GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeredienst.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXII.

Staat alzoo vast, dat de praelectuur der Heilige Schrift in de vergadering der geloovigen niet ten doel mag hebben een onwetende schare met den Bijbel bekend te maken, noch om enkel op den tekst in te leiden, en veelmin om tijd te vullen en stilte te bevorderen, dan verkrijgt die voorlezing in den Eeredienst een zelfstandig karakter, d. w. z. dan geschiedt ze om haar zelfs wille.

In zoover kan ze dus op één lijn worden gesteld met de voorlezing der Heilige Schrift in huis of op een stichtelijke bijeenkomst, of in een vergadering.

Toch leent de samenkomst der geloovigen haar van zelf een bijzonder karakter. In de vergadering der geloovigen is, gelijk onze vaderen opmerkten, God zelf voorzitter. Hij is het die zijne geloovigen samenroept, om hun ambtelijk zijn genade te laten betuigen, hun zijn Woord te doen verkondigen, en zijn Sacrament te laten bedienen. Ook om hun gebeden aan te hooren. En eindelijk om den zegen op hen te leggen.

Gelijk de Psalm zegt van de rechtbanken, dat „God staat in de vergadering", zoo is het ook hier. Wie niet leeft in het besef, dat God zelf in de vergadering der geloovigen tot de zijnen komt, verstaat heel het samenzijn niet. Bij Israël heette de Tabernakel reeds de „Tente der samenkomst", en dit „samenkomst" beteekende: Tente der samenkomst van God met zijn volk.

God spreekt dus in de vergadering, maar Hij doet dit op tweeërlei wijs. Middellijk, waar de Dienaar zijn Woord uitlegt en toepast. Doch ook onmiddellijk waar het Woord van Hemzelven tot de Gemeente uitgaat.

De gewoonte om het hoofd te ontblooten bij de lezing van het Woord, is uit dat besef opgekomen.

En is dit eenmaal klaar in het oog gevat, dan voelt ieder terstond, wat hooge beteekenis aan de praelectuur van de Heilige Schrift is toe te kennen.

Het is dan het spreken van God-zelf door en in zijn Woord, zonder menschelijke toevoeging, uitlegging of toepassing. Het is het uitgaan van het Woord zelf. Niet, alsof men dat Woord ook niet buitendien kende of ook elders lezen kon, maar zoo, dat in het midden van de vergaderden God zijn Woord nu als zijn Woord laat uitgaan.

Zoo is het dan ook van oudsher opgevat, zoolang het Liturgisch besef levendig bleef

Vandaar de keuze van wat men voorlas Een voorlezen niet te hooi of te gras maar een voorlezen van uitgezochte stukken, waarin het spreken van God-zelf gevoeld werd. Niet wat de vrienden van Job zeiden, en wat de Heere straks berispte, maar wel het lezen van wat God-zelf aan Job antwoordde. Geen geslachtsregister of optelling van getalen van krijgers en stammen, maar stukken die aangrepen, die de consciëntie toespraken, en werkelijk als Gods Woord voor het oor der schare klonken.

Evenzoo niet te lange stukken, waarbij men gebonden zou zijn aan de indeeling in kapittelen, maar stukken van beperkten omvang, die een afgerond geheel vormden; zoodat ze bij het aanhooren een v/elgevestigden indruk achterlieten.

Ook werd steeds in acht genomen, dat de twee deelen van de Heilige Schrift, het Oude en het Nieuwe Verbond, beide tot hun recht kwamen. Niet zelden was het zelfs gewoonte, deze twee deelen van stukken die men voorlas, te qualificeeren als de Profeet, het Evangelie en de Apostel. Een indeeling, die zeer zeker vaak te wenschen overliet, maar die toch het besef liet leven, dat God door zijn Profeten, door zijn Evangelisten, en door zijn Apostelen zijn kerk toespreekt. Een voorlezing dus, die de huiselijke en persoonlijke lezing allerminst overbodig maakt, maar die uit den ganschen inhoud uitkoos, wat voor het hooge doel bijzondere geschiktheid bezat.

Hierdoor werd het doel bereikt, dat in den loop van elk jaar de meest aangrijpende stukken van het Woord, op bijzonder plechtige wijze, als eigen Woord van God tot de gemeente uitgingen.

Niet door een schikken van de voorlezing naar den gekozen tekst, maar, zooveel er samenhang tusschen tekst en voorlezing zijn zou, een keuze van den tekst uit het stuk dat aan de orde was.

En dit alles niet aan wilkeur overgelaten, maar op gelijke wijze, naar de orde

der Zondagen, in alle verbonden kerken, op gelijke wijze plaats grijpende.

Een weten, dat, op hetzelfde ©ogenblik dat men zulk een deel van het Woord aanhoorde, datzelfde stuk van het Woord in alle kerken gelezen werd. En alzoo de Heere op eiken morgen van den dag des Heeren in eenzelfde Woord sprekende tot alle kerken.

Kan men ontkennen, dat hierin iets plechtigs en indrukwekkends School?

Toch, het zij niet verheeld, heeft dit tot misbruik geleid; een misbruik dat men ten deele in de Luthersche, maar vooral in de Hoog-Anglikaansche kerk nog aantreft.

Luther schreef aan de stukken zelf van het Woord als zoodanig zekere mystieke kracht toe. Hij vergeleek het met het Sacrament, en achtte dat het Woord, even als het Sacrament, op geheimzinnige, zoo niet op mystieke wijze werkte.

En bij de Anglikanen in Groot-Brittanje en Amerika heeft deze zelfde dwang er toe geleid, om aan de praelectuur van het Woord een vorm te geven, die stuit. Om namelijk deze praelectuur wel scherp van de prediking des Woords te onderscheiden, is daar de gewoonte ingevoerd, om het Woord op half zangerige wijze zóó te lezen, dat de indruk ontstaat, alsof het zoo uit den hemel komt, maar met het jammerlijk gevolg, dat niemand die het hoort, het verstaan of volgen kan. Het kon evengoed in het Latijn of in het Hebreeuwsch worden gelezen.

Al zulke ongerijmdheid moét natuurlijk worden tegengegaan. De lezing moet klaar, moet helder, moet volkomen duidelijk zijn, zoodat ieder ze kan verstaan en volgen.

Daarom moet ook nooit een stuk uit het Woord in de vergadering der geloovigen worden voorgelezen, zonder dat hij, die voorleest, vooraf thuis het aandachtig heeft nagegaan. Alleen de zeer geoefende is er zeker van, dat hij, bij eersten oogopslag, elk stuk goed en juist zal lezen. Men moet van elk vers weten hoe de zin loopt; op welk woord de nadruk valt; als twee verzen één zin bedoelen, niet ophouden als het vers uit is; en ook de eigennamen goed uitspreken. Al wat bij het lezen den zin stoort, stoort den indruk dien de voorlezing op de gemeente maakt.

Ook kost £-oeci lezen oefening, en alzoo moet niemand met dezen dienst belast worden, die in het publiek voorlezen geen oefening had gehad. Goed voorlezen doet men niet vanzelf, en alleen wie hierin onderricht is, verstaat deze kunst. Geldt dit nu reeds voor een ieder die, waar ook, iets in het publiek heeft voor te lezen, — hoeveel meer moet die eisch dan niet gesteld worden, waar het de heiligste voorlezing betreft, die zich op aarde denken laat.

Wel verstaan we, dat het niet mogelijk is, al wat ten deze in onze kerken nog gebrekkigs voorkomt, aanstonds te beteren. Ook na deze onze artikelen zal de voorlezing in de meeste kerken de oude sleur blijven volgen, met al het gebrek die deze d sleur aankleeft.

Maar daarom is het juist te meer noodzakelijk, dat de aandacht van de ernstigeren onder de broederen ook op dezen misstand gevestigd worde, opdat men zich wenne ook deze zaak in en door te denken, en opdat van lieverlede eenige betering ontstaan mocht.

Nog één punt mag hierbij niet onbesproken blijven.

Ook in kerken, waar de praelectuur van het Woord, gelukkigerwijze, in den dienst zelf is opgenomen, is het nog zoo goed v als vaste gewoonte, dat deze voorlezing plaats hebbe m'e^ door een Dienaar des Woords.

Dit nu is te verstaan. En wel uit tweeërlei oorzaak.

Vooreerts heeft men van oudsher de gewoonte gehad, in groote kerken waaraan meerdere geestelijken verbonden waren, die voorlezing niet door denzelfden geestelijke te doen plaats hebben, die de prediking had. En ten anderen sprak het vanzelf, dat in onze Gereformeerde kerken, waar lange jaren de voorlezing voor den dienst plaats had, de prediker niet lezen kon.

Toen nu de betere gewoonte weer zwang kwam, om de lezing /« den dienst te doen plaats hebben, en dus na votum en gezang, voerde men, om geen al te grooten sprong te maken, den regel in, dat de predikant van den kansel den voorlezer uitnoodigde om alsnu tot de voorlezing over te gaan.

Op zich zelf is hier dan ook niets op tegen, mits het geschiedt door iemand die in het ambt staat. Waar dus de ouderlingen hiertoe de noodige geschiktheid en vrijmoedigheid bezitten, kan deze regel, mits o goed toegepast, zelfs uitmuntend werken, om het ambt van ouderling in beteekenis te verhoogen.

Wat alleen niet mag is, dat de indruk in de gemeente gevestigd worde, alsof de voorlezing van het Woord mei door den predikant zelf plaats had, als zijnde iets van minder beteekenis.

De prediking is dan het hoogste. Dit doet de D'enaar des Woords. Maar de voorlezing van het Woord is iets ondergeschikts; dat doet dan iemand die lager staat.

Van tweeën één dus. Of ook de voorlezing van het Woord moet plaats hebben door den Dienaar des Woords. Oftewel, zoo het door een ouderling geschiedt, moet die ouderling daarbij optreden als ambtelijk orgraan van den Kerkeraad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1900

De Heraut | 4 Pagina's