GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Practicisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Practicisme.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het is voor geen onzer lezers een geheim, wat almeer onder „Christian Works, " alias „Christelijke Werkzaamheden", pleegt verstaan te worden.

Het begrip hangt hoofdzakelijk aan de drie Z's: Zending, Zondagsschool en Ziekenverpleging. Want wel putten deze drie het vage begrip niet uit, maar toch, waar ge deze drie u wegdenkt, blijft, groote steden nu uitgezonderd, niet veel zaaks over. Immers de geestelijke arbeid, om wie van verre staan tot Jezus te trekken, valt onder het begrip zending, en de bidstonden hooren voor elke categorie bij de zaak zelve. En wel komen er dan nog „Christelijke werkzaamheden" onder de fabrieksmeisjes, voor gevallen vrouwen, onder gevangenen enz. bij, maar deze missen ten eenenmale dat generale karakter, dat de drie Z's dragen. Alleen zou men nog kunnen zeggen, dat de Teetotallers-actie als vierde bij de drie kwam, indien niet ook volstrekt ongeloovigen en zelfs Sociaaldemocraten en Anarchisten ijveraars voor Onthouding waren, zoodat het toch niet aangaat, hier nog van iets speciaal „Christelijks" te spreken. En wat eindelijk de dusgenaamde „Endeavours" aangaat, zoo hooren deze oorspronkelijk ganschelijk niet tot de „Christelijke werkzaamheden, " en liggen veel meer op het terrein van de Mystiek en de na-Catecheze.

Als macht op Christelijk terrein, als algemeen verschijnsel, als nieuwe openbaring van een^ geheel eigenaardig streven, kunnen we daarom volstaan, met voor het Practicisme op de drie Z's te wijzen. In werken vopr de Zending, in werken voor de Zondagsschool, in werken voor de Zieken, gaat im grossen Ganzen, gelijk men zegt, dit Practicisme op.

De energie, die voor deze drie in onze negentiende eeuw aan het woord en tot de d< md kwam, is dan ook metterdaad verbazingwekkend. Ze vertegenwoordigen een drievuldige actie, die haar tienduizenden en miljoenen veroverd heeft, en die juist daardoor toonde geheel in den toon onzer eeuw te vallen, en den geest yan onzen tijd toe te spreken.

Op zich zelf is hier dan ook niets tegen. Onze Christelijke religie is lenig en rijk, en kan zich aan alle toestanden aanpassen. Wat de heilige apostel Paulus schreef, dat hij den Joden een Jood, den heidenen een heiden, en allen alles was, of hij allen gewinnen mocht, is ook waar voor het verschil van tijden. In de eerste twee eeuwen lag de groote drijfkracht van het Christendom in het martelaarschap en wie de jaarboeken der historie leest, staat nog verbaasd over de bereidwilligheid, de volkomen over gave, ja, soms den hartstocht, waarmee aanvankelijk geheele scharen van jongen en van ouden van dagen zich aan de wreedste foltering, aan den schandelijksten eerroof, en aan den bangsten dood onderwierpen.

De martelaarskroon prikkelde toen aller heilige eerzucht, en het bloed der martelaren bleek het schoonste instrument ter propageering van het Christelijk geloof te zijn.

Bleek dit weer noodig, men zou zien hoe ook nu nog dezelfde heilige aandrift tot gelijk resultaat zou leiden. Denk maar aan den geloofsmoed waarmede „die van de Religie, " en niet minder de Dooperschen in de i6de eeuw, de houtmijt beklommen, en ook aan de tienduizenden Armeniërs in Sassoen en omstreken, en aan de duizenden Chineezen, die nu pas weer den dood verkozen boven de verloochening van hun Heiland en Heere.

Maar voor de Christenheid in het generaal, draagt onze eeuw niet het merk der bloedige vervolging. In dien zin was voor het martelaarschap geen plaats. Wel ging de vervolging door op geniepige wijs, door spot en hoon, door belaching en verachting, door een tentoonstellen van wat ons heilig is onder onzinnige wan-voorstelling, door achteruitzetticg en terugwijzing, door schooldwang en politieke depressie, en in meer dan één geval, zelfs in het vrije Nederland, door boete en gevangenschap of inkwartiering. Maar al ontkennen we niet, dat zoo vlijmende en geniepige bestrijding van het Christendom soms nog hooger zelfbeheersching eischt, toch zal niemand beweren, dat tegen deze verdrukking een martelaarschap als in de eerste eeuw en in de eeuw der hervorming zich ontwikkelde.

Toch is het goed, om in zijn gedachten dit Practicisme met dit martelaarschap een oogenblik te vergelijken, omdat het er innerlijke verwantschap mee vertoont. Het staat lager. Het beweegt niet zulke diepe roerselen van het menschelijk hart. Maar toch heeft het dit met het martelaarschap gemeen, dat het aan de behoefte voldeed, om iets bijzonders te doen en zijn toebehooren tot den Christus in iets dat specifiek Christelijk was, te doen uitkomen. En wat niet minder opmerkelijk is, beide actiën bleken al spoedig ongemeen aanstekelijk, en plantten zich ongezocht en ongedwongen van plaats naar plaats, van land naar land voort. Waar dan bij komt, dat al spoedig ook het martelaarschap aan eenzijdigheid en aan overdrijving ging lijden, zoodat niet zelden noodeloos de martelaarsdood gezocht werd, passie het geloof verving, en de ernstige herders der kudde keer op keer tegen een onbezonnen en onberaden zoeken van het martelaarschap waarschuwen moesten.

Doch ook afgezien van deze innerlijke verwantschap, is het goed er op te letten, hoe elke eeuw en elke tijd zijn eigen physionomie vertoont, en hoe het deze wisseling van toestanden en tijden is, die ook op Christelijk erf de Christelijke actie telkens een anderen en gewijzigden vorm deed aannemen.

In dien zin nu mag en moet gezegd, dat de actie der drie Zs geheel samenhangt met de eigenaardige verhoudingen, waarin het Christendom zich in onze eeuw geplaatst zag, en met de geestesstroomingen, die in het leven der wereld doorbraken. Het is dan ook aan die verwantschap met den tijdgeest, dat ze haar ongemeenen opgang dankte. En al mag critiek niet uitblijven, toch moet zonder voorbehoud erkend, dat dit zich aanpassen aan de drijvende motieven van de eeuw waarin men leefde, onder de leiding van den Koning der kerk plaats greep.

Daarbij .springt het al aanstonds in het oog, dat in deze actie van de drie Zs een oordeel, en een hard oordeel, over deinstitutaire kerken is gegaan, gelijk die bij den aanvang dezer eeuw bestonden. In de toongevende landen hadden de kerken van het Protestantisme overwonnen, en waren na die overwinning op haar lauweren ingeslapen.

Men stelle zich dit wel voor, gelijk het liep.

Aan het eind der middeneeuwen vertoonde de Roomsche kerk een jammerlijk schouwspel van uitwendige macht en geestelijke, inwendige verdorring. Het religieus gevoel diende daartegen bijna allerwegen zijn geestelijk en ernstig protest in. Daarvoor is Rome toen gekastijd en getuchtigd door de Reformatie, maar niet met het toen verwacht gevolg, dat ze onderging. Integendeel, reeds op het Concilie van Trente herzag ze zich zelve. De eerst zoo diep neergedrukte veer sprong weer op. En in de 17de en i8de eeuw wist ze, systematisch en door innerlijke reformatie, haar verloren positie te herwinnen. Het pressa uberior bleek ook op haar van toepassing. Al had ze dan ook in den revolutiestroom van het eind der i8de eeuw een harden schok te doorstaan, ze kwam ook dien schok zegevierend, te boven, en als kerk verhief ze haar aangezicht in onze 19de eeuw met ongemeenen glans. Haar feitelijke machteloosheid om den toon aan te geven, is dan ook alleen daaraan te wijten, dat de volkeren, wier godsdienstig leven zij leiden bleef, op het groote wereldtooneel inzonken, en minstens voor de helft in ongeloof en radicalisme oversloegen. Maar als kerk herwon ze wat ze eens verloren had, en op haar terrein bleef de Christelijke actie dan ook een schier uitsluitend kerkelijk karakter dragen.

Maar zoo was het met de kerken der Hervorming niet gegaan. In de toongevende landen hadden zij getriomfeerd. De regeeringen dezer landen hadden een politiek huwelijk met haar gesloten. Van alle vervolging ontslagen, klommen ze welhaast op tot macht en heerschappij.

En daarop nu waren ze niet ingericht. Ze waren opgekomen als strijdende kerken. In hun oppositie tegen Rome, hadden ze haar beste energie verteerd. De levensvraag van het to be or not to be in dezen strijd, had hen verleid, zich nationaal in stee van oecumenisch in te richten. Haar onderlinge eenheid en saamhoorigheid kon niet meer tot uiting komen. Ze geraakten in diepe afhankelijkheid van het wereldlijk regiment. Denk slechts hoe hier te lande, na 1619, geen Generale Synode meer kon gehouden worden. Zoo werden de natio nale verschillen tot kerkelijke verschillen. Die verschillen tusschen de Protestestantsche kerken onderling leidden tot een rusteloos, kleingeestig, dogmatisch steekspel. En toen ten slotte het half-geloof en het ongeloof ook in haar doordrong, misten ze én de geestelijke energie én de vrijheid, én de bekwame organisatie, om zich te weer te stellen en geestelijke macht te openbaren.

Na 1648, toen de strijd voor de existentie in zegepraal eindigde, was haar oorspronkelijke kracht uitgeput, en bleek het Piëtisme onbekwaam, om het verval te stuiten.

In dien aan de politieke macht gebonden staat en bij die dorheid van haar eigen geestelijk leven, boezemden ze geen eerbied meer in. Ze boden niets meer dat aantrok. Nu ja, wie kerkelijk meeleefde, leefde taai-saai met de kerk nog mede Maar alle geestelijke stuwkracht was weg-Het was een gemaniereerd en formalistisch leven geworden. En toen met de Fransche Revolutie een gansch andere geest door de natiën toog, dacht zelfs niemand er aan, bij deze Protestantsche kerken verweer en heil te zoeken.

Als men dan ook leest, wat op het laatst der vorige eeuw van kerkelijke zijde in flauwhartigheid gezondigd is; hoe beginselloos ambtsdragers en leden zich aanstelden; en hoe smadelijk men deswege ook hier te lande de kerken voor het hoofd stootte en opzij drong; dan vraagt men zich met bitterheid in het hart af, hoe het toch mogelijk was, dat de eens zoo veerkrachtige en bloeiende kerken onzer martelaren tot zoo diep verval en zoo smadelijke machteloosheid gekomen waren.

Toch lag de diepere oorzaak haast voor het grijpen.

Rome's institutaire kerk is al de kerk, en van een organisch kerkelijk leven, van het institutaire kerkelijk leven onderscheiden, wil Rome principieel niets weten. Een onderscheid tusschen de zichtbare uiting en het breedere wezen der kerk wijst zij af. Van daar dat alle krachten, die uit het particulier initiatief opkwamen, door Rome achtereenvolgens aan het instituut der kerk zijn aangehaakt, in het kloosterleven, in allerlei ordens, inrichtingen en instellingen.

Tegen dit standpunt nu kwam de Reformatie principieel in verzet. Ze ontkende de mogelijkheid, om aldus heel het leven in het kerkelijk kader te zetten, zonder dat de vrijheid van den Christen schade leed en zijn energieke persoonlijke ontwikkeling werd belemmerd. Van daar haar onderscheiding tusschen het institutaire en organische leven der kerk, gemeenlijk het stuk van de zichtbare en onzichtbare*kerk genoemd, al geven we toe, dat beide stellingen elkaar niet geheel dekken.

Gevolg hiervan nu was, dat de institutaire kerk haar werkzaamheid en bemoeiing inkromp en tot het stipt noodige bepaalde, maar zonder dat men maatregelen nam, om het vrije leven der organische kerk tot j ontwikkeling te brengen, en de verhouding tusschen dit vrijere leven en het institutaire leven op goede gronden te regelen.

Dit ware eisch geweest, maar in de dagen 4er vervolging had men er geen tijd, en later geen wilskracht en geen oog voor. En zoo is het geschied, dat toen de storm der Fransche Revolutie losbrak, onze Protestantsche kerkelijke toestanden niets dan het mager skelet van het instituut vertoonden, en dat het leven der organische kerk óf geheel ontbrak, óf in Staatshanden was overgegaan.

Dit nu heeft er in het laatst der vorige en in het begin van deze eeuw toe geleid, dat het organische leven der kerk plotseling uit eigen wortel wild opschoot, zijn kerkelijk karakter geheel ignoreerde, en feitelijk als oppositie tegen de kerk in het leven trad.

De drie Z's zijn dan ook alle drie als actie, buiten de kerk om, tot stand gekomen; en in het Darbisme en daarmee verwante verschijningen is dat protest tegen het skelet der institutaire kerk zelfs tot principieele loochening van de kerk als zoodanig overgeslagen.

Darby en de zijnen werkten niet alleen buiten het instituut der kerk, maar loochenden haar recht van bestaan. En het Leger des Heils, dat zoo voorzichtig was, deze dreigende positie niet in te nemen, maar door zoet geHuit invloedrijke personen van alle kerken zich tot vriend maakte, is toch in het wezen der zaak een vereeniging, die in de plaats der kerk treedt.

Voor de kerk als instituut voelen de ijveraars van dit Leger niets meer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Practicisme.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 september 1900

De Heraut | 4 Pagina's