GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Roman-literatuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Roman-literatuur.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

We komen thans tot de historische roman, en de leidende gedachte blijft ook hier dezelfde. Ook hier toch blijft het de strekking der roman, om een stuk menschelijk leven dat we niet zelve mee doorleefden, voor ons in beeld te brengen, en ook hier blijft het de eisch, dat er van zulk een stuk leven een bezielende indruk op ons uitga.

Ook de historische roman teekent; teekent wat interessant is om waar te nemen; wil dat er van het ons geteekende een werking op ons uitga; en verschilt van de laatstelijk beschouwde soort alleen daarin, dat de historische roman haar stof aan de historie ontleent, en niet aan sferen van het leven die permanent zijn, maar buiten onze eigen levenssfeer liggen.

Het uitgangspunt blijft altoos het Epos, waartoe de historische roman zelfs weer nader komt dan de roman der extravagante levenskringen, gelijk we die in de roover-roman, de zee-roman, de neger-roman, de soldatenroman, de bordeel-roman enz. kennen leerden.

Het heldendicht zingt de machtige daden van een voorgeslacht, dat ver boven ons uitstak in het reusachtige van zijn worsteling, aan de nakomelingen dier helden toe, om hun te midden hunner verslapping weer staal in de ziel te gieten, en ook om, te midden hunner verdeeldheden, hun eenheid van oorsprong weer saambindend te laten werken.

Thans leeft men al meer in een gedachtenverloop in, dat van geheel omgekeerde natuur is. Op Nietzsche's voorgang spreekt men thans van een Uebermensch. De toepassing van het evolutie-denkbeeld op het heden. Uit de levenlooze stof is het leven, uit dat leven is de cel in plant en dier, uit het dier is het Ueberthier d. i. de mensch voortgekomen. En ook thans gaat dat proces langzaam voort. Gelijk eens de dieren lange eeuwen bezig waren, om over te gaan in die hoogere diersoort, die thans mensch heet, zoo zijn ook wij sinds eeuwen bezig, om uit onzen menschelijken toestand allengs over te gaan in een nog hooger soort wezen, dat juist zóó tegenover den mensch zal staan, als nu de mensch staat tegenover het dier. Die „Uebermensch", zal geen mensch meer zijn, evenmin als thans de mensch meer een dier is. Maar die „Uebermensch" zal uit den mensch voortkomen, als een soort wezen dat ver boven ons staat, en dat dan allengs ook een geheel anderen naam zal aannemen. Als Nietzsche een Christen ware geweest, zou hij gezegd hebben, dat we bezig waren „engelen" te worden. Nu kon hij dat niet. Hij had geen woord, en behielp zich daarom met het woord „Uebermensch", d. z, w. een wezen boven den mensch. En zijn bedoeling is volstrekt niet, dat er vroeg of laat één enkele Uebermensch zal komen, maar dat de wereld er vol van zal zijn, en dat die Uebermensch ons juist zoo ongeveer behandelen zal, als wij nu de dieren doen. Ze zullen ons gebruiken, ze zullen over ons heerschen, ze zullen ons uit de macht zetten, en zelf de wereld in hebben.

Ook bij Nietzsche dus de gedachte aan een soort reuzen, een soort halfgoden, een soort Titanen, een soort helden. Alleen maar, bij hem moeten ze nog komen, terwijl de overlevering der volken ons juist omgekeerd zegt, dat ze er in vroeger eeuwen geweest zijn. Maar voor het overige is de gedachte één. Immers ook ket Heldendicht toovert ons een leven voor het oog der verbeelding, waarin de handelende personen veel grooter afmetingen aannamen, veel reusachtiger daden bestonden, zoodat zij den indruk maken van een kracht te hebben bezeten, die verre boven de proportion van ons leven uitgaat. En achter dat Heldengeslacht tastte en voelde de heidensche Heldendichter dan nog de mystieke werking der goden, die zich van deze groote mannen als een instrument bedienden, om hun ver strekkende doeleinden te verwezenlijken.

En naast dat denkbeeld van het grootsche, machtige en verhevene loopt dan in het Heldendicht de idee van de eenheid des volks. Eertijds nog geen richtingen, nog geen scholen, nog geen worsteling in den boezem der natie zelve. Heel de natie staat nog met één massaal willen tegenover de macht van buiten die haar belaagt. En het is juist dit aangrijpende denkbeeld der nationale eenheid, dat aan het heldendicht zijn tooverachtige bezieling leent. Dat Milton het aandorst, die eenheidsidée zelfs op heel ons menschelijk geslacht over te brengen, gaf aan zijn dicht dat geheel eenige merk van majesteit, waardoor het boven alle heldendicht uitging, maar juist daardoor dan ook dien breeden kring van lezers dierf, die alleen de nationale idee om den dichter vereenigt,

Toen het nationale heldendicht onderging, s, zoo zagen we, de ridderpoëzie er voor in e plaats getreden, die op kleinere schaal toch hetzelfde doel beoogde, maar juist door die leinere schaal het karakter van het verevene verloor; hierdoor tot al lager sfeer afdaalde; en ten slotte de Romance deed opkomen, en de gezongen Romance niet lang daarna in de gelezen prozarroman deed overgaan.

Het burgerlijk leven trad nu op den voorgrond. De sloten en burchten werden verlaten en de gezelliger steden opgezocht, en in die periode kon het niet anders, of de avonturen van liefde moesten den verbindingsschakel vormen, die het afnemend ridderleven met het opkomend stedenleven in verband hield. En al naar gelang toen die avonturen van liefde sober, teeder en rein, of wild, fantastisch en zinnelijk in het verdicht verhaal drongen, bezat deze prozaroman in haar eerste opkomen een heiligenden of verderfelijken invloed.

Daarna trad ze als proza-roman die eerste groote periode in, waarin zij zichten doel stelde allerlei stukken van menschelijk leven, die bezijden het gewone burgerleven lagen, den stedeling naderbij te brengen. Dat was interessant. Dat prikkelde de nieuwsgierigheid, Het boeide door het vreemde en ongewone. En ook in deze medaillons van extravagant leven bleef de heldenidee voortleven, door heel dit stuk menschelijk leven te schikken om den held in de roman, die als roover, als herder, als zeeman, als soldaat, of wat niet al, den eigenaardigen karaktertrek van dat stuk leven in zichzelven verpersoonlijkte.

En deze soort romans van extravagantiën doorliepen drie wel te onderscheiden stadiën van bloei, al naar gelang ze slechts teekenden, ofook verklaarden, often slotte ook over zochten te halen, of wil men, al naar mate ze louter descriptief, of ook psychologisch ontleed, of eindelijk tendentieus waren.

In het eerste stadium was de teekening het één en al. Men gaf beschrijving in beeld. Men openbaarde het onbekende. De sluier, die over zulk een stuk leven hing, werd weggenomen. Men liet u dat stuk leven zien. Meer niet. Alleen de teekening was aanvankelijk verre van juist. Meest op indrukken en geruchten afgaande. Of ook, waar ze op eigen aanschouwing rustte, was ze toch veelal opgesmukt. Men wilde boeien en interessant zijn, en kleurde daarom sterker dan de realiteit was, verhief de uitzondering tot regel, en werd daardoor fantastisch. De nauwkeurige teekening liet men over aan het reis-verhaal en het verhaal uit de lijfstraffelijke rechtspleging.

In het tweede stadium kreeg men hooger opvatting. Het stuk menschelijk leven dat ons vreemd was, moest nu niet slechts nader gebracht worden aan onze verbeelding, maar daarnevens aan ons hart, aan ons menschelijk gevoel. We moesten den roover, den neger, den krijgsman enz. zielkundig leeren verstaan. Dat deed er vanzelf toe neigen, om den held van zulk een roman minder fantastisch, meer menschelijk te maken, en veelszins in hem in te leggen wat de gewaarwordingen van ons eigen gemoed waren. En eerst veel later ontstonden die echt-zielkundige romans van deze soort, die, uit hooger oogpunt, de eenheid van het menschelijk leven in deze extravagantiën en in ons eigen levensmillieu handhaafden.

Voleind echter werd de idee van deze romans eerst, toen ze ook een tendentieus karakter ontvingen, en men er op bedacht was, om iets uit die ons vreemde levens op den voorgrond te stellen, dat leidend en bezielend op ons leven kon inwerken. Vooral de teekening van het natuurleVen der nog aan weelde gespeende volken, had daarbij de strekking, om, uit het verwijfde en verslapte leven, waarin men verzonken was, naar eenvoudiger, soberder en daardoor gezonder menschelijk leven terug te leiden. Maar natuurlijk, zulk een tendentieuse roman kon ook het omgekeerde bedoelen, om naar zonde en misdaad te lokken; en het is uit deze vergiftigde strooming, dat het heirleger van goddelooze, schaamtelooze en eerlooze romans is voortgekomen, die toen den naam van de roman in discrediet hebben gebracht, en haar als een gif hebben doen werken vooral op het jeugdig gemoed.

Uit dien smaad nu is de roman eerst weer opgeheven, toen ze, in geheel nieuw genre optredend, het karakter aannam van de historische roman.

De sferen van ons vreemde menschelijke levens waren van lieverlee uitgeput. Alles, alles wat bezijden den gewonen heirweg des levens wordt afgespeeld, was achtereenvolgens in tal van romantische verhalen verhandeld. Men wist er ten slotte alles van. Er hing geen sluier meer voor. Er viel niets nieuws meer over mede te deelen. Zoo hielden ze op te boeien. En de romanschrijvers van aanleg gevoelden zélve, dat gegrepen moest worden naar geheel andere stof.

En toen is aller aandacht gevestigd op de historie. De historie der menschheid had achtereenvolgens geheel verschillende toestanden van menschelijk leven tot aanzijn geroepen. Het menschelijk leven in die vroegere perioden moest heel anders geweest zijn, dan ons leven nu is. Men deed verkeerd met zich het geslacht der Hervorming, met zich het leven der oude Germanen, of dat der Grieken en Romeinen, als ongeveer gelijk aan ons burgerleven voor te stellen. Al dat vroegere leven had een eigen stempel gedragen, een eigen karakter vertoond. Bij dat besef ontwaakte van lieverlede en geleidelijk de begeerte, om dat vroegere leven, dat lang voorbij was gegaan, in beeld voor zich te zien. En uit die inspiratie kwam de historische roman op.

We stellen het op prijs, dat Ds. H. Pierson van Zetten zich de moeite gunde op onze uitlegging van Zacharias 4 : 6 terug te komen, en we mogen nu met blijdschap constateeren, dat ook hij de valsche verklaring, alsof het daar geschrevene tot lijdelijk stilzitten en wachten zou manen, niet . in bescherming neemt, maar veeleer afkeurt en veroordeelt.

Dat nu is voor ons de hoofdzaak.

De uitspraak tot Zerubbabel: „Niet door kracht en geweld, maar door mijnen Geest zal het geschieden", is en wordt nog steeds misbruikt tegen alle doortastende actie tot herstel van betere toestanden op allerlei gebied.

Men maakt er een oorkussen van, waarop men zich rustig neervlijt. En daartegenin nu is onzerzijds herhaaldelijk betoogd, dat dit de beteekenis van deze woorden niet kon zijn. Immers, ware dat de beteekenis, dan zou het Zerubbabels plicht geweest zijn er aanstonds het bijltje bij neer te leggen, niet verder te bouwen, en rustig af te wachten, of de tempel vanzelf gebouwd werd door den Geest des Heeren.

Het blijkt nu, dat we ten onrechte in den waan verkeerden, alsof Ds. Pierson die uitlegging gesteund had. Nu dit niet zoo is, doet het ons leed, dit ook maar even ondersteld te hebben, en verheugt het ons, dat hij in de hoofdzaak onze bestrijding van die valsche verklaring steunt.

Nu dit zoo is, heeft het verschil in exegetische methode nauwlijks belang meer.

Wij stelden, en meenen nog, dat goede uitlegkunde eischt, dat men een uitspraak eerst in haar meest concrete beteekenis moet pogen te verstaan, en dat men eerst daarna de verdere strekking ervan kan en mag vaststellen.

Ds. Pierson daarentegen acht, dat eerst de strekking van geheel de voorafgaande profetie moet worden nagegaan, en dat men alleen in verband hiermede dat woord nader op Zerubbabel, en zijn concreet geval, mag toepassen.

Hierin zouden we hem nu liever volgen. niet

Wel geven we toe, dat het soms niet gelukt, om de historisch-concrete beteekenis met genoegzame juistheid vast te stellen, en dan moet men wel van de meer algemeene uitgaan.

Maar als de concrete beteekenis, gelijk hier, door de woorden: en hij zal den hoeksteen voortbrengen, zoo scherp is aangeduid, achten we het uitgaan van de algemeene beteekenis noch profijtelijk, noch geoorloofd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Roman-literatuur.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's