GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De tegenvoeters.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De tegenvoeters.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na de afzonderlijke bespreking van de drie krankheden, die zich onderscheidenlijk bij den verstandsmensch in het Intellecttialisme, bij den gevoelsmensch in het Mysticisme, en bij den practijk-mansch in het Practicisme vertoonen, volgt thans nog een onmisbaar slot-artikel ten besluite, handelende over de lieden van het tegendeel. Schier zouden we geneigd zijn, hen de tegenvoeters te noemen.

Ge kent ze wel, die tegenvoeters van den Intellecttialist. Van al die droge dogma's moeten ze niets hebben. Ze hebben wel wat anders en beters te doen dan in die diepzinnige oude boeken te studeeren. „Wat heeft iemand", zoo vragen ze u, „aan al die afgetrokken geleerdheid 1 Al die studie komt toch op niets neer dan op haarkloverijen en spitsvondigheden, die u niet zooveel voor de rust van uw hart geven. Bovendien, een mensch kan die ingewikkelde vraagstukken toch niet uitmaken. Dat gaat boven ons menschelijk begrip. Wijzer zijn de menschen er nooit door geworden. Het meest is er nog twist en verdeeldheid en bitterheid van gekomen. Er is wel wat anders en beters te doen dan zich in allerlei quaesties van wedergeboorte en rechtvaardigmaking te verdiepen. Leef als een vroom en ernstig kind voor het aangezicht van uw God, en laat het daarmee uit zijn. Of is het dan niet waar, dat wie gelooft in den Heere Jezus Christus zalig zal worden. Welnu, dat doe ik. Ik geloof in Jezus, en dat doen ze in mijn huis allemaal. Wat ontbreekt ons dan nog.'"

De tegenvoeter van den mystieken overdrijver is niet minder zeker van zijn zaak. „In huilen en tranen schreien zit 't 'em niet. Dat is vrouwenwerk en voegt voormannen niet. Natuurlijk moet een mensch zijn menschelijk gevoel hebben, maar die overgroote aandoenlijkheid leidt tot niet anders dan tot allerlei ziekelijke inbeelding. Dat is goed voor droomers, niet voor wie nuchter en wakker gewoon is zijn plicht te doen. Eigenlijke grond zit er bij die gevoelsmenschen toch niet achter. Het is meer dat ze den een den ander opwarmen en aan den gang helpen. Een begint en de anderen doen het na. En dan gaat het hoe langer hoe verder. De dwaaste dingen maken ze zich zelven en anderen diets. En dan verhalen ze op lijmerigen, temerigen en zemelachtigen toon van allerlei bevindingen, en ervaringen, en ontmoetingen, en invallende gedachten, en teksten die ze kregen, en inwerpselen in hun mijmeringen. En onder al die fraaie vertelseselen door, zien ze lang niet nauw op eigen leven toe. Dat geestelijk gevoel gaat maar al te spoedig in een heel ander gevoel over. En dan kan alles er mee door, en wordt het alles vergoelijkt. Ons moet men er dan ook niet mee aankomen. Wij passen er voor. Gevoel als ge in erge zonde zijt gevallen, en gevoel voor een evenmensch die gebrek lijdt, en ook gevoel als er een sterft, dat willen we ook wel. Maar voor het overige moeten wij van die gevoelsoverdrijvingen niets hebben."

En krek even eender spreekt op zijn beurt de tegenvoeter van den Practicist. Niet dat hij tegen de practijk is. Het Christendom bestaat niet in woorden, maar in kracht. Dat weet hij ook wel, en daar leeft hij ook naar. Er is dan ook niets op hem te zeggen. Z'n zonden voor God heeft iedereen, maar voor het overige kan hij vrij zijn hoofd voor de menschen opheffen. Zijn Christendom is het Christendom zooals Jezus het geleerd heeft: God lief hebben boven alles, en uw naaste als u zelven. Maar waar hij niet van houdt, is die drukte om altoos iets bijzonders te willen doen. Dat altijd uitioopen naar vergaderingen en kransen en vereenigingen van dit en van dat. Dat betalen van allerlei contributiën, dat geven in allerlei extra-collecten, dat naloopen van allerlei bidstonden. Dat is goed voor de lieden van het Leger des Heils, maar men ziet dan ook, waar dat op uitloopt. Jonge meisjes die 'avonds op straat slenteren om kwansuis een Strijdkreet te I verkoopen, en van wie voor het practische leven juist niets terecht komt. Bepaald tegen een Zondagsschool zijn wil hij ook niet, maar anders heeft hij altoos begrepen, dat de catechisatie er is om de kinderen te leeren. Die menschen die zoo hard voor de Zending loopen, mochten eerst wel eens beginnen met de heidenen in hun eigen omgeving, soms in hun eigen keuken, te bekeeren. En ziekenverpleging is natuurlijk goed, want een ziek mensch heeft zijn verzorging noodig, maar ook daar is al die drukte niet voor noodig. Als er bij ons zieken aan huis zijn, dan passen we die zelven op, en als we het niet meer aan kunnen, is er altijd wel iemand te vinden die waken komt, en die we dan betalen. Wat die anderen willen, loopt ten slotte toch maar op werkheiligheid uit. Geloof is hun niet genoeg. Het moet als in den Roomschen tijd weer alles van de werken komen, en daarvoor zijn zij te goed Protestant. Men moet de overleveringen van zijn vaderen niet zoo klakkeloos wegwerpen.

Juist nu in die banale critiek van de onnadenkende, ongevoelige en onwillige geesten ligt het gevaar.

In die andere is tenminste nog actie.

De Intellectualist is onvermoeid met zijn denken bezig. De Mysticus gunt zijn gevoel geen rust, om toch maar dieper in het wezen van het leven in te dringen. De Practicist heeft drang en behoefte om in het Koninkrijk des Heeren werkzaam te zijn. Ze zondigen door eenzijdigheid. Ze zondigen door overdrijving. Ze vallen in de strikken van zelfverheffing, de eerste op zijn diepzinnigheid, de tweede op zijn bevindingen, de derde op wat hij al zoo uitricht. Maar dit hebben ze toch alle drie, dat ze niet bij de pakken blijven neerzitten; dat ze iets willen, iets beoogen, op iets aansturen; en dat ze hun Christelijke existentie tot een hoogér peil zoeken op te voeren. Ze leven althans onder den indruk, dat een Christen iets anders en iets meer moet zijn, dan een gewoon, braaf, burgerlijk mensch.

En dat nu juist ontbreekt bij hun tegenvoeters zoo geheel.

Deze leven in de oppervlakte. Ze gaan op in het gewone, alledaagsche doen. Ze willen van geen inspanning weten. Zelftevredenheid met hun gansch ordinair bestaan belet hun de vleugelen uit te slaan. Hunner is een leven zonder verheffing, zonder ideaal streven en pogen. Gelijkvloers zijn ze geboren, gelijkvloers leven ze, en gelijkvloers ziet ge ze eens wegsterven. Ze stellen in niets meer dan oppervlakkig belang. Te gelooven kost hun geen moeite, omdat ze strijd noch worsteling van het denken kennen, en meest gelooven op hooren zeggen, in algemeene termen, zonder ecnige bepaaldheid. Geen enkel stuk der waarheid hebben ze ooit tot op den bodem doorgedacht. Vandaar, dat het indringen van de waarheid in hun persoonlijk leven hun ook vreemd is. Zonde belijden ze. Dat doet immers een ieder. Maar kennisse van zonde, zoodat ze onder de wet zijn gevallen, en in Adam zijn verzonken, schijnt hun ijdel geklank. Daar verstaan ze niets van. Ze rrioeten liefhebben, en ze hebben hun naaste dan ook lief; maar wat het mysterie der liefde in de verborgenheid der ziel, in de gemeenschap met den Heiland, en in den verborgen omgang met hun God is, werd nooit aan hun ziel ontdekt. En door dat gemis aan kennis, en door dat gemis aan diepte van zielsleven, ligt er ook over hun uitwendig leven iets hards en onaandoenlijks. Zucht, lust om zich bijzondere offers te getroosten, om zich bijzonder in te spannen, om even buiten den gewonen kring van het leven te gaan, is hun ten eenenmale vreemd. Ze gaan naar hun werk, en ze komen van hun werk. Ze gaan slapen en ze staan 's morgens weer op. Ze bidden als ze aan tafel gaan, en ze danken als de dag om is. Ze lezen in de Schrift en gaan ter kerke. Tot op zekere hoogte is er niets op hen aan te merken. Alleen maar, er is geen brandende li.fde Christi die hen dringt, en daarom spreken ze nooit. Er vlamt in hun oog geen geestdrift. Er spreekt uit geheel hun verschijning en heel hun optreden zoo niets van een wente dat ze overgezet zijn uit den dood in het leven, uit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde.

Nu oordeelen we daarover niet te hard. We weten dat sommiger leven zoo bezet en zoo kommervol en zoo benauwd is, dat ze bijna geheel in de dagelijksche beslommeringen opgaan. Ook vergeten we niet, dat niet aller geestelijke gave en geestelijk talent even groot is, en dat er zijn, te bekrompen van geest om in de mj^steriën der waarheid, te zwak van gevoel om in de verborgenheden des geestelijken levens, te klein van kracht om in betoon van geloofsenergie uit te schitteren. Niet aan allen mag dezelfde eisch worden gesteld. Er zijn armen en er zijn rijken ook in geestelijk opzicht.

Maar toch dient onzerzijds gewaakt, dat ons protest tegen het Intellectualisme, tegen het Mysticisme en tegen het Practicisme den oppervlakkige en lauwe niet stijft in zijn onaandoenlijkheid.

Lezende wat wij schreven over den Intellectualist, heeft allicht meer dan één, die zich nooit de moeite gaf om de waarheid in te denken, bij zichzelven gedacht: „Dat zegt de Herant maar goed. Ik heb mij daaraan dan ook nooit bezondigd." Zoo zal een ander, onze critiek op het Mysticisme lezend, allicht tot zichzelven hebben gezegd: „Nu, ik ben maar blij dat ik nooit aan die gevoelsoverdrijving en aan die ziekelijkheden heb meê gedaan." En evenzoo heeft, lezende wat wij op het Practicisme aanmerkten, meer dan een allicht zichzelven gerechtvaardigd, denkende: „Ik ben in dat dwaze ijveren voor al die Christelijke werkzaamheden gelukkig nooit vervallen."

Op die wijs nu zou, geheel tegen onze bedoeling, onze critiek, insteê van ziekelijke enghartigheid en bedenkelijke overdrijving te keeren, het leven zelf bedreigen en een oorkussen worden, waarop de geestelijke traagheid zich te slapen lel.

Zij het daarom in dit slot-artikel wel en duidelijk uitgesproken, dat we alle verantwoordelijkheid voor zulk misbruik van ons woord verre van ons werpen.

Omdat we ernstig waarschuwden tegen het dorre, zichzelf behagende Intellectualisme, is er nog geen woord door ons gezegd tegen den plicht der Christenheid om de waarheid Gods in te denken en in zich op te nemen, en tot klare en heldere voorstelling te komen van wat ze belijdt.

Omdat we onze waarschuwende stem lieten uitgaan tegen de teugellooze afdoling van de krank geworden mystiek, is in niets door ons de roeping van Gods kind miskend, om te leven bij zijn ziel, te merken op wat er in zijn hart omgaat, en de bevinding der waarheid in zijn eigen ziel te proeven.

En zoo ook, omdat we wezen op het ernstig gevaar dat ons bedreigt, zoo we het Christendom in enkele extra-Christelijke werkzaamheden gaan zoeken, mag niemand ons de bedoeling toedichten, alsof we het pleit voerden voor stilzitten, voor nietsdoen, en voor afzien van alle goed werk.

Waar we op mikten was maar, om de goede evenredigheid te herstellen; om op harmonische ontwikkeling van heel onze Christelijke existentie aan te dringen; om af te snijden wat bij zoovelen het evenwicht verbreekt; en om liefde te wekken voor dat hoogere standpunt v/aarop een gelijkmatige ontwikkeling van ons denkend, gevoelend en handelend leven wordt bereikt.

Jezus sprak van een God lief hebben met heel ons hart, heel ons verstand, heel onze ziel, al ons vermogen en al onze krachten; en wat zoo vaak te betreuren valt, is, dat de liefde voor God zich bij ons slechts op één of twee dezer factoren richt, en dat we de overige ongebruikt laten en buiten werking stellen.

Dit nu leidt tot gebrekkige, tot onvolkomene, tot eenzijdige ontwikkeling.

En wat het zijn of worden moet, is de volle wasdom in Christus door alle voegselen der toebrenging.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De tegenvoeters.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's