GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Nu komt het aan u.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Nu komt het aan u.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig; het raakt tot u, en gij wordt beroerd. Job 4 : 5.

De vrees, het voorgevoel, ' dat in ieders leven vroeg of laat een onweder komt opzetten, dat hem bange dagen zal doen doorworstelen, is geen man van ernst vreemd.

Het is een angstig voorgevoel, dat zijn grond vindt èn in de ervaring èn in het schuldbesef.

Wie om zich heen ziet in zijn buurt, of om zich ziet in zijn familie, of ouden van dagen van hun levensloop hoort v.rhalen, ontwaart het telkens weer, hoe verdriet, smart en teleurstelling ten slotte aan ieders deur op zijn tijd hebben aangeklopt.

Zeer ongelijk, het is zoo. Naast personen, wier geheele leven bijna glad verliep, staan anderen, wier leven letterlijk één samenspanning van ellende en tegenspoed was. En tusschen die beide uitersten in staan die gewone gezinnen, waarin vreugd en smart, voor-en tegenspoed elkander afwisselden, nu eens met een overwicht naar den blijden, dan weer met een overlast naar den droeven kant.

Maar buiten dat gewone leed, waarvan ieder weet mee te spreken, zien we bovendien, hoe in veler leven vroeg of laat een oogenblik komt, waarin het leed zich als ophoopt en den lijder overstelpt, zóó dat in latere herinnering bijna alle overig , leed vergeten wordt, om de kracht der heugenis altoos op dien eens zoo bitter droeven tijd saam te trekken.

Luther sprak van zijn „Sturm-und Drangperiode; " en al is het nu op geheel anderen voet en op andere wijs, toch kennen verreweg de meesten ook in hun persoonlijk leven en in hun gezinsleven zulk een bange ervaring, waarin het was of een saamloop van verdrietelijkheden en bezwaarnissen hun ziel zou overstelpen.

Wat Elifaz tot Job zegt: JVu komt het aan ui is voor zulk een ervaring de juiste uitdrukking. Het zijn oogenblikken en dagen, waarin het schijnt alsof de macht van het leed nu juist op dien éénen persoon, op 2? y« lot, op 2^« huis, en tegen zijn toekomst zich saamtrekt.

Dit ziende bij anderen, kunnen we daarom vaak zeker voorgevoel niet onderdrukken, dat, als het dusver nog immer wel met óns liep en nog nimmer de schrik als om het hart sloeg, vroeg of laat de dag komen zal en moet, waarin ook onze tente zal worden geschud, en sprake over onzen jammer in de straten zal rondgaan.

Dit voorgevoel hebben de heidenen gekend. Het is een voorgevoel, dat ook in de Schrift zich meer dan eens' uitspreekt. En dit uit de^ ervaring opkomend voorgevoel, wordt bij den man van ernst niet weinig door eigen schuldbese gesterkt.

Wie in besef van eigen deugden, zonder diepergaande weet van zonde, voortleeft, kent deze gewaarwording van schuldbesef niet.

Hem schijnt het geheel billijk en natuurlijk, dat zijn lot enkel vreugde en zijn voorspoed bestendig is. En omgekeerd komt er wrevel in zijn hart op, als zijn gelukstar beneveld wordt. Zichzelven voor een deugdelijk, braaf, in niets te kort schietend man houdend, ziet hij ter wereld niet in, waarom het geluk liem niet al de dagen zijns levens verzeilen zou. Geluk en voorspoed passen immers bij zijn brave vroomheid. Tegenspoed en smart zouden bijna een onrecht zijn, hem aangedaan.

Heel anders daarentegen staat het met den man van ernst, die gelooft.

Bij zulk-een is er een heel andere diepte in de ziel ontsloten. Hem wenkt een veel hooger ideaal. De maatstaf dien hij aanlegt, is niet maar de dunk der menschen, maar het oordeel van zijn God, eerst in zijn conscientie, straks in den spiegel van Gods Woord. Zoo ontsluit zich voor hem een inzicht in de diepere roerselen van het leven. Hij krijgt een oog voor wat er in het verborgene op den bodem van zijn hart omgaat. Zonde is voor hem geen klank meer, maar een ontzettende realiteit. Hij voelt die zonde als een macht werken en woelen in zijn hart, werken en woelen in zijn gezin, werken en woelen in heel de wereld om hem heen. En al is hij nu bekeerd, en al vond hij verzoening, toch blijft de onheiligheid nog zoo gedurig door zijn hart sluipen, en toch heeft hij telkens nog zoo bange behoefte aan bewarende en uitreddende en van satan verlossende genade, dat de oogenblikken van hoogeren vrede en hemelsche rust voor hem nog telkens worden afgebroken door geheel andere oogenblikken van inwendige worsteling, van pijnlijke zielsverscheuring en van een opnieuw zich wasschen in het bloed van het heilig Godslam.

In zulke oogenblikken nu voelt hij zijn nietswaardigheid, staat hij tegenover de weldadigheid en de goedertierenheden van zijn God zoo klein en nietig over, dat hij 't zich schier niet kaït* inbeelden, dat hem zooveel geluk en vreugd in zijn levenslot beschoren is. En als hij dan ziet, hoe anderen, die niet slechter zijn dan hij, keer op keer zoo onder den stroom van het leed bedolven worden, dan komt gedurig onwilkeurig de vraag bij hem boven: Zal ook in mijn leven niet vroeg of laat zulk een bang onweder komen opzetten? Wacht ook mij niet vroeg of laat zulk een overstelping van smart* en te'genspoed? Staat ook in mijn dusver zoo ruslig en zoo geluk kig leven niet nog een bange catastrophe voor de deur?

Job heeft dat voorgevoel gekend.

Hij zegt het zelf (3 : 25): Ik vreesde een vreeze, en zij is mij aangekomen; wat ik duchtte is mij overkomen. Ik was niet gerust en rustte niet, en de beroering 'M gekomen."

Hiermede nu staat Job niet beneden, maar hoog bonen zijn vrienden. Die vrienden rekenden alleen met deze of gene notoire misdaad, en leidden dus uit Job's ontzettenden rampspoed af, dat hij aan een notoire misdaad schuldig moest staan. Van diepergaand schuld besef, dat over den wortel der zonde in ons oorspronkelijk zondig wezen gaat, hadden ze geen besef.

Dat ontging hun,

Maar dat ontging Job niet, en daarom voelt zich met Job hier zielsverwant een ieder, die de heiligheden Gods in haar klaarheid aanschouwd heeft, en daartegenover de donkere schaduw heeft erkend, die zijn oorsprong, zijn verleden, en tegelijk heel zijn innerlijk wezen drukt.

Wie zal een reine geven uit den onreine, is en blijft van dit diepergaand zielsbesef het uitgangspunt.

Is het nu billijk, om, wie er zoo aan toe staat, als de breuke eindelijk komt, en zijn ziel, door smart overstelpt, zich niet aanstonds op kan richten, deswege van innerlijk onwaarzijn aan te klagen, en met Elifaz hem toe te roepen: „Gij hebt anderen de kromme knieën vastgezet, en nu komt het aan u, en gij wordt beroerd? "

Is het naar recht, als men een anders groote ziel, die zich bij zulk een losbarsten van het onweder nederbuigt, het grievend verwijt doet hooren, als ware de vroegere geloofstaal niet oprecht en niet gemeend geweest, omdat ze, bij dat eerste overstelpt worden door de smart, geen even krachtig, geen even helder geluid meer geeft ?

Zal m.en, om meer concreet te zijn, een Dienaar des Woords, die zoo gedurig de lijdenden getroost en opgebeurd heeft, van ongeloof en onoprechtheid mogen verdenken, indien, treft hem 't leed, ook zijn ziel een oogenblik van bezwijken kent ? Stellig niet.

Wat we dusver alleen van hooren zeggen kenden, wat dusver alleen in onze voorstelliog en in onze verbeelding leefde, is nog zoo heel iets anders dan de realiteit van de smart.

Wie nooit een lief kind verloor, moge een moeder troosten, die haar lieveling naar het graf zag uitdragen; maar toch, wat het is, een kind te zien wegsterven, verstaat nooit ten volle, wie nooit zelf een kind verloor.

Bovendien, wie een rechtgeaard trooster was, heeft nooit hetgevoel van smart en rouw bestraft, noch in den lijder zelf de kracht gezocht om hem staande te doen blijven, maar veeleer, omgekeerd, de diepte van zijn rouw gepeild en geëerbiedigd, zijn zwakheid om zichzelf op te heffen erkend, en hem uitsluitend g ewezeu op de altoos vloeiende fontein van de vertroostingen zijns Gods.

Wat steekt er dan onoprechts in, dat een Job ook ónder ons, die door het leed overstelpt wordt, begint met in te zinken, en eeniglijk aan de genade zijns Gods, als het klimop aan den eikenstam, zich weer opricht.

En vraagt ge dan, of het dan een wet zonder ontkomen is, dat ook u, vroeg of spade, zulk een ongeluksdag overkomen moet, dan luidt het antwoord der ondervinding ontkennend. Et zijn er onder de kinderen der menschen geweest, die tot aan hun einde toe het scheepke huns levens zich in stille wateren zagen voortbewegen, zonder dat ooit een bange storm hen heeft verschrikt.

Maar vraagt ge omgekeerd, of dezulken de meerderheid vormen, dan staat het evenzoo vast, dat zulk. een nooit verdonkerend levensgeluk niet dan hooge uitzondering pleegt te zijn, en dat de regel veeleer is, dat vroeg of laat de bange dag komt.

De vrees die Job beving, was daarom rechtmatig, en even rechtmatig zal ook uw bezorgdheid zijn, zoo ge, dusver verschoond en gespaard, toch soms het hart bekleind voelt bij de gedachte, f wat ook u nog kan staan te wachten; en straks allicht, wie weet hoe spoedig, ook u overkomen kan.

Jobs fout was alleen, dac hij wel die vreeze gekend, maar zich niet genoegzaam op haar verwezenlijking voorbereid had.

Want immers de voorbereiding van onze ziel op den dag van tegenspoed betaamt ons.

Ons hart moet er in vooruit leven. We moeten ons aan de gedachte, dat het eens komen zal, gewennen. En onze ziel heeft er zich naar te schikken, hoe ze, komt die dag, voor haar God verkeeren, en in haar God rusten zal.

Somber maakt dit alleen hem, die de liefde zijns Gods niet kent.

Vroolijkals een held doet het u daarentegen de bange ure tegengaan, zoo ge met Asaf den zang der ziel kent: „'kZal dan gedurig bij U zijn, in al mijn nooden, angst en pijn. U al mijn liefde waardig schatten..."

De liefde Gods is de Rotssteen, waarop elke golf van zielsverbijstering breekt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Nu komt het aan u.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1905

De Heraut | 4 Pagina's