GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De kinderkens, die het licht niet gezien  hebben.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De kinderkens, die het licht niet gezien hebben.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Of, als eene verborgene misdracht, zoude ik niet zijn; als de kinderkens, die het licht niet gez.en hebben. Job 3 : 16

De vereering der voorouders moge bij de Chineezen te ver gaan, maar met geen minder recht valt in ons land te klagen, dat de herinnering aan hen die tot ons geslacht behoorden, zonder dat we ze gekend hebben, te veel uitsleet.

Onder hooge, aanzienlijke families is dat anderi. Daar houdt men geslachtsrekeningen aars, bewaart veel wat verhaald werd in de familietraditie, en bezit niet zelden een verzameling portretten, kwartieren en schrifturen, die de herinnering aan het voorgeslacht levendig houden. Reeds bij de gewone burgers daarentegen kent men hoogst zelden zijn betovergrootmoeder bij haar geslachtsnaam, en onder den arbeidenden stand komt men veelal overgrootmoeder niet heen. En diezelfde losheid van ïijn geslacht wordt dan zelfs overgebracht op familieleden die men zelf nog gekend heeft, maar die sinds ontsliepen. Graf bezoek is onder ons in onbruik, en het is inderdaad opmerkelijk, hoe soms in anders gezellige familiën reeds in het tweede jaar na het overlijden schier geen woord meer gesproken wordt over een kind, dat eens de vreugd van het gezin was, of zelfs over een moeder, die vervangen werd.

Het is zoo, onder de heidenen heeft mea

Di Schrift wijst ons dat spoor der vergetelheid stellig niet. Bladzijde na bladzijde staat vol geslachlsrekening. De rouw werd bij verlies onder Israël zeer zwaar bedreven. En op tien band, die ons aan ons geslacht verbindt, wordt gedurig nadruk gelegd.

overdreven; in zuidelijke landen is het kerkhof nog soms toonbeeld van smakeloosheid; en onze nuchterheid en soberheid op dat stuk vindt ten deele haar verklaring in begrijpelijke reactie, die in deze overdrijving kwaad zag. Toch mag ook het andere uiterste niet verdedigd, Zonder ziekelijke sentimentaliteit of hooghartige fam lietrots te rechtvaardigen, is het levendig houden van de banden die de leden van ons geslacht aan ons verbinden, toch een natuurlijk uitvloeisel van de beteekenis die zulke banden voor onzen eigen persoon hebben. Het is eenzelfde type van personen dat zich in een geslacht voortzet, het is een eigenaardige bestaansvorm, die zich in een geslacht voortplant. Er is één blojd, dat uit onze voorouders in ons overging. Er is hier geen uitwendige band, maar een zeer innig saamhooren, zóó zelfs, dat veelal karaktei trekken overerven, en niet zelden, helaas, ook zondige karaktertrekken mee overgaan.

We zijn niet nieuw geschapen, gelijk Adam. maar geschapen in een bestaand geslacht. Men spreekt van een stamboom, en al mag nu niet gezegd, dat we aan dien stamboom eenvoudig op onze beurt zijn uitgebc t, van ons lichamelijk bestaan is dat toch wel het geval. Ons persoonlijk bestaan is nieuw geschapen, maar de stroom van het bloed ging van geslacht op geslacht door.

Dit nu is ook toepasselijk op die vroeg verwelkte leden van ons 'geslacht, die, nauwlijks ontloken, weer in de duisternis, waaruit ze opkwamen, teruggingen.

En dat zijn er niet weinigen. Onze statistiek spreekt voor ons kleine land van 7000 geboren kinderkens die in één jaar levenloos werden aangegeven, en van 22, 000 andere kinderkens, die wegstierven eer ze hun eerste levansjaar hadden voleind. Een getal van bijna 30, 000, waarbij dan nog te voegen zijn zoovele misdrachten, die, al naderden ze hun ter wereld komen, toch nooit als voldragen vrucht ter wereld gekomen zijn. Dit is voor één jaar. Gerekend o/er de eeuw die pas achter ons ligt, klimt alzoo dit cijfer tot meerdere milhoenen, en spreekt ons van een gansche schare van door God geschapen menschelijke wezens, die de wereld nooit gekend hebben, en die in het leven der wereld nauwlijks hebben meegeteld.

Nu is ook hier geen sentimentaliteit gerechtvaardigd. In veler familiegroep ; ijn de meetellende en meelevende leden der familie reeds zóó talrijk, dat men nauwlijks gehechtheid genoeg bezit, om ze allen in den kring zijner familieliefde op te nemen. Waarom zou men dan in ziekelijke sentimentaliteit die liefde ook nog uitstrekken tot wat men niet gekend heeft en waarvan men geen indruk ontving.

Maar al is men ook hier tegen overdrijving op zijn hoede, het gaat toch evenmin aan, dat men deze geborenen of verwekten uit zijn geslacht eenvoudig als niet bestaande buiten rekening laat. Zijn ze eenmaal als menschelijke wezens door God geschapen, en hetzij nog vóór, hetzij onder of zeer spoedig na de geboorte door God in zijn eeuwigheid opgenomen, dan bestaan ze toch, en heeft het toch zijn goede zijde, al is het slechts een enkel maal, de aandacht ook op deze geheimzinnige wezens te vestigen.

Het moederhart heeft die aanmaning niet noodig, althans niet zoo er de echte, warme moedertoon in klopt.

De wereld zag die ongeboren wezentjes niet. Zelfs de broers en zusjes in het eigen gezin merkten er niets van. En ook vader bekreunde er zich niet veel om. Maar voor de moeder vormde hel rijpend bestaan van zulk een w'cht een stuk uit haar levenshistorie.

Zij had dit kindeke ontvangen. Zij had het gedragen onder het hart. Zij had er de eerste beweging des levens van gevoeld. Zij had dit kindeke, nog ongeboren, maar gevoed met haar eigen bloed, lief nog eer ze het gezien had. En toen het bleek dat dit kindeken niet voldragen kon worden, of ook wegstierf in de geboorte, is dat voor haar een oorzaak van teleurstelling geweest. Dracht en smart om niet geleden. En ze heeft er om geweend.

En was het kindeke wel geboren, maar stierf het daarna binnen enkele weken of maanden weg, dan heeft ze dat kindeke aan haar borst getroeteld; er in genoten; in zijn jonge leven raeê geleefd; er meê getobd toen het krank werd; er zichzelf voor opgeofferd om het te redden; er voor gebeden; en toen het toch wegstierf, het nagestaard met den weemoed van het moederhart.

Zelfs na jaren, als niemand rnders meer onzulk een wicht denkt, en ieder het vergeten is, kunt ge in een vertrouwelijk oogenblik zulk een moeder over haar vroeg verwelkte vrucht, zelfs over een onvoldragen kindeke, nog met aandoenlijke teederheid spreken hooren.

Uit het echte moederhart sterft die teedere heugenis nimmer weg. En al droeg ziilk een wicht zelfs nog geen naam, zij had het in haar hart reeds een naam gegeven. Zij kan het niet vergeten. Het moederhart is trouw.

En die trouw van het moederhart bepaalt zich niet tot de heugenis van het verleden, maar strekt zich ook in stille hope naar de toekomst uit.

Al stierven zulke wichtjes nog eer ze ont loken, of na pas geboren te zijn, ze bestonden dan toc'i, en daarom bestaan ze nog. Ze zijn niet vernietigd. Ze waren voor een onsterfelijk bestaan geschapen zoo goed als wij.

Voor ons moge het een alles beslissend onderscheid maken, of wij van een kindeke hoorden dat een week na de geboorte stierf, of van een man die wegstierf in de volle kracht zijns levens en wiens doen en laten we gekend hebben, — bij de eeuwigheid gerekend, beteekent zulk een verschil in jaren niets. Voor God blijft elk geschapen mensch zijn schepsel, onverschillig of het hier het levenslicht nauwelijks aanschouwde, of wel zoo lange jaren in het licht gestaard heeft, dat het gezicht der oogen ten slotte mat werd en verdoofde. Voor het lichaam ja, maar voor de ziel, die onsterfelijk is, niet.

En nu hebben zulke vroeg verwelkende zielen dit eigenaardige, dat ze wel met ons in zonde ontvangen zijn, maar niet de besmetting van deze wereld hebben gekend, en aan werkelijke zonde geen deel hebben gehad. Niet, dat ze daarom zonder de verzoening die in Christus Jezus is, zalig zouden kunnen worden; maar een meeleven in het zondige van ons leven hebben ze dan toch nooit gekend.

En al doet dit nu in niets de vrijmacht onzes Gods tekort, om ook over hun wel en wee voor eeuwig te beslissen, het vermoeden sprak, wie hierover nadacht, toch altoos toe, dat er onder deze wichtjens niet weinigen zullen zijn geweest, die door God bestemd zijn om in zijn eeuwige zaligheid in te gaan.

Laat het zich dan niet verstaan, dat vooral in het moederhart die hope ook voor haar vroeg weggestorven lieveling bijzonder levendig blijft, en dat zij, denkende aan de vergadering der volmaakte rechtvaardigen daarboven, leeft in de blijde voorstelling dat ook haar lieveling daar zal gevonden worden. Ja, dat zij, indien er een wederzien van zijn geslacht is, eens haar vroeg verloren kindeke in heerlijkheid weer zal vinden.

Niet bij allen is het zoo. Er zijn ook moeders zonder het echte teedere moederhart; maar gedachten, overpeinzingen, verwachtingen als we hier teekenden, ze zijn toch gegrepen uit de werkelijkheid, en menig vader zou zichzelf eeren, indien ook hij ten deze iets van het moederhart overnam.

Ja, we gaan verder. Ook de kerk van Chris tus toont te dieper te leven, hoe meer ze ook met verborgen gebleven leden van het lichaam van Christus rekent.

Onder de kinderkens, die opgroeien, en straks volwassen zijn, vindt ge er zoovelen die teleurstellen en den twijfel doen opkomen, of ze wel leven uit het geloof. Genade is geen erfgoed, en telkens blijkt voor Christus kerk van verlies. Maar juist daartegen ligt er dan een troost in, dat er nog een verborgen schare is, die wij niet gekend hebben, en van welke we niets met zekerheid zeggen kunnen, maar die toch de hope wekt en de verwachting doet koesteren, dat ze in Christus geborgen zijn.

De wereld heeft voor deze vertreden veldbloemekens geen oog en geen tijd. Voor haar bestaan ze niet. Maar voor wie er lust aan heeft, om telkens weer ach'er het gordijn der eeuwigheid te gluren, ligt er toch iets aantrekkelijks in, ook te denken aan die miljoenen en nogmaals mil joenen, die in den loop der eeuwen in alle Christenland door God tot aanzijn waren ge roepen, en achter dat gordijn zijn schuil gegaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„De kinderkens, die het licht niet gezien  hebben.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1904

De Heraut | 4 Pagina's