GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Behendig.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Behendig.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie het met een ervaren publicist als Ds. Gispen aan den stok krijgt, komt niet licht aan het laatste woord.

Een vorig maal vroeg Ds. Gispen om ons nader bewijs, dat hij de theologische professoren door zijn schrijven in een scheeve positie had gebracht. En nu wij aan dit verzoek voldeden, ontvangen wij weer een breede apologie, die een niet gering deel van onze plaatsruimte eischt.

Ziehier wat Ds. Gispen ter zijner verdediging aanvoert:

Geen persoonlijk incident.

Hooggeachte Redacteur.

Als ik nogmaals het woord vraag is het niet over een persoonlijk feit, of om een persoonlijk incident uit de wereld te helpen.

Voor mijn bewustzijn bestaat zulk een incident niet, en ik aanvaard ook niet de kwalificatie van hetgeen ik schreef, alsof dat zou bevatten wat men noemt een persoonlijk incident.

Gij moet mij dit niet kwalijk nemen. In vroeger jaren heb ik met deze zelfde manier van bestrijding kennis gemaakt, en daarom ken ik haar. Iemand onder verdenking te brengen bij het pubUek van iets hsel leelijks gedaan te hebben, is een doeltreffend middel om zijn woord krachteloos te maken.

Wat ik geschreven heb is niet van persoonlijken aard, maar wijst op besluiten eener Generale Synode, of op hetgeen in eene openbare vergadering geschied is. Nu kan ik niet verklaren, boe het komt, dat mijne woorden zoo ingeslagen zijn, en gij er van zoekt te maken een persoonlijk incident, en mij ten laste legt, dat ik een leelijken blaam heb geworpen op de Theologische Professoren.

Ik zal het woord „behendig" niet gebruiken om aan te duiden de manier, waarop gij het besluit der Generale Synode weder maakt tot een voorstel van de theologische professoren. Ik gebruik dat woord niet gaarne, omdat het doorgaans in een min gunstigen zin genomen wordt.

Er bestaat, in rechte, geen voorstel-Bavinck c s. meer. Er bestaat nu een besluit der Generale Synode. Alleen over dat beshiit heb ik gesproken, en niet over iets dat de theologische professoren in hun eer of goeden naam zou kunnen treffen.

In dat besluit der Generale Synode heb ik ongerijmdheid gevonden, namelijk daarin, dat besloten is, de V. U. van Amsterdam naar Den Haag te verplaatsen.

Wat blameerends steekt daarin voor de theologische professoren?

Wat belang heeft de wetenschap in het algemeen, en de theologische in het bijzonder, wat belang hebben de kerken, wat belang heeft het vaderland er bij, dat de V. U., met pak en zak, van Amsterdam naar Den Haag verhuist ?

Gij kunt mijne kortzichtigheid betreuren, 01 het onbetamelijk vinden, dat ik in een synodaal besluit iets ongerijmds vind; gij kunt denken van voorliefde, dat ik als Amsterdamsch predikant, alles liever daar zie blijven; maar daaruit een zoo zware beschuldiging te trekken, dat gaat te ver.

Ik heb de mogelijkheid uitgesproken, dat de vereeniging voor Hooger Onderwijs het aangenomen voorstel zoo niet zou aanvaard hebben. Ook dit maakt gij weder tot een professoren­ zaak.

Ik heb alleen van de Vereeniging gesproken, en wel naar aanleiding van hetgeen in de jongste algemeene vergadering dienaangaande verhandeld is.

Daar kon natuurlijk niet behandeld worden het door de Synode aangenomen voorstel, want dat bestond toen nog niet.

Er is gehandeld over het Concept-Contract der vijfentwintigen. Bezwaren van onderscheiden en ernstigen aard zijn daar geopperd, met het oog op de statuten der Vereeniging; zelfs de rechtzinnigheid dar Kamperschool was bij sommigen niet boven bedenking verheven. En wel is er ten slotte gezegd, dat men het Concept-Contract zou aannemen, maar Gij zelf weet dat nog heel wat zeemanschap noodig is geweest om zoover te komen, en zelfs de eenheid onder de theologische professoren te bewaren.

In het besluit der Synode gaan de rechten der Vereeniging bijna geheel, volgens sommigen zelfs geheel weg, wat de Theologische Faculteit betreft. Waarom mocht ik nu niet zeggen, dat het nog twijfelachtig is, of de Vereeniging het zou goedkeuren, zoo van vroeger verdedigde rechten berooid te worden ?

Bestaat de brochure van Ds. Klaarhamer dan niet meer?

Heeft niet een lid der Synode, in de Synode gezegd, dat hij het aangenomen voorstel van de Vereeniging voor H. O. moeilijk zou kunnen verdedigen?

Wat nu dat prijsgeven van de souvereiniteitsrechten der Vereeniging betreft, stel ik alleen maar de vraag, wat er van het zeggenschap der Vereeniging over de Theologische Faculteit zou overblijven, als het synodaal besluit eens tot uitvoering kwam? Werd er, in den boezem der Vereeniging, reeds bezwaar geopperd tegen het Contract der vijfentwintigen, dan moest dit, naar mijn oordeel, in veel hooger mate het geval zijn tegen het door de Synode aangenomen voorstel.

Zie ik nu hierin geheel en al mis, dan'moge dit het gevolg zijn van mijne onbekendheid met hetgeen in de kraamkamer of keuken geschiedde, maar een blameering van de theologische professoren is het niet.

Daarenboven heb ik niet eens het vermoeden, maar slechts de mogelijkheid uitgesproken dat, nu de Theologische Faculteit weer voldoende bezet was, de behoefte aan vereeniging met de Theologische School wel minder steik zou gevoeld worden. Uit een zielkundig oogpunt is dit ook volkomen verklaarbaar.

En nu kom ik tot het teerste punt in deze pijnlijke discussie. Gij stelt het voor, alsof ik zou beweerd hebben, dat de theologische professoren, nu de Faculteit weder voldoende bezet is, niet meer bereid zouden zijn hun voorstel te handhaven, ook al wilde de minderheid achteraf in hun voorstel berusten.

Maar zoo iets heb ik nooit en nergens uitgesproken, nog veel minder geschreven. Waarom legt gij het mij dan ten laste ? Ik sprak niet van de Professoren, maar van de vereeniging voor H. O. Deze zou zich door mijne woorden getroffen kunnen achten, maar nooit de Theologische Professoren, tenzij aangenomen moet worden, dat deze de vereeniging zelve zijn. Alleen in het laatste geval zou men kunnen zeggen, dat ik de Professoren in een zeer onaangenaam daglicht had gesteld. Dit zou mij echter niet minder onaangenaam zijn. Maar dan ligt de oorzaak in de verhouding tusschen de vereeniging voor Hooger Onderwijs en de Theologische Professoren, eene verhouding waarvan ik, tot hiertoe, dan geene juiste voorstelling had. Daarom schreef ik: wij moeten den toestand aanvaarden zooals hij is.

De Synode heeft besloten, met het oog op de omstandigheden, de vereeniging van de Theologische School en de Theologische Faculteit der V. U. NIET tot stand te brengen. Maar nauwelijks zijn de leden der Synode thuis gekomen, of daar verschijnen moties, en geruchten komen: die en die is weer „om, " Zeeland is om, Groningen is om enz. enz. En ofschoon ik nu geen deel meer heb aan het Synodale leven, toch ben ik als kerkedienaar verplicht, in kerkeraad en classis, mede te oordeelen over wat aan de orde gesteld is, en droeg ik ook de verantwoordelijkheid er van.

Nu is mijn oordeel, dat wij den toestand zooals die is, hoe bedroevend dit ook zij, moeten aanvaarden. Wat leden der Synode daarbij gedacht en bedoeld hebben weet ik niet, en gaat mij ook niet aan. De kerken staan voor een Synodaal besluit, en-dat moet eerlijk uitgevoerd worden. De Theologische'Professoren, als adviseerende leden der Synode, beschouw ik, in deze kwaliteit, evengoed dienaars der kerken te zijn, als de gewone dienaren des Woords. En ik ben mij in geen enkel opzicht bewust, ooit iets gezegd te hebben wat op hen een leelijken blaam zou werpen.

Over juristerij en diplomatieke scherpzinnigheid, in zake het beding van 1892 en de twee beginselen die in de Theol. School en de V. U. belichaamd zijn, zal ik zwijgen. Begaf ik mij

op dit terrein dan zou ik van u iets vergen, dat gij mij onmogelijk zoudt kunnen toestaan, omdat ik dan wel de halve Heraut zou noodig hebben. Alleen herinner ik er aan, dat toen Ds. Littooy, in 'c)-i„ die bedingkwestie in de kerken had geworpen, op de Synode van dit jaar de beteekenis van het woord: „beding" uit de taal en de gebruiken der diplomatie verklaard is. Dat kunnen al de leden van die Synode nog met mij getuigen. Hoe het later met dit woord, en nog andere woorden, vaak ging, weet men. Hoe het nu weder, hier en daar, met de woorden der Synode gaat weet men ook. Dr. Wagenaar sprak dan ook niet geheel ten onrechte, van „Morsen met de taal."

Hooggeachte redacteur, ik ben, van het begin af, voorstander geweest van de Vereeniging der Theol. School met de Theol. Faculteit. Ik geloof niet aan het beginsel van een eigen inrichting der kerken, en ik weet, dat de Vaderen der Scheiding er ook niet aan geloofd hebben. Ik geloof veeleer aan het Universitaire beginsel en aan de overwinning van dit beginsel in de toekomst. Maar ik weiger meê te gaan op wegen en gebruik te maken van middelen, waarvan ik de zekerheid niet heb, dat zij in overeenstemming zijn met waarheid en oprechtheid, en niet strekken om den vrede en de eenheid der kerken te bevorderen.

Dit verklaart mijn „slingeren, " waarover ik zooveel onaangenaams heb moeten hooren en ondervinden.

Ware ik behendiger geweest en minder onhandig, dan zou mij ook deze onaangename discussie bespaard zijn.

„Gij hadl moeten zwijgen, " zeide iemand tot mij, want ge kunt aan de dingen toch niets veranderen. Ik ben geneigd dezen broeder gelijk te geven; helaas, nu het te laat is!

Met broedergroete en dank voor de plaatsing,

Gelijk men ziet, heeft Ds. Gispen met groote handigheid koning en kasteel gerokeerd, en meent hij nu achter de vooropgeschoven pionnen veilig te staan.

Zijn critiek gold alleen het besluit der Synode. Dat dit besluit genomen is op advies der theologische professoren; dat het hun voorstel was en dat de verantwoordelijkheid van dit besluit dus voor een niet gering deel op hun schouders rust, schijnt Ds. Gispen niet te weten. Hij was geen lid der Synode en wat in de kraamkamer gebeurde, gaat hem dus niet aan! Ds. Gispen mag dit besluit ongerijmd noemen; hij mag beweren dat daarin alle souvereiniteitsrechten der vereeniging zijn prijs gegeven; hij mag verklaren, dat de vereeniging zulk een contract wel nooit zou hebben aanvaard; — dit alles heeft alleen de Synode zich aan te trekken. De professoren die dit voorstel bij de Synode hebben ingediend en er de geestelijke vaders van zijn, kunnen met Pilatus de handen in onschuld wasschen en denken: Ds. Gispen heeft met die verre van malsche critiek niet ons, maar de Synode bedoeld.

Een gewoon mensch, die in de diplomatie minder thuis is, zou zeggen: indien de theologische professoren een voorstel bij de Synode indienen, en de kerken adviseeren dit voorstel aan te nemen, terwijl het vastsstaat, dat de stichting die zij dienen, dit voorstel niet aannemen kan en dientengevolge tusschen de kerken en de Vrije Universiteit een conflict zou kunnen ontstaan, dat voor beide van de nadeeligste gevolgen zal wezen, — dan hebben deze professoren alle vertrouwen verbeurd en zijn ze niet langer waard der Synode van praeadvies te dienen.

Dit wat de critiek van Ds. Gispen op het voorstel-Bavinck-Rutgers aangaat.

In de tweede plaats was door ons gevraagd, met welk recht Ds. Gispen betwijfelde, of de voorstellers wel bereid zouden zijn hun voorstel gestand te doen, wanneer de minderheid alsnog bereid was, in dit compromis te treden.

Ds. Gispen beweert, dat hij dit nooit gezegd heeft.

Wie veel schrijft, vergeet licht wat hij geschreven heeft. Mogen we daarom Ds. Gispen's geheugen te hulp komen, door hem voor te leggen, wat in de Bazuin van 28 November te lezen staat:

Ook is het de vraag, of er nu nog een voorstel Bavinck c. s. bestaat ? Te Arnhem had het tot eenheid in de opleiding kunnen leiden; maar die gelegenheid is thans voorbij. Zekerheid dat de voorstellers het nu nog zullen handhaven bestaat er niet. En nog minder zekerheid bestaat er, dat de Vereeniging voor Hooger Onderwijs het zou aanvaarden. Behalve de ongerijmdheid om de Universiteit naar Den Haag te verplaatsen, zou zij, na al het gebeurde, zeker moeilijk te bewegen zijn om 1 aar souvereiniteitsrechten in zake de Theologische Faculteit prijs te geven, te minder nu die Faculteit weder voldoende bezet is. Zelfs is het volstrekt niet zeker dat, al had de Synode besloten het voorstel-Bavinck CS. uit te voeren, de vereeniging voor Hooger Onderwijs het onveranderd of ongewijzigd zou hebben geaccepteerd.

Waar Ds. Gispen zeer nauw met de Amsterdamsche kringen in verband staat, daar moest deze zeer voorzichtig gestelde uitlating wel den indruk geven, dat de voorstellers van het Arnhemsche besluit sinds dien tijd van gedachten veranderd waren en thans niet meer zouden willen, wat zij te Arnhem hadden aanbevolen.

In de derde plaats ontvangen wij thans antwoord op de vraag, waarom Ds. Gispen van meening is, dat de Vereeniging niet bereid zou zijn gevonden, om het voorgestelde contract harerzijds te aanvaarden. Deels rust deze meening op de oppositie van enkele broederen op de jaarvergadering der Vereeniging te Utrecht, deels op hetgeen de curator Ds. Van Schelven ter Synode verklaarde.

Hiertegenover stellen wij het feit:

1e dat het voorstel-Klaarhamer doorniet één classis en niet één provinciale Synode bij de generale Synode is gesteund;

2e dat bijna alle provinciale Synodes, die het Concept-contract in hoofdzaak goedkeurden, ernstig er op aandrongen, dat in dit Concept-contract wijzigingen zouden worden aangebracht, die de rechten der Kerken beter waarborgden;

3e dat op de Generale Synode slechts —^ mv, \ .^x-Wmmmmmm^. één lid, die voor de universitaire opleiding was, bedenkingen tegen het Concept-Bavinck Rutgers inbracht.

Indien het juist is, dat de groote kracht der V. Universiteit schuilt in den kring der Gereformeerde Kerken, dan komt het ons voor, dat deze feiten meer zeggen dan de oppositie op de Jaarvergadering in Utrecht, die bij de eindstemming 7 stemmen behaalde van de II2 die werden uitgebracht.

De opmerking van Ds. Gispen dat de Theologische professoren niet de Vereeniging voor Hooger Onderwijs zijn, is volkomen juist. Geen dezer hoogleerarcn beeldt zich in een soort pauselijke macht te hebben over een vereeniging van vrije mannen.

Maar wel stonden die professoren in de overtuiging, dat zij op afdoende gronden aan de Vereeniging hadden kunnen duidelijk maken, dat hun voorstel volstrekt niet ongerijmd was, de souvereiniteitsrechten der Vereeniging niet prijs gaf en op sommige punten een oplossing bood, die voor de Vrije Universiteit zelfs voordeeliger was dan het vroeger voorgestelde Concept-contract.

Intusschen, dit alles is thans niet meer aan de orde.

Zoolang de minderheid niet verklaart, dat zij bij het Arnhemsche besluit zich kan neerleggen, ligt het niet op den weg der Vereeniging, om over dit contract zich uit te spreken.

Met het vorige concept-contract heeft men leergeld betaald. De Vereeniging voor Hooger Onderwijs zal stellig niet zoo dwaas zijn opnieuw haar goed-of afkeuring uit te spreken over een contract tot vereeniging van de Theol. faculteit met de Theologische School der Kerken, voordat dit door de Synode in optima forma als besluit der Kerken haar is meegedeeld.

En hiermede wordt ook aan dit debat een einde gemaakt. Eenig practisch belang heeft voortzetting dezer discussie op dit oogenblik niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 december 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Behendig.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 december 1902

De Heraut | 4 Pagina's