige en de kinderen door de ye-Lüoriye vrouiv yehndiyd en heiLiy zijn, en de woorden, welke het doopsformulier bezigt, dat de kinderen tn thrimus geheiligd zijn. Deze uitdrukking doet veeleer denken aan teksten als Joh. 17 ; 17, 1 Cor. 6 11, Ef. 5 : 26, Hebr. 2 : 11, 10 ; 10 enz.

En ten derde, ook al zou de opsteller van het formulier met de, uitdrukking : m Lhribtus yeheUiyd aan 1 Cor. 7 : 14 gedacht hebben, dan zou daaruit alleen volgen, dat hij dezen tekst verkeerd heeft opgevat. En dat gebeurt meer, ook wel in onze Gereformeerde belijdenisschriften. In de 5öe vraag van onzen Catechismus wordt bijv. 1 Cor. 2 : 9 toegepast op de hemelsche zaligheid, terwijl Paulus daar ter plaatse van de zaligheid, die in Christus verschenen en den geloovige hier op aarde geschonken is, zegt, dat geen oog het gezien en geen oor het heeft gehoord en het in niemands hart is opgeklommen, wat God bereid heeft dien die Hem hefhebben.

Af gedacht van dit beroep op 1 Cor. 7 : 14, dat met ter zake dient, is er geen enkel bewijs, dat de woorden tn Uhnstnö yehejUyd alleen in uitwendigen, verbondmatigen zin zouden te verstaan zijn.

Daarover nog iets de volgende week.

BAVINCK.

Het vraagstuk van den H. Doop blijft de geesten spannen, en dit kan niet anders, daar elke worsteling op kerkelijk gebied zich ten slotte altoos in een sacramenteele quaestie concentreert.

Vooral met het oog daarop dient elk onderzoek over de Doopvragen hoogelijk te worden gewaardeerd.

We wachten nu op het vervolg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1900

De Heraut | 4 Pagina's