GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„mijne zande maakte ik u bekend.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„mijne zande maakte ik u bekend.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijne zonde maakte ik U bekend, en mijne ongerechtig heid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijne overtredingen doen voor den Heere, en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Psalm 32 : 5.

Onder zondaren, te midden van een zondige wereld, is het bang om in te denken, en toch ook weer een bestel onzes Gods om voor te danken, dat ten slotte zelfs de zonde gedwongen wordt middel te zijn, om ons in diepere ken nisse van God in te leiden en de majesteit des Heeren in hooger glans voor ons te doen schijnen.

Of satan, en als zijn satelliet de verleider onder menschen, ook dat bestel Gods misbruikt, om zonde en religie op hemeltergende wijs te vermengen, verdonkert in niets de heerlijkheid van dat bestel zelf.

Ook kan niemand onzer uitmaken, of God de Heere, ware eerst satan, en na hem Adam niet gevallen, geen andere, ons nu onbekende wegen zou ontsloten hebben, om ons even diep, zoo niet nog inniger in de kennisse van zijn naam en wezen in te leiden.

Doch al zulke bespiegeling brengt ons geen stap verder. We zijn nu eenmaal zondig in een zondige wereld geboren. Met die zondige wereld hebben we te rekenen. En dit zoo zijnde, voegt het ons onzen God te danken, dat Hij uit het kwaad-zelf het goed doet voortkomen, en met name ook de zonde gebruikt, om de kennisse van zijn naam en wezen voor het innerlijk besef van zijn kind te verrijken.

Genade, ontferming, barmhartigheid is een dieper stuk van de liefde Gods dan zijn zegen in voorspoed en zijn hulpe in nood; en toch, de kennisse van die genade en ontferming kan alleen kennen wie zelf het zoet der verzoening indronk, en zich niet alleen onder Gods schep selen, maar ook onder zijn verlosten mag scharen.

In den Christus is ons een kennisse van Gods naam en wezen toegekomen, zooals buiten hem nooit gekend was, en toch Bethlehem zoowel als Golgotha vonden alleen in de zaliging van zondaren hun oorzaak.

Er is meer nog.

Zelfs de kennisse van de Almacht Gods is door de zonde zooveel rijker geworden. Of zegt de apostel ons niet, dat „de uitnemende grootheid zijner kracht, naar de werking der sterkte zijner macht (Ef. i : 19) eerst geopenbaard is in de opstanding van Christus en in de wedergeboorte der geloovigen".

Er is in de herschepping grooter betoon van majesteit en almachtigheid dan in de schepping; in het doen opstaan uit den dood machtiger ontplooiing van Goddelijke sterkte dan in het eerste roepen uit niet tot aanzijn. En' toch, er zou noch opstanding zonder dood, noch herschepping zonder val zijn geweest, en daar val en dood beide in de zonde en in de zonde alleen hun uitgangspunt vinden, zou ook deze hoogere openbaring van de Almachtigheid Gods, die in opstanding en herschepping uitkomt, ons, zoo we geen zondaren waren, nooit op die wijze zijn toegekomen.

Zelfs moet ge, om wat hier in ligt, uit te putten, nog een trede dieper afdalen, en ook tot de erkentenis komen, dat de zonde in Gods hand middel wordt, om ons innerlijk besef van de heiligheid des Heeren te verscherpen en te verhelderen.

Natuurlijk laten we hen, die onbekeerd op hun zondig pad voortwandelen, voorshands buiten rekening. We spreken hier alleen van de verlosten, van hen die het eeuwige leven zelf vonden in het kennen van hun God.

Hoe liep en loopt nu bij dezulken de historie van hun zonde?

Tweeërlei soort personen moet ge hierbij uit elkaar houden. Dezulken die op ergerlijke wijze in zonde uitbraken, en die anderen die binnen de perken van een gewoon zondig bestaan bleven. Maria van Magdala en Salome staan niet op één lijn. Petrus, die zijn Meester tot driemaal toe verloochende, onderging een geheel andere inwendige worsteling dan Johannes, die zijn Heiland trouw bleef

Beider zielshistorie loopt zelfs derwijs uiteen, dat de zondaar die ver uitgleed, in zijn toebrenging soms de jaloerschheid kan opwekken van den zondaar die binnen de perken bleef. De ontroering van den eerste gaat zooveel dieper, zijn worsteling in den overgang is zooveel heroïeker. Zijn jubelen in de genade, als eindelijk de last der schuld hem van de schouders g'ijdt, zooveel uitbundiger. De verloren zoon die terugkeert, heeft iets dat de zoon, die in het vaderhuis bleef, mist.

En toch vergi: t men zich, indien men waant, dat de kalme, stille zondaar, als we ons zoo mogen uitdrukken, 'den beker der genade niet tot op den bodem kan ledigen. Zelfs loopt de man die in booze zonde van dronkenschap, zinnelijkheid of oneerlijkheid uitbrak, grootelijks gevaar, alleen in di5 buitensporige uitspatting zijn eigenlijke, wezenlijke zonde te zien, en het zondig bestaan wat daar achter ligt, niet te rekenen. Herhaaldelijk ziet ge dan ook zulke kras van misdaad bekeerde zondaars wel van die krasse zonden afkomen, maar voor het ovarige de oude zjndaren blijven, zonder voort te varen in heiliging van hart en leven. Ea omgekeerd kunt ge gedurig opmerken, hoe juist zij, die voor des menschen oog onberispelijk bleven, komen ze tot bekeering, veel scherper oog voor de fijne, verborgen zonden van hit hart hebben, en als vrucht van hun geloof veel rijker Christelijk leven ontplooien. De uit grove zonden be keerde blijft vaak levenslang alleen met pondsgewicht rekenen, de stille bekeerde weegt met de goudschaal.

Niet van allen gel.it dit. Er zijn er, helaas, ook niet weinigen, die, omdat ze van groote zonden vrij bleven, daarin op zichzelf een heerlijke gestalte wanen te bezitten, en met hun gewone zonden van hoogmoed en stille zelfzucht naar hun doodsbed gaan, zonder dat ze er ooit ernstig tegen streden.

Neemt ge daarentegen den verloste in engeren zin, dan gaat het nauw-nemen met de zonde zelfs zoover door, dat zulkeen zijn eigen onderzoek van zijn hart wantrouwt, en steeds weer eindigt met de bede, dat God hem ook zijn verborgen zonden bekend make, en vergeve. Immers, als ons eigen hart ons niet veroordeelt. God is meerder dan ons hart, en weet alle dingen, ook die schuilen in de verborgen plooien van onze ziel.

Maar op wat wijs en in welke mate de innerlijke worsteling tegen de zonde ook in ons opwake, ze begint altoos met de verontrusting van onze cotjscientie; en wat in die onrust der conscientie ons ontroeren komt, is altoos de stem van onzen God die ons onze zonde verwijt.

Ten deele gaat dat zelfs door bij de lieden der wereld, die altoos beginnen met een nog niet gtheel uitgedoofd geweten. Maar bij dezen wordt in de conscientie de stem van hun God niet erkend. Ze beluisteren er of niet anders in, dan een lastig verzet van hun geestelijk wezen tegen wat hun zinnelust begeert, en schroeien hun geweten toe, om onge hinderd te kunnen voortzondigen. Of ze zien er een aandrift in van hun beter ik, en wanen dat ze zich zelven in eerbaar leven opvoeden. Dit geeft dan wel veel burgerlijke eerbaarheid en lofwaardige zelfbeheersching, maar het geeft niets voor het eeuwige leven, omdat ze de eere ervan voor zichzelven nemen, en onttrekken aan hun God, met Wien ze weigeren te rekenen.

Maar heel anders werkt de conscientie bij hen die verlost zijn, of ter verlossing opgaan.

Bij dezulken is de eerste uitwerking van de conscientie dat ze terugschrikken; dat ze wrevel tegen de begane zonde voelen opkomen; dat ze om alle liefs willen zouden, dat ze die zonde niet begaan hadden, en dat ze nu verlegen en beschaamd voor hun God staan.

Dit maakt het gebed.

Ook onder de dagelijksche bezigheid door ontwaarden ze Gods tegenwerking tegen hun zonde wel, maar onder gesprek en arbeid is er zooveel afleiding, en zonder meer, werkten ze er licht overheen.

Maar dit hebben ze in onderscheiding van de lieden der wereld, dat ze nog bidden. En als de dag nu weer om is, en ze staan op het punt, om, eer ze gaan slapen, bun knieën voor hun God te buigen, dan ontwaren ze een hin der, dan zien ze tegen het gebed op, ze voelen dat er iets tusschen hun hart en hun God ligt, en ze durven bijna niet voor Zijn aangezicht verschijnen.

En dan komt het oogenblik van beslissing. Deinzen ze dan terug, en ontvluchten ze het gebed, dan drinkt hun conscientie den slaapdrank in, en zijn ze, zoo God hen niet redt, verloren.

Men krijgt dan wat in Psalm 32 aldus bezongen is:

Toen k zweeg en U mijn ongerechtigheden, Weerhouden door de vrees, niet heb beleden, Verouderden mijn beend'ren door geklag".

Maar David bezweek niet, hij worstelde door; hoe ook beschaamd, knielde hij toch voor zijn God neder, en toen werd het:

'k Bekende, o Heer, aan U oprecht mijn zonden; 'k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden, Maar ik beleed, na ernstig overleg, Mijn f ooze da4n. Gij naamt die gunstig weg.

En dan, als de ziel het dan niet opgeeft, maar toch knielt, en nu voor God om haar zonde schreit, dan komt er zaligheid.

Dies zal tot U een ieder van de vromen, In vindenstijd, met ootmoed smeekend komen. Een zee van ramp moog met haar golven slaan, Hoe hoog zij gaan, zij raakt hem zelfs niet aan".

Doch dan is in die innerlijke ontroering ook Gods heiligheid bekend met een intensiteit, zoo als die anders nooit ervaren was.

Het bleef dan niet bij een heiligheid Gods, die beredeneerd en uit 't voorgehouden gebod opgemaakt werd; noch ook bij een heiligheid die zich in vage bewondering van eigen reinheid verloor; neen, het was de Heilige God zelf die in onze conscientie op ons aandrong, en door zijn heiligheid tegen onze zonden te doen ingaan, ons die heiligheid deed proeven en smaken in de bitterheid van ons zelfverwijt en berouw.

de heiligheid Gods drong zich dan aan ons op in het licht, dat vanzelf gevormd werd door de diepe tegenstelling met de schaduw onzer zonde. Ze openbaarde zich dan aan ons als een macht, die levend en levenbrengend tegen den dood van onze zonde inging.

Die heiligheid nam dan een bepaalden, concreten vorm voor ons aan in de volstrekte veroordeeling van een bepaalde, concrete zonde. En na in dien bepaalden vorm door ons gegrepen te zijn, lichtte ze voor ons op als een onmetelijk gebied van heiligheden, dat lag tegenover den donkeren achtergrond van ons eigen zielsbestaan, waaruit die bepaalde zonde bij ons was opgekomen.

Die heiligheid zweefde maar niet over ons, maar ze kleefde aan ons, en zoo kwam onze geoordeelde ziel in rechtstreeksch contact, in onmiddellijke aanraking met den heiligen God. Het bracht ons levende, aangrijpende kennisse van Hem, met Wien we te doen hebben. De zonde was schrikkelijk, maar God bewerkte er dit door, dat ge zijn heiligheid te beter hadt verstaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„mijne zande maakte ik u bekend.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's