GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Hoekstra, die eerst de rechte beschouwing over het belijdenis doen in verband met den toegang tot het Avondmaal heeft uiteengezet, gaat nu voort met in het Bijblad der Geldersche Kerkbode de vraa^ te bespreken, of deze beschouwing in de practijk wel vol te houden is:

Nu hebben wij de vraag te beantwoorden, of hetgeen wij in het licht stelden aangaande de beteekenis van de belijdenis des geloofs, in de praktijk wel vol te houden is.

Wij hebben laten gevoelen, dat de belijdenis van de kinderen der gemeente, die, wel onderwezen zijnde, op belijdenis des geloofs tot het H. Avondmaal begeeren toegelaten te worden, moet zijn eene belijdenis van het geloof des harten, van het geloof der gemeente Gods, een getuigenis van hetgeen er persconlijk in hun hart gevonden wordt aangaande Christus, eene openbaring van de ver-

bindtenis hunner ziel aan Hem als hunnen Leeraar, Hoogepriester en Koning.

Datzelfde geloof belijdt ook in de tweede Gods dienstoefening des Zondags heel de saamgekomene oemeente, als bij monde van den dienaar des VVoords of van den voorlezer de oude Christelijke belijdenis der twaalf artikelen uitgesproken wordt jlij, die deze geloofsbelijdenis dan uitspreekt, do_t dat' als de mond van heel de vergaderde gemeente. Ieder wordt geacht er van harte meê in te stem men. Wie er niet van harte meê instemt, zit er als 'een huichelaar. Zóó, en niet anders, staat de zaak. Wij hebben er volstrekt geen doekjes om te winden. Ook in die twaalf artikelen wordt wel degelijk, niet maar een historisch geloof, maar het geloof des harten beleden, het geloof der uitverkorenen Gods, het geloof der levende gemeente Gods, het geloof van degenen die in Christus zijn.

Men zou dus met hetzelfde recht wel mogen vragen, of het uitspreken van de belijdenis der twaalf artikelen in de Christelijke gemeente wel vol te houden is, of het in de prattijk op den duur wel uitvoerbaar is.

Wij wijzen maar eens op dit enkele voorbeeld, om te laten gevoelen, dat men in heel den ker kedienst van de Christelijke, van de Gereformeerde Kerk aan alle kanten vast raakt, wanneer men in dat kerkelijk leven een recht van bestaan wil toekennen aan menschen, die wel met een historisch geloof de waarheid willen toestemmen, maar naar het goeddunken van hun natuurlijk bestaan willen blijven leven en zich niet oprechtelijk en van harte aan den Heere en zijnen dienst verbinden. Natuurlijk zullen er zulken altijd blijven in het kerkelijk leven. Dat ontkennen wij niet; dat is onafscheidelijk van de zichtbare openbaring der Kerk in deze zondige wereld. Maar zij hebben geen recht van bestaan in het leven der kerk. Niet alleen dat zulken onwaarachtig zijn voor God, als ze in dien toestand belijdenis des geloofs doen en ten Avondmaal komen; maar ze zijn het ook evenzeer en niet minder, als ze onder het gehoor des woords zitten, als ze onder het ge bed der gemeente verkeeren, als het psalmgezang aangeheven wordt. Men raakt aan alle kanten vast, wanneer men rechtens voor God en zijne gemeente, aan den toestand, waarin zulke lieden op geestelijk gebied verkeeren, nog eene plaats wil inruimen in het leven van de kerk van Christus. Dat mag dan ook niet. Om de eere des Heeren, om de zuiver heid der gemeente Gods en om het heil van dit ongeestelijke menschen zelven, moet hun in heel den kerkedienst zóó het licht van het geestelijk werk Gods in de oogen stralen, dat hunne harten er door gewonnen worden, óf dat ze het in die geestelijke omgeving niet langer uit kunnen houden.

Men zal dan ook zien, dat het zoo gaat, als het woord en de onderwijzingen Gods maar onom wonden gebracht en gepredikt worden. Een deel menschen wordt dan wel door genade gewonnen. Maar er zijn er ook, die er op den duur genoeg van krijgen, omdat ze liever niet gedurig door het woord Gods in hunne consciëntiën geraakt en be straft willen worden.

Wil men nu de kerk voor zulke lieden pasklaar maken, wil men aan hun ongeestelijk bestaan een zeker recht voor God en menschen toekennen in het kerkelijk leven, dan kan men dat wel doen, maar dan pleegt men een aanslag op het wezen der gemeente; dan neemt men er vrede meê, dat de geestelijke ondergrond en het geestelijk gehalte ontbreke in hetgeen tot den kerkedienst behoort. En als men dan toch zelf door Gods genade de beginselen van het geestelijk leven deelachtig is, dan loopt het er op, dat men in zijne beschouwing het geestelijk karakter van de gemeente prijs geeft, om dan voorts het geestelijke te zoeken in een kringetje of gezelschapje van eenige vrienden en vriendinnen, die men zelf uitkiest. Zóó is het dan ook werkelijk wel gegaan. De kerk, de gemeente was dan voor het besef van sommigen de groote rompslomp, die goed was om den onbekeerden menschen het oordeel aan te zeggen, en hen, mocht 't zijn, middellijk tot bekeering te leiden, maar het eigenlijke geestelijke zocht men dan in het eigen kringetje. Wij hebben er reeds op gewezen, dat de misvorming der kerk tot eene volkskerk tot zulk gevoelen grootelijks aanleiding gegeven heeft, en dat de aanwezigheid in het kerkelijk leven van hoopen ongeestelijke menschen eene oorzaak ge weest is, dat de oprechten soms het geestelijke in het kerkelijke leven nauwelijks of niet meer konden vinden. Wij veroordeelen ook volstrekt niet het gezelschapsleven, gelijk dat vroeger veel bij de vromen in zwang was. Wij zijn er van overtuigd, dat daarin nut en zegen gelegen heeft. Wij zeggen maar alleen, dat het wezen van de kerk van Christus miskend wordt, wanneer men aan den ongeestelijken zin rechtens eene plaats toekent in het kerkelijk leven, en er vrede meê neemt, dat de geestelijke wortel, waaruit alle kerkelijke verrichting moet opkomen, niet aanwezig zij. Wij zeggen er bij, dat, wanneer men op die wijze den eisch dat er geestelijk beginsel zij, in het kerkelijk leven laat slippen, met noodwendigheid de heer schappij van het geestelijke dan door de God vruchtiggezinden gezocht moet worden in het eigengemaakt geestelijk kringetje, gelijk de historie altijd geleerd heeft.

Opmerkelijk is echter dit. Hoewel, vooral ook ten gevolge van de misvorming der kerk tot volkskerk, waarin men van alles dulden moest, een deel der vromen in ons land weinig geestelijks meer zag in de kerk, en ze den eisch, dat het geestelijk beginsel aanwezig zij, schier in alle verrichtingen van 't kerkelijk leven hadden laten glippen, zelfs ook bij den H. Doop — hebben zij altijd op één punt den eisch, dat t geestelijk beginsel aanwezig zij, volgehouden. En dat was op 't stuk van het H. Avondmaal. Zij konden het hebben, dat hunne kinderen of bloedverwanten of wie dan ook, die geen blijk gaven van overgegevenheid des harten tot de vreeze des Heeren, aan alles in het kerkelijk leven deelnamen, ook hunne kinderen ten Doop b achten, ook belijdenis deden i); maar wanneer er bij zulke minder ernstige en mee lichtvaardige lieden sprake was van deelneming aan het H. Avondmaal, dan betrok het gezicht der vromen, en kwam hun gemoed daartegen op Ja, ook ten opzichte van de andere kerkelijke handelingen dachten ze wel, dat die èehoordeu te geschieden in de vreeze des Heeren, maar ze namen er vrede mede, als dat geestelijk beginsel gemist werd. Alleen in zake het H. Avondmaal hielden ze om zoo te zeggen een laatste bolwerk over, waar ze den eisch van geestelijken zin, die eigen lijk voor het kerkelijk leven moet gelden, hand haafden.

Wij hebben echter dien eisch te stellen in alle stukken van het kerkelijk leven, en inzonderheid ook in de belijdenis des geloofs, die niet mag los gemaakt worden van het H. Avondmaal. Dengenen, die in hun inwendig of uitwendig leven zich niet door Gods Geest willen laten leiden, moet het ongemakkelijk en lastig worden in ons kerkelijk leven, doordat hun van alle zijden en al wat tot dat kerkelijke leven behoort, de eisch: «wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds" tegenkomt. En alzoo zullen de oprechten bij wie goedwilligheid is, leeren bekennen, dat zij des Heeren volk en de schapen 2ijner weide zijn.

In een volgend nummer wenschen wij verder antwoord te geven' op de vraag, of, wat wij zeggen aangaande de belijdenis des geloofs, in de praktijk wel vol te houden is.

Volkomen terecht wijst Ds Hoekstra er op, dat de Gereformeerde beschouwing in de volks kerk tot onhoudbare toestanden leidt.

Dat is het kwaad, waarmede onze vaderen getobd hebben en waardoor men gedwongen werd tot allerlei onjuiste voorstellen de toevlucht te nemen.

Alleen in de vrije kerk met de tucht kan •de Gereformeerde practijk bloeien.

I) Uitgezonderd Friesland en misschien eenige andere streken, waar men terecht de belijdenis des geloofs beschouwde als den toegang tot het H. avondmaal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's