GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De doodstraf.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De doodstraf.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Hervorming tevreden. is met ons antwoord niet tevreden.

Ze meende, dat wie op Bijbelsche gronden de doodstraf wilde verdedigen, dan ook evenzeer de bloedwraak en de vrijsteden moest invoeren, omdat beide evenzeer door God geboden waren.

Ons antwoord daarop luidde, dat het niet aangaat een generaal gebod, dat God door Noacli aan heel het menschelijk geslacht gaf, op één lijn te stellen met een gebod, dat alleen voor Israël gold en alleen diende om de ernstige gevaren aan de bloedwraak verbonden, te beteugelen. Nu de bloedwraak ophield, kon van de instelling van vrijsteden geen sprake zijn naar den ouden regel: cessante causa cessat effectus.

De Hervorming acht in de eerste plaats deze scheiding tusschen particuliere en e; enerale wetten; wetten, die alleen voor Israël gegeven waren en die voor heel de menschheid gelden; eigendunkelijk:

Waarop grondt De Heraut de verzekerdheid dat eenig ceremonieel gebod, door God in zijn Woord gegeven, door Hem niet evenzeer bindend wordt geacht als een ander gebod.

Op het standpunt van hen, voor wie het O. T. in zijn geheel een onfeilbaar Woord is, is het onderscheid tusschen „particuliere wetten voor Israël" en „algemeene geboden Gods" volkomen eigendunkelijk. God sprak door middel van zijn uitverkoren volk tot de menschheid. Dat is de kern hunner beschouwing. Niettemin nemen ze uit het door God tot Israël gesprokene, uit het door Hem gewilde, bevolene, datgene op, wat hun naar oude traditie of nieuwen tijdeisch schijnt te voegen.

De tactiek van de Hervorming is duidelijk. Ze begint met een mechanische inspiratietheorie, waardoor elk woord Gods geheel buiten het historisch verband als een bttjvend Goddelijk bevel v/ordt opgevat, als het ware standpunt der Schriftgeloovigen voor te stellen. En zoodra wij met een beroep op hetgeen elke Gereformeerde dogmatiek, ja elk catechisatiebroekje, leert omtrent de onderscheiding tusschen de politieke, moreele en ceremonieele wetten, protest aanteekenen tegen deze mechanische opvatting van het gezag der Schrift, luidt het antwoord, dat de Hervorming met de Gereformeerde dogmatiek niets te maken heeft en dat onze onderscheiding in strijd is met ons eigen uitgangspunt, zooals de Hervorming dit voor ons gelieft vast te stellen.

Wanneer de Hervorming vraagt, met welk recht de Schriftgeloovigen deze onderscheiding maken, niettegenstaande zij heel den Bijbel als Gods Woord aannemen, dan toont de Hervorming reeds met deze vraag, dat zij van het dogma der Schriftinspiratie, gelijk de Christelijke Kerk dit belijdt, zelfs het minste begrip niet heeft. Juist dat was onze grief, dat de Hervorming met een argument uit de Schrift de voorstanders van de doodstraf wilde doodslaan, zonder zich zelfs rekenschap te hebben gegeven van hetgeen heel de Christelijke Kerk aangaande de autoriteit der Schrift gelooft.

Het verwijt dat onze onderscheiding eigendunkelijk en willekeurig was, kunnen wij dan ook veilig laten rusten. De onderscheiding tusschen een bepaald bevel onder bepaalde omstandigheden aan een bepaald persoon of volk gegeven, en tusschen een algemeen gebod, dat gegeven wordt in de meest absoluten vorm aan den stamvader van heel het menschelijk geslacht, is niet willekeurig, > Tiaar vloeit uit den aard der zaak zelf voort. Als God Abraham gebiedt Hem zijn eenigen zoon te offeren, Israël beveelt de Kanaanieten uit te roeien, Salomo gelast Hem een tempel te bouwen te Jerusalem, dan ligt het in den aard dezer bevelen zelf, dat ze alleen die personen betroffen en niet wetten zijn, die voor elk mensch zonder onderscheid gelden. Men behoeft waarlijk geen scherpzinnig theoloog te zijn om dat in te zien.

En wat nu inzonderheid de bloedwraak en de instelling der vrijsteden betreft, zoo heeft de Hervorming geheel uit het oog verloren, dat de bloedwraak evenmin als de slavernij, polygamie en zooveel meer een Goddelijke instelling is, maar juist tegen de ordinantiën Gods indruischt. God heeft nergens de bloedwraak bevolen. Maar waar de bloedwraak onder Israël bestond en Mozes „van wege de hardigheid des harten van Israël" dit kwaad niet terstond kon uitroeien, daar heeft God, evenals bij de polygamie en de slavernij, wetten ge geven, waardoor dit kwaad beteugeld werd Van een gebod Gods, dat voor elk volk en voor eiken tijd geldt, kan hier dus geen sprake zijn. Hoogstens zou men uit de instelling der vrijsteden dezen blijvenden rechtsregel' kunnen afleiden, waarmede elk Schriftgeloovige en voorstander van de doodstraf het van ganscher harte eens zal wezen, dat de onwillige doodslag niet op één lijn mag gesteld worden met den opzettelijken moord.

Meer hout snijdt dan ook het tweede argument van de Hervorming, dat bij de zoogenaamde Noachietische wetgeving ook verboden wordt het vleesch met zijn ziele, dat is zijn bloed, te eten (Gen. 9 : 4) en dat over Kanaan de vloek wordt uitgesproken, dat hij een knecht der knechten zal zijn zijnen broederen (Gen. 9:25). De Hervorming vraagt, of wij op grond van deze geboden dan ook „het gebruik van bloed bij dierenvleesch verboden en de slavernij van e zonen Chams ter handhaving ons gezet" chten.

Wat het eerste punt betreft, zoo kan de ervorming daarop ons antwoord vinden in het eerste deel van de artikelen over de emeene Gratie. De Heraut heeft toen reedvoerig uiteengezet, hoe dit gebod, mits uist opgevat, wel degelijk een blijvende beteekenis heeft en dient om alle verdierijking van den mensch tegen te gaan.

En wat het tweede punt aangaat, de loek der slavernij over Cham's geslacht uitgesproken, zoo weet de Hervorming toch even goed als wij, dat een profetische vloek door Noach uitgesproken, geen Goddelijk gebod is. Elk punt van vergelijking met de Noachistische geboden ontbreekt hier zelfs. Het machtige historische feit, dat eeuwen lang Cham's nageslacht in de bangste slavernij zuchten zou, wordt hier als Goddelijke straf over Cham's zonde van te voren aangekondigd. Maar Hij, die dezen vloek door Noach uitsprak, heeft zelf dezen vloek te niet gedaan in Christus, in wien noch dienstknecht noch heer, noch ilaaf noch vrije is. Indien God zelf onder het Nieuwe Testament het gebod omtrent de doodstraf evenzeer had opgeheven, dan zou geen Schriftgeloovige voor de doodstraf pleiten. Maar wel verre vandaar verklaart de Apostel Paulus juist omgekeerd, dat de Overheid als Dienaresse Gods nog altoos het zvoaard draagt om het kwaad te straffen.

Natuurlijk denken wij er niet aan, om door dit betoog de Hervorming voor de wederinvoering der doodstraf te winnen. Zij verwerpt het gezag der Schrift als Gods Woord en kan daarom voor deze „bijbelsche gronden", gelijk zij het noemt, niets voelen. Maar wel hebben wij gepoogd haar duidelijk te maken, waarom haar beroep op de Schrift tegen ons daarom geen indruk op ons maken kan, omdat zij met de eerste regelen eener goede exegese geen rekening hield en ons een opvatting van het gezag en de inspiratie der Schrift wilde toedichten, die door geen Schriftgeloovige wordt gedeeld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1903

De Heraut | 4 Pagina's

De doodstraf.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1903

De Heraut | 4 Pagina's