GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vijf-en-twintigste Jaarlijksche Samenkomst VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag,

Bekijk het origineel

Vijf-en-twintigste Jaarlijksche Samenkomst VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag,

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden te 'sOravenhaffe op 5 en 6 Juli.

I.

Een zeldzaam feest, de jaarvergadering waarheen we thans zijn opgetrokken naar het vors telijk 's Gravenhage, en toch is er over dien feestdag een schaduw geworpen. Onze Jaarvergadering valt op geregelde tijden na de generale verkiezing, die heel het politieke Nederland beroert; en zoo hebben we er in 1891 een gehad toen we geslagen waren; in 1901 eene, toen we een schitterende overwinning hadden behaald, en nu, in ijoj, Ueurt het Calvinis­ tisch hart om de nederlaag, die geleden werd. Niet dat we niet zouden kunnen berusten in wat Gods heiligen wil over ons brengt; niet dat we zoo belust zijn op buit, als de tegen, partij ons voorstelt; maar het hart bloedt bij 't gedenken aan de uitgieting van smaad over onze beste mannen, een smaad, die toch in 't eind niet hun naam en hun persoon geldt, maar die openbaring is van al den haat waarmee de Christennaam door een deel van ons volk in deze landen wordt vervolgd,

In onze mannen heeft men het beginsel willen treffen; 't was tegen de Kruisbanier, dat al wat aan het geloof is afgestorven te hoop liep; arm volk van Nederland, zeker misleid, zeker op een dwaalspoor gebracht, dat aldus gekozen heeft.

En toch voor het volk, het Nederlandsche volk in de eerste plaats, is al ons werken en streven; en, God lof! we hebben door des Heeren genade veel voor dat volk mogen doen.

Voor ons Nederlandsche volk hebben we niet alleen lagere scholen met den Bijbel bij honderden geopend, maar ook onze eenige Hoogeschool met den Bijbel is door onze Vereeniging gesticht, die nu 25 jaar bestaat.

Nietwaar, bij 't gedenken daaraan jubelt de dankbaarheid in onze ziele op. Nu ziet ons oog de schaduw. niet van de jongste Junimaand, maar staart het op al Gods goedertierenheden, eiken morgen nieuw, op al de bewijzen van zijn gunst, in die jaren zoo ruimschoots ondervonden.

Neen, het is niet de taak van den verslaggever der jaarvergadering, een historie te schrijven van die 25 jaar; maar ware het hem gegeven, wat rijke stof zou dan te verwetken zijn. Van strijd zou zijn te verhalen, van bitter harden strijd tegen de machten om ons heen, en helaas! ook van strijd in eigen boezem; maar jubelend zou kunnen worden getuigd van zegepraal, van zegepraal alleen door Gods genade; en bij al wat tot diepe verootmoediging stemt, vloeit het harte over van lot en dank voor zooveel onverdiende en verbeurde gunstbewijzen.

Dat onze Universiteit zoo spoedig zou worden wat ze nu is, dat hebben de mannen, die haar stichtten niet kunnen vermoeden; ze hebben gezaaid, in tranen vaak, maar kunnen nu met gejuich den oogst zien rijpen.

o, Ja; we zijn geslagen; en dat doet ons leed om ons arme volk; maar z/^rslagen zijn we niet; ons is nog zoovéél gelaten ; we kunnen voortarbeiden aan het gezegende werk, in de kracht des Heeren ondernomen en we zullen voortgaan en strijden voor de eere van Hem, die, wè, t tegenspoed ons ook moge zijn weggelegd, ons toch meer dan overwinnaars maken zal.

Dat de geestdrift niet bekoeld is voor onze stichting, bleek uit de groote massa, die uit alle oorden des lands ter jaarvergadering ditmaal optoog; bleek reeds uit de schare die samenkwam in de

UBE DES GEBEDS.

De Gereformeerde kerk. aan den Z. O. Buitensingel was bezet met een aandachtige menigte, voor welke Ds, J, J, Westerbeek van Eerten uit Kampen optrad.

Met stille aandacht werd zijn rede aangehoord, waarvan we hier de hoofdzaak weergeven:

Gelijk er in het bergland enkele bergtoppen zijn, die hoog uitsteken en die van allen kant reeds van verre gezien, altijd weer uw oog boeien, zoo zijn er ook te allen tijde menschen geweest, die een hoofd langer dan al het volk, de leidslieden waren op zoo menig terrein van het leven. Zij zijn de baanbrekers, de pioniers. Zij verstonden hun tijd. Ze overzagen dien. Ze rekenden met de werkelijkheid van het heden. Ze tuurden naar de voor ben liggende toekomst. Ze zochten hun tijd te verstaan en ze'gaven acht op de te eken en der tijden.

En werden die mannen dan, bij hunne overpeinzing, door den Geest des Heeren geleid, ja dan voelden zij zich wel dikwerf als vreemdelingen op aarde. Want ze waren in de hun toeglanzende toekomst reeds zoo thuis. Ze haakten naar het ideaal dat aan hun oog was vertoond, het ideaal dat met geestdrift door hen was omhelsd en waarvan ze geloofden dat het eenmaal, op Gods tijd, heerlijke, volle werkelijkheid zou worden.

Zulke mannen waren de profeten van ouds, de zangers en ziijners. Zulk een man was Mozes.

Mozes is de knecht des Heeren, die onder veel strijd Israël eenmaal uit het huis der slavernij, naar het land der vrijheid heeft geleid.

Al is er nu veel verschil tusschen het volk des Heeren van oude tijden en zijn erve van onzen tijd, toch scheen mij in de ure, waartoe we hier zijn saamgekomen, een onmiskenbare trek van overeenstemming.

Toen werd door dat oude volk gestreden, om den Heere te dienen naar zijn Woord. Deze samenkomst verklaart, dat door u op hoogen prijs gesteld wordt de School, die den Heere wil dienen ookóphet erf der wetenschap.

De Vrije Universiteit, die de liefde heeft van uw hart, is een der idealen van ons Calvinistisch volk, die verwerkelijkt zijn. Ze kent den band aan het Woord. Ze houdt morgen hare 25e jaarveigadeting. Tevens viert ze dan gedachtenis, dat ze nu het vierde eener eeuw, door de gunste onzes Gods gedragen, door de liefde van velen uit ons Christenvolk gezegend is. En nu is het wel waar, dat we geheel anders hier saam zijn, dan we gedacht hadden. We zijn allen nog min of meer onder den indruk van het verlies van den politieken veldslag. We denken juist aan heden voor 8 dagen, toen 's avonds langs den geheimzinnigen draad de mare kwam, dat zetel na zetel van onze politieke partij was verloren, zoodat de meerderheid in de Tweede Kamer, minderheid werd. Daarin beluisteren we een hoogernstige stemme des Heeren, die ons toeroept: heiligt den krijg. Een stemme, die ons oproept tot loutering, tot verootmoediging, tot nauwer saltmbindmg. Maar dat alles neemt toch niet weg, dat we nuchter moeten blijven en het oog niet mogen sluiten voor den zegen des Heeren, ons in de Vrije Universiteit gegeven.

Nu zij morgen in uw midden den dag gedenkt, dat ze ondanks veel strijd en soms bitter lijden, door den Heere 25 jaar is gespaard, nu mag het aan den voorganger in de ure des gebeds op dezen avond wel gegeven zijn, een woord u in herinnering te roepen van een heroïeke worsteling, in oude tijden door Gods volk gevoerd. Het woord waarbij ik heden uwe aandacht bepaal, vindt gij opgeteekend in Exodus 17 VS. 8—13.

Naar dit woord wijs ik u op den strijd tusschen Israël en Amalek. Die strijd predikt ons I, een onverzoenlijke vijandschap, 2. een verrassende afwisseling en 3. etn roemrijk einde.

Israël moest in de oorlogen des Heeren geoefend worden.

Daartoe diende de strijd met Amalek,

Amalek staat in nauw verband met Ezau (Gen. 56 : 12); dus zien we in deze vijanden des Heeren een gewoon verschijnsel.

In den regel is de vijandschap tegen den Hisre bij hen 't grootst, die van 't geloof zijn afgevallen.

Hiermeê is het feit verklaard van Amaleks vijandschap tegenover het volk des verbonds.

Die onverzoenlijke strijd tusschen Israël en Amalek is een symbool van den strijd ook thans gevoerd. De vijand onzer dagen staat, wat zijn herkomst betreft, in 't nauwste verband met het christelijk geloof.

De tegenstanders onzer dagen roepen gaarne van priesterheerschappij en bekromp3nheid. Zij brengen, naar hun zeggen, de weldaad der beschaving, der vrijheid en der humaniteit aan. Maar van een bijzondere Godsopenbaring, van den Bijbel als Gods Woord, willen ze niet weten.

Da^arbij komt, dat zij pleiten voor de religie in dè binnenkamer, teneinde u te beschuldigen van onverdraagzaamheid. Maar die beschuldiging is al zoo oud, dat ze door de heidenen in de2e eeuw onzer jaartelling reeds gedaan werd,

De strijd moet volvoerd. Hier mag geen pacificatie zijn. Hier is het woord van toepassing, dat de oorlog des Heeren zal zijn tegen Amalek, ran geslacht tot geslacht.

Dat de strijd tegen Amalek afwisselend ge voerd werd, blijkt wel. Er moest een plan de campagne zijn. Aan den 53 jarigen Jozua wordt door Mozes de opdracht gegeven om Amelek af te slaan. In hem schuilt een kostelijk veldheerstalent. De wakkere jonge strijders worden dcor hem uitgekozen. Ze worden gekeurd. Ze worden door Jozua tot een keurcorps bijeengebracht en de strijd tegen Amelek neemt een aanvang.

Eield Mozes zijn hand op, dan was Israël de sterkste, en liet hij zijn hand neder, dan scheen de overwinning te zijn aan den kant van Amelek.

En zoo is het ook de ernstige toeleg van onze Vrije Universiteit, om een keurcorps te vormen van jonge mannen, van strijders voor de zake Gods, van strijders tegen den boozen en gevaarlijken Amalek onzer dagen. '

Een der listen van den Amalek onzer dagen was wel, om deze jonge strijders de eere van deugdelijke krijgers te ontzeggen. Dit is vooral uitgekomen bij de behandeling van de Hooger-Onderwijswet. Daarbij is het eerst recht gezien, hoe in het kamp van Amalek alle kracht saam spande, om de mannen, die voor het goed recht dezer wet opkwamen, in het aangezicht te weerstaan. Men was verontwaardigd. Een storm stak op. Publiek-weg werd in 's lands vergaderzaal gezegd, dat de Vrije Universiteit een kort be grip van alle onverdraagzaamheid, van kleinzieligheid en van velerlei ellende was. Maar al werd ook de stormbal geheschen en de Hooger Onderwijswet eenmaal door de Eerste Kamer verworpen, thans stond zij reeds in het Staatsblad.

We zijn niet zonder hope, dat de afwisseling, waarmee deze Hoogeschool den strijd voorde eere des Heeren, ook op het erf der weten schap voert, hierin zal openbaar worden, dat de rijen verdubbeld zuUea worden van hen, die haar als Alma mater begroeten, om, door kneed in de wetenschap, straks daarmee winste te doen op het terrein van het rijke leven.

Wat moest het de Christenen daar in het dal goed doen, zoo ze Mozes zagen op de hoogte des heuvels, den staf opgeheven of de handen naar den hemel uitgebreid en alzoo voor dezen strijd de hulpe des Heeren inroepend.

Maar Mozes was daar niet alleen. Hij werd daar, als hij moede werd, gesteund daar Aaron en Hur. Zoo werd het roemrijk einde gezien.

Zal dé strijd, door de Vrije Universiteit gevoerd, op dezelfde uitkomst kunnen bogen, dan is veel gebeds voor haar noodig. Altijd is het gebed door haar op hoogen prijs gesteld.

Op den .stichtingsdag werd door hern die de ziel van haar oprichting was, gezegd: „bid dan, o mijn volk, bid om mannen vol van kracht en den Heiligen Geestes, die staan kunnen in de voorhoven van de wetenschappen des Heeren".

Wat wij heden hier doen, dat is toch niet anders, dan wat we lederen morgen en lederen avond doen. Maar dan doen we dat afzonderlijk. Dan doen we dat een voor een. Dan doen we dat in de binnenkamer.

Maar nu komen we allen saam om den Heere te bidden, dat hij zijn zegen geve aan de school, die de hartelijke liefde heeft van ons calvinistisch volk.

Daar is in den lande een breede schare van broederen en zusters, die met hechte banden aan de Vrije Universiteit is verbonden, een schare die veel voor haar voelt, die gaarne voor haar geeft, die aanhoudend voor haar bidt.

Noodig blijft dat voortdurend gebed voor haar.

Klimme dan het gedurig gebed door Gods genade voor de Vrije Universiteit op, opdat Amalek worde bestreden en naar 's Heeren bestel op zijn tijd eenmaal overwonnen, om alle eer en glorie neer te leggen aan den voet van het Kruis.

Na 't zingen van Psalm 132 : 5 ging Ds. Westerbeek van Eerten voor in gebed voor de Vrije Universiteit.

Onder den indruk van dit woord verliet de schare het schoone Kerkgebouw, en wandelde naar den Dierentuin, in welks zalen, naar de goede gewoonte van jaren, de vrienden en vriendinnen onzer Universiteit werden gerecipieerd. Het was een heerlijke avond en veel werd er genoten.

Den volgenden morgen vroeg trokken vele honderden op ter

JAARVERGADERING.

Uit alle oorden van het land waren leden en begunstigers opgekomen; de groote zaal was niet alleen gevuld, ook de galerijen waren bezet.

Te ongeveer 10 ure opende Prof. Biesterveld, aan wien door H. H. Directeuren de leiding^ was opgedragen, de vergadering.

Nadat gezongen was Ps. 77 : 7 en 8 werd gelezen 2 Cor. 12 : i—10, en daarna ging de Voorzitter voor in gebed.

Vervolgens heette hij de feestvierende vergadering welkom in een rede, waaruit we het volgende mededeelen :

In den aanhet zijner rede wees Spreker op het feit dat de vergaderden wel in gemengde stemming des gemoeds zouden zijn opgekomen, gelijk hij hen in zoodanige stemming ook begroette. Eenerzij ds een. „loof den Heer" in het hart en op de lippen, anderzijds doet de teleurstellingen der jongste dagen vragen: waarom o Heere ? Zou God met ons in tegenheden gaan handelen ?

Toch echter lossen voor den Christen de dissonanten zich altijd weer op in het lied des geloof. Alles bindè ons aan God en verlevendige ons vertrouwen. Daarom wil spreker met het oog op het verleden dat wij gedenken, met het oog op het heden dat wij doorleven, en met het oog op de toekomst, die wij vol hope tegengaan, in aansluiting aan hetgeen was voorgelezen uit 's Heeren Woord (2 Cor. 12 : r—10) herinneren aan het levensdevies van het Christendom:

„Zwak en toch machtig.”

Als het Christendom werd bezien van het standpunt der wereld of gewogen met de waag van het uiterlijk zichtbare, dan was bet altijd zwak. Zoo met den Christus zelf die zijne glorie bedekte onder het kleed van een knecht en stierf aan het kruis. Zoo met de Apostelen. Ziet Paulus te Corinthe, de wereldstad, de stad waar Aphrodite, en Isis, Aesculapius en Melikertes, Jupiter en Octavia hunne tempels hadden naast de Phrygische goden. De stad van weelde en van zonde. Daar zal hij de banier van het kruis planten ! Hij doet het in vreeze en beving. En als eene gemeente door zijn arBeid wordt verzameld, dan zijn het naar de eigen beschrijving: niet vele machtigen, niet vele wijzen, niet vele edelen. Dus stond het met het Christendom in heel zijn strijd alle eeuwen door. Hetzij ge zijne voortgaande worsteling met het heidendom gadeslaat, hetzij ge den strijd onzei uagen beziet — nooit geheel zonder wapen, maar toch altijd zóó gewapend, dat, indien het triomfeert, niemand ook maar het kleinste deel van den triomf aan het wapen zelf zal toeschrijven.

Ook nu, als ik u aan onze kleinheid herinner, dan is het, opdat gij Gode de eer zoudt geven voor wat Hij deed met zoo geringe middelen. Want dit is het wondere verschijnsel in de historie, dat die zwakken de wereldoverwinnaars zijn geweest. Zoo met Paulus. Aldus met den zegetocht van het Christendom onder de volkeren. Het heeft ds gedaante der wereld veranderd, de beschaving verrijkt, de gedachte der barmhartigheid de wereld ingedragen, het gezin naar zijn beginselen ingericht, de maatschappij hervormd, aan wetenschappen en kunsten nieuwen inhoud gegeven.

Wat heeft God ook niet in ons land gedaan door onze Universiteit. Hoezeer wij ons van onze zwakheid bewust zijn, willen wij dit niet ver bergen: het is van den Heere geschied.

Daarom ontmoedigen ons ook niet de teleurstellingen, maar heeft ons volk veerkracht genoeg om, door beproeving gestaald, de worsteling opnieuw te aanvaarden, en wachten wij uit verlies winst.

Waarin schuilt dan die kracht?

Die schuilt in het beginsel, waarvoor wij met alle kracht die in ons is, zijn opgetrokken en blijven strijden. Onze tijd is een tijd van eklekticisme. Ieder kiest voor zijn levensbeschouwing, wat hem uit de stelsels der wijsbegeerte past. Maar toch in één negatief uitgangspunt is men het eens: breken met den Christus, los van alle autoriteit buiten den mensch, geen band aan het Woord. De vrijheid van het menschelijk denken werd uitgeroepen. Voorts rhet zlju weten blijven in de wereld der verschijnselen. Lijnrecht tegenover dit streven staat het beginsel waaruit wij leven. Wij belijden Gods volstrekte Souvereiniteit over Zijne Schepping en weten ons gebonden aan Zijn Woord. Daarom eene Gereformeerde Universiteit, die er naar staat heel het weten uit dit beginsel op te bouwen, zoekend de glorie van God, eerend den Christus, Koning ook op de erve der wetenschap. Machtig zijn wij door dit beginsel. Het gaat om Gods eere — zoo zal Hij ook Zijne kracht in onze zwakheid volbrengen.

Machtig zijn wij ook om het ideaal, dat ons voor oogen staat. Het schijnt pretentieus, en toch met niet minder stelt zich ons ideaal tevreden, dan dat Christus de Heere als zoodanig worde geëerd in heel het volle menschenleven. En in den strijd voor Zijn koningschap zoeken wij te doen uitkomen het verlossend karakter van dat koningschap, de zegeningen van Zijn regiment. Met name de beteekenis van Zijn koningschap voor het weten. Daar wordt de hoofdslag geslagen. Christelijke barmhartigheid is zeer uitnemend, maar toch, op het terrein der wetenschap moet niet minder gestreden, juist omdat het daar allermeest om de beginselen der levens-en wereldbeschouwing gaat. Die worsteling aanvaardde onze Uaiversiteit. Zij doet dat, hulde brengend aan het grootsche wat in velerlei opzicht door de wetenschap van onzen tijd is gedaan. Veel ijver, arbeidskracht, talentvol werken en geniaal denken schuilt in de veroveringen van den menschelijken geest. Maar toch is al die kennis, de kennis van wat voorbijgaat. En elke wetenschap moet juist zoeken naar de kennis van het eeuwige dat zich achter de wisselende verschijnselen verbergt. Nu staan wij in de heilige overtuiging, dat deze eeuwige dingen, dit algemeene en blijvende alleen gekend kan worden bij het licht der Goddelijke Openbaring.

Machtig is ons ideaal.Het antwoord te geven op het levensprobleem. En met dat antwoord uitgaan niet alleen tot de wetenschap, die de kennisse Gods in engeren zin zoekt te systematiseeren, maar over heel het breede terrein der universitas scientiarum, Ea dat niet omdat wij dat antwoord vonden, maar omdat God het gaf in het getuigenis dat onbedriegelijk van Hem is uit gegaan.

Machtig in beginsel, in kracht uit denhooge, in grootsch ideaal, kan onze kleinheid ons niet ontmoedigen, teleurstelling en beproeving onze kracht alleen stalen. Wij zijn zwak en staan toch naar het hoogste wat gegrepen worden kan. Beproeving drijft ons in de binnenkamer van het gebed tot de zieleworsteling met onzen God. Ea uit die worsteling trekken wij met dubbele kracht gesterkt, weer ten strijde uit.

Onze strijd is zoo schoon! Wij behoeven geen wapen van dwang of van spot. De wapenen van onzen strijd zijn geestelijk.

En wat eindelijk in dien strijd zoo zonderling sterkt is de wetenschap, dat de eindoverwinning zeker is. Dat geloof doet bidden, strijden, overwinnen. Dat geloof doet Jericho's muren vallen en de wereld buigen voor het Kruis. In dat teeken sta deze dag. EQ voor onze Universiteit, die het tweede „vierde eener eeuw" ingaat, sta alle hulpe in den Naam des Heeren, die den hemel en de aarde gemaakt heeft.

Met groote aandacht werd deze rede aangehoord, nu en dan was zij door hartelijk applaus onderbroken.

De Voorzitter deelde verder aan de vergadering mee, dat een onbekende aan de Vereeniging de som van / 10.000 had geschonken, een mededeeling die met gejuich ontvangen werd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Vijf-en-twintigste Jaarlijksche Samenkomst VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag,

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's