GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik verblijd mij dan, dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben. 2 Cor. 7 : l6.

Banden van velerlei aard binden ons in de menschelijke samenleving aan elkander. Deze banden zijn in hoofdzaak vierderlei in aantal, en die vier groepen splitsen zich weer in twee maal twee.

Er is tweeërlei soort band, die ons, buiten onzen wil, wordt aangelegd, en er is evenzoo tweeërlei soort band, waarvoor we de vezelen uit ons zelven voortspinnen.

Onafhankelijk van onzen wil, zijn wegebonden door den band van het Bloed en door den band van het Gezag. Ge zijt, zonder dat ge er iets aan doen kondt, geboren in een innige, zeer nauwe betrekking tot uw vader en moeder, tot uw broeders en zusters; en het was door dien band des bloeds, dat vooral uw jeugd werd beheerscht. En evenzoo zijt ge door God Almachtig onder allerlei Gezag geplaatst, en tot gehoorzaamheid gehouden, niet omdat het u zoo gevalt, maar omdat de ordinantie des Heeren het zoo wil.

Zonder die beide banden van het Bloed en het Gezag, ware een menschelijke saamleving, op uitgebreider schaal, dan ook volstrekt ondenkbaar. Het is door deze twee banden, dat de gezinnen en natiën gevormd zijn. En hoe ook vaak tegen den band van het bloed gezondigd, en tegen den band van het gezag gestribbeld worde, toch weet de band van het bloed altoos weer te trekken, en de band van het gezag altoo» weer zijn onmisbaarheid te doen gevoelett. Zelfs de rooverbende bootst het Goddelijk gezag na, en stelt zich een hoofd.

En toch, als ons niets samenbond dan het ééne bloed en het ons opgelegde gezag, er zou geen veerkracht van het leven uitgaan. Ons saamleven zou arm, hol en leeg zijn. Geen gloed zou de kilheid komen breken. Ons hart zou insluimeren.

Doch nu heeft God de Heere het aldus besteld, dat er, behalve die banden van bloed en gezag, die ons van zelf omshngeren, nog andere banden zouden zijn, waaraan we zelven weven, en onder dezen staat het onderling vertrouwen bovenaan.

Zeker werkt de band van het belang meer algemeen en sterker, en is ook de aandrift, die uit ons belang opkomt, ons door God ingeschapen; maar deze band heeft tegen zich, dat hij zoo licht in gemeenschappelijk egoïsme verloopt, en ons saamlokt op zondige paden.

En nu is dit ongetwijfeld ook bij den band van het onderling vertrouwen, op verre na niet altoos uitgesloten. Er is een onderling vertrouwen, dat voor de goddeloozen dienst doet als schild, om hun zonde tegen de straffe der gerechtigheid te vrijwaren. Heel wat zonde zou niet zijn aangedurfd, indien niet twee, die saam zondigden, op elkanders stilzwijgendheid hadden vertrouwd. Er is niets onder menschen, dat niet door de zonde wordt aangetast.

Maar vast staat dan toch, dat het vertrouwen veel hechter is onder wie God vreezen, dan onder hen, die God verzoeken en verzaken.

Het onderling vertrouwen is te edel, te goddelijk in zijn oorsprong, om niet allereerst en allermeest te sterken, wat edel is, en lieflijk, en welluidt. De liefde Vindt in het vertrouwen haar fundament. Ze is een afspiegeling onder menschen van wat ons geloof in God is.

Vertrouwen is, dat ge aan elkaar gelooft. Gelooft aan een heilige macht, die over en weer in ons ten goede werkt. Het is het geloof aan elkanders persoon, het geloof in elkanders karakter, het geloof in elkanders oprechtheid en eerlijke bedoeling. Kort gezegd, het is het geloof in elkanders geschapen zijn naar den beelde Gods.

Dat vertrouwen onder menschen is dan ook een band, die dwars door den band van het bloed en het gezag wordt heengeweven, en die beide veredelt.

Indien het kind zijn vader en moeder niet vertrouwt, zoo de ouders hun kroost niet vertrouwen, zoo niet onderling vertrouwen man en vrouw vereenigt, verliest het gezinsleven zijn edelsten karaktertrek en wordt maar al te vaak een hel op aarde.

En zoo ook, indien niet onderling vertrouwen Overheid en Volk saamverbindt, en louter geweld in de plaats treedt, is een volk verloren. Zelfs in het leger, dat zonder tucht en gezag geen leger heeten mag, ontbreekt de aandrift ter overwinning, zoo de veldheer niet op zijn manschap en de manschap niet op zijn veldheer vertrouwt. Meer nog dan het gezag, was het onder­ ling vertrouwen het geheim van Napoleon's zegepralen.

Zelfs kan men zeggen, dat in de maatschappij geen handel en nering, geen omgang en verkeer denkbaar is, zoo niet zeker algemeen vertrouwen de zedelijke macht is, waarop men rekenen kan.

Maar toch, naast deze uitingen van het gemeen, onderling vertrouwen, komt een nog veel edeler macht aan het woord, als persoonlijk en in enger kring een wederzijdsche gehechtheid ontstaat, die gegrond is in de kennis van elkanders inborst en bedoelen, en die ten slotte zulk een teederen band om hart en hart slaat, dat men den ander schier nog beter vertrouwt dan zichzelven.

Paulus toont dit in zijn betrekking tot de kerk van Corinthe.

Het liep mis in die kerk. Partij stond tegenover partij, wat in de kerk van Christus nooit mag. Zonde brak brutaal uit. Heel die arme kerk was een schip zonder roer op de golven geworden.

Hard ging Paulus daartegen in. Diep sneed hij in de wonde.

En zie, de uitkomst was, niet dat ze Paulus daarom afstieten, maar dat ze te begeeriger de hand naar hem uitstrekten. En dat hij, de apostel, terug kon schrijven : „Hierin verblijd ik mij, dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben."

Die heilige macht van het vertrouwen heeft aan de kerk van Christus haar ingang in de wereld mogelijk gemaakt

In volstrekten, geheel eenigen zin bond dit vertrouwen elk verloste aan Jezus, en ging bij die volkomenheid rechtstreeks over in geloof. Alles gaf men prijs, alles sneed men af, om zijn zekerheid, zijn vastigheid, zijn hope, zijn verwachting eeniglijk en alleen op den Eenige te stellen.

Dit was het vertrouwen, doorgedrongen tot op den goddelijken achtergrond, die elk verloste in zijn Heere en zijn Heiland voelde. Niet uit de liefde kwam het vertrouwen op, maar de liefde voor Jezus bloeide op den geloofswortel van het grenzenloos en onbepaald vertrouwen, waarmee men zich aan den Christus overgaf; en juist daardoor was de innigheid van den mystieken band, waarmee men zich aan Jezus verbonden wist, zooveel bezielender dan wat men thans voor geloof aanziet en uitvent.

En toen is dat vertrouwen, zij het ook in mindere mate, overgeplant op de apostelen, en het is dank zij die zedelijke macht, dat de apostelen de wezenlijke steunpilaren van Jezus kerk waren, steunpilaren ook in dien zin, dat ze geheel het gebouw van Christus kerk in zijn eenheid saamhielden.

Doch ook daarbij kon het niet blijven.

Diezelfde geest des vertrouwens moest als een heilige atmosfeer geheel de gemeente doordringen. En dat geschiedde. Zeker, er waren verraders, die in de gemeente inslopen, gelijk er een verrader onder de twaalven was. Maar die donkere schaduw liet den lichtglans van het onderling vertrouwen slechts te helderder schitteren. Men gevoelde in elkaar een stuk van zijn eigen leven te bezitten. Men had eén strijd, men putte uit één bron de kracht, men leunde op elkander, gelijk leden van één lichaam in elkander gevlochten zijn. Het was niet: ik en gij, maar wij, wij één in Christus, en daarom van elkanders heilig bedoelen gewis. En zóó kwam het, dat de ongeloovige wereld, in haar achterdocht verstrikt, het onwillekeurig van de Christenen betuigde: Zie, hoe lief ze elkaar hebben!

Helaas, over wat afstand zien we thans op dat heerlijk verleden terug! En dat niet, omdat er zooveel eeuwen tusschen liggen, want door alle eeuwen blijft Christus één, en één de band die aan Hem binden moet.

Wat het onderling vertrouwen geknakt heeft, is de knak dien het geloof zelf kreeg. Van het kookpunt soms tot het vriespunt gedaald. Onbezield waar het bezield, vormelijk waar het wezenlijk, werktuigelijk waar het hartewerk moest zijn.

En vandaar de achterdocht die weer opkwam, de vermoedens tegen elkaar, die weer veld wonnen. En als gevolg daarvan het waarschuwen van den één tegen den ander, het in verdenking brengen van elkanders bedoelingen, het overbrengen van kwaad gerucht, het uitstrooien in elkanders hart van het booze zaad des wantrouwens van den één tegen den ander.

o, Het hart schreit er bij, als men hoort, hoe zelfs wie in één bedehuis saam het brood breken, soms scherp en bitter tegenover elkander staan.

En mocht het soms gelukken dat in heiliger kring de plante des vertrouwens weer met bloesemende knoppen omhoog ging, lang duurt het niet, of er komt een die al die takken waterloten scheldt, en, met een ijver die heilig gewaand \r-. s^ift plante des vertrouwens bij den wortel afhöuv; ...

De één duldt niet, dat de ander vertrouwen geniet, en acht dat geen vertrouwen dien naam waard is, tenzij het gesteld worde in hem zelven.

Zoo is er kwijning van geloof, en kwijning van liefde, en kwijning van krachtsbetoon, omdat het' vertrouwen kwijnt, en het vertrouwen, dat er nog is, niet wortelt in het gemeenschappelijk geloof in éénen Heiland.

Is dit, omdat de gemeente niet tot vertrouwen geneigd is.-"

Stellig niet, de gemeente zoekt het vertrouwen als haar levensatmosfeer. Veeleer ligt de schuld bij hen, die dit gul vertrouwen misbruikt, geschonden en beleedigd hebben.

Wie niemand vertrouwt, heet het op de beurs, komt het verst. Een kind van God, daarentegen, komt liever tienmaal bedrogen uit, dan dat hij aflaat van dat vast en zoet vertrouwen, dat alleen machtig is waarachtige liefde te doen ppbloeien.

Maar juist daarom blijft het kweeken, het koesteren, het geven en het inboezemen van vertrouwen het levenselixer, het geestelijk medicijn, dat de gemeente weer uit haar zelfvernedering opbeurt.

Wee onzer, als het pessimisme bij ons inkankert; alleen het optimisme gaat met het Evangelie in welluidend accoord.

Waak daarom toch over uw ziele, dat ge bestaand vertrouwen niet ondermijnt; dat ge van u geschonken vertrouwen geen misbruik maakt. De kerk van Christus is geen koopmansbeurs, waarop men elkander vliegen afvangt. En wie brandstof voor den achterdocht aandraagt, verteert het leven van Christus' kerk, cat het inzinkt en beschaamd staat.

Het was zoo schoon, het was zoo heerlijk, dat Paulus roemen kon: Ik weet, dat ik in alles uw vertrouwen mag hebben. En alleen zoo dat weer levensregel onder ons wordt, zal de saambindende kracht onder de belijders des Heeren terugkeeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1901

De Heraut | 2 Pagina's

„Dat ik in alles van u vertrouwen mag hebben”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1901

De Heraut | 2 Pagina's