GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zelfonderzoek.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

Het probleem sinds Augustinus aan de orde gesteld, hoe eenerzijds de uitverkiezing is te handhaven en anderzijds de realiteit van het genadeverbond, dat opgericht is met de geloovigen en hun zaad, is door de Roomsche en Luthersche Kerk niet opgelost Rome en Luther handhaven zeer zeker de realiteit van het genadeverbond. Volgens hen stort God aan alle kinderen die gedoopt worden, de genade in. Aanvankelijk staan deze kinderen dus werkelijk in het genadeverbond. Ze hebben er wezenlijk deel aan. De grootste weldaad van dat verbond is hun ge^ schonken. Ze zijn wedergeboren tot een nieuw leven. Alleen maar, door er aan toe te voegen dat deze genade door eigen schuld, door ongeloof of doodzonde weer kan te loor gaan, wordt de kracht van het genadeverbond gebroken. Het schenkt niet de zaligheid, maar alleen de mogelijkheid tot zaligheid. Ds genade, die de doop aan allen meedeelt, is een verliesbaar goed.

Het diepere inzicht, dat Calvijn aan de Schrift en Augustinus te danken had, verbood hem tot deze opvatting van het genadeverbond de toevlucht te nemen. Een genadeverbond, dat niet vastligt in de uitverkiezing Gods, maar afhangt van onzen menschelijken wil, baat ons niet. Een genade, die alleen de mogelijkheid der redding, maar niet de redding zelve schenkt, troost onze zielen niet. Want indien zelfs Adam in den staat der rechtheid te zwak bleek, om in het eerste verbond te blijven staan, hoe zouden dan wij, wier natuur door de zonde zoo diep bedorven is, in staat zijn het tweede verbond te bewaren? Een Genadeverbond, dat in wat vorm of gestalte ook afhankelijk wordt gemaakt van onzen menschelijken wil, rooft ons alle zekerheid onzer zaligheid. Niet alleen de uitverkiezing, maar ook de genadegifte Gods, zegt de Apostel, is onberouweiyk. Het eerste verbond kon door onze schuld verbroken worden, maar het tweede staat onwankelbaar vast door de trouwe Gods. Want van dat verbond geldt, dat ons ongeloof het geloof Gods, of wil men liever dat onze ontrouw de trouwe Gods niet te niet kan doen.

Op dien zelfden grond moet dan ook zoo bwlist mogelijk weerstaan «a bestreden t h worden de voorstelling van een voorwaarelijke genadeverbond, die 't eerst door de Remonstranten geleerd werd en later ook n onze Gereformeerde kerken allengs binnenrong, Appelius had in zijn verzet daartegenolkomen gelijk. Want dit gevoelen voert ons niet alleen tot Rome terug, maar zinkt nog dieper dan Rome in het pelagianismc weg, Rome erkent toch nog altoos, dat God begint met in den doop de genade uit te storten in onze ziel en nu op grond van die ontvangene genade van den mensch eischt, dat hij deze genade bewaren en gebruiken zal. Maar de drijvers van het voorwaardelijke genadeverbond willen van de doopsgenade niets weten. De sacramenten zijn voor hen niet anders dan teekenen en zegelen van de objectieve belofte, dat God wie tot geloof en bekecring komt in genade aannemen zal. En het heele Genadeverbond bestaat volgens hen in niets anders dan in de aanbieding Gods, dat Hij de zaligheid schenken wil op voorwaarde van geloof en bekeering. Schijnbaar wordt bok aldus de moeilijkheid uit den weg geruimd, waarvoor het genadeverbond ons plaatst. Want de belofte, dat God op voorwaarde van geloof en bekeering de zaligheid aanbiedt, geldt natuurlijk voor allen en kan dus ook aan allen verzekerd worden. Zelfs is er op dat standpunt geen enkele reden te bedenken, v/aarom het teeken des genadever bonds niet aan alle kinderen zou bediend worden, want die belofte is niet alleen waarachtig voor de geloovigen en hun zaad, maar voor alle kinderen zonder onderscheid. Er is echter een afdoend bezwaar. Wie in deze algcmeene belofte het genadeverbond Iaat opgaan, miskent den aard van dit verbond en maakt het in verkapten vorm ioicciawerkverband. Feitelijk komt deze leer van het voorwaardelijke genade verbond toch hier op neer, dat God de Heere eerst in het werkverbond als voorwaarde voor de verkrijging van het eeuwige leven stelde den eisch van een volkomen volbrenging van zijn wet. Ziende echter, dat de mensch na den val dezen hoogen eisch niet meer volbrengen kon, biedt God nu de zaligheid aan op gemakkelijker voorwaarde nl. van geloof en bekeering. En waar alle voorafgaande doopgenade geloochend wordt, heeft de mensch dus in eigen kracht Acz& woorvi& diT& t te vervullen. Het doe dat en gij zult leven wordt de regel van het genadeverbond, in plaats van het leef en gij zult dat doen. Wie het zóo voorstelt, weerspreekt niet alleen de Schrift, maar vernietigt het genadeverbond en maakt dat Christus geen volkomen Zaligmaker meer is. Want de zaligheid hangt dan niet meer af van wat Christus voor ons deed, maar van wat wij in het Genadeverbond presteeren.

Natuurlijk ontkennen we daarom niet, dat God in het genadeverbond tot zijn uit verkorenen ook komt met den eisch van geloof en bekeering. Zelfs hebben Calvijn en sommigen onzer oude Theologen er geen bezwaar ingezien, van de 'voorwaarden van het genadeverbond te spreken. In gezonden zin kan dit dan ook wel. Ons kostelijk doopsformulier zegt terecht, dat „aangezien in elk verbond twee deelen begrepen zijn, d. w. z. twee partijen met elkander "het verbond sluiten, wij ook van Gods zijde wederom vermaand en verplicht worden tot een nieuwe gehoorzaamheid" En ook onze vaderen te Dordt leerden, dat „de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen wordt, maar ook zelf werkt; waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mensch, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich-bekeert." Wie daaraan te kort doet, vervalt op den klip van het Anti-nomianisme en snijdt de zenuw van het zedelijk leven en van alle waarachtige religie door. Ook in het genadeverbond is de mensch geen stok of blok, geen willoos en redeloos wezen ais plant of dier, maar heeft hij een wil en eea verstand en wordt hij daarom als redelijk en zedelijk wezen door God behandeld. Juist in de i/^r^öw^fgedachte komt dit zoo schoon uit. Want een verbond is nooit eenzijdig, maar altijd tweezijdig; het onderstelt, gelijk ons doopsformulier terecht zegt, altijd twee deelen of partijen, die met elkaar handelen. Juist door het verbond, waarin de Almachtige en Souvereine God zich "rteerbuigt om met den mensch te onderhandelen en van dien mensch zelf de inwilliging in dat verbond vraagt, wordt de zedelijke natuur van den mensch het sterkst gehandhaafd.

Maar hoe beslist we dit, tot wering van alle Antinomianisme, uitspreken, toch voigt daaruit geenszins, dat het genade verbond in dien zin voorwaardelijk zou zijn, alsof eerst door de vervulling dier eischen we deel aan dat verbond zouden krijgen. Ons doopsformulier zelf leert ons dat wel anders. Want vooraf gaat de heerlijke verzekering, dat „God door den doop ons betuigt en verzegelt, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht en ons tot zijn kinderen en erfgenamen aanneemt; dat de Zoon ons wascht in zijn bloed van alle onze zonden en ons in de gemeenschap zijns doods en zijner wederopstanding inlijft, alzoo dat wij van onze zonden bevrijd en voor God gerechtvaardigd worden; en dat de Heilige Geest in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen we in Christus hebben, namelijk de afivassching onzer zonden en de dagelij ksche vernieuwing dezes levens." Zoo kras, zoo beslist mogelijk wordt dus uitgesproken, dat het Verbond met ons opgericht is ci e weldaden van dat verbond ons geschonen zijn, en eerst op grond daarvaii wordt ezegd, dat we nu ook wederom door den oop vermaand en verplicht worden tot een ieuwe gehoorzaamheid. Zooals ook de Schrift elve het doet: vroeger waart gij duisternis, aar nu zijt gij licht; wandelt dan als kineren des hchts. Eerst komt de verzekering ot Abraham, dat God het verbond met em sluit va. zijn God en de God v«n zijn

zaad is, niet volgt de vermaning: wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht. Ën niet alleen dat de genade zoo voorop gaat, maar zelfs waar de wedergeborene in zonde valt, gaat de genade niet te loor, of wordt het verbond niet verbroken, gelijk Rome leert, want, zoo zegt ons DoopsforiBulier, „als wij somtijds door zwakheid in zonde vallen, moeten wij aan de genade Gods niet vertwijfelen of in de zonde blijven liggen, overmits de doop een zegel en ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig vsriond met God hebben."

Het genadeverbond kent dus wel eischen gn verplichtingen, maar deze eischen zijn gansch andere dan het werkverbond bracht, In het genadeverbond geldt als regel de innig vrome bede van Augustinus: Schenk eerst o God wat ge beveelt, en beveel dan wat Gij wilt. En niet alleen dat God zoo schenken moet wat Hij eischt, maar ook, al dwaalt Gods kind telkens af, toch blijft het Verbond, omdat dat Verbond niet een tijdelijk verbond is, een verbond dat als het werkverbond verbroken worden kan, maar een eeuwig verbond. Daarop valt in ORS Doopformulier alle nadruk. Een eeuwig verbond, niet alleenomdat hetjvóóralle eeuwen is opgericht in Gods Raadsbesluit, maar omdat het eeuwig voortduurt en nooit te niet gedaan worden kan, Gods belofte slaat ons daarvoor borg, want Hij sprak : Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar mijn Verbond wankelt nooit.

Vandaar dat in het Nieuwe Testament dat genadeverbond telkens door Christus en de Apostelen een testament wordt genoemd. Bij een testament is juist dit het eigenaardige, dat de erfenis u toekomt, niet om wat gij gedaan hebt pf doen zult, maar om de wilsbeschikking van den ei flater. Geheel buiten uw toedoen, dikwijls zelfs zonder dat ge er iets van weet, wordt ge tot erfgenaam benoemd. En als het testament geopend wordt, en het blijkt, dat ge een erfgenaam zijt, dan hangt die esfenis niet af van eenige voorwaarden, die ge te vervullen hebt, maar is de erfenis uw wettig eigendom. Een testament is niet een contract of een overeenkomst, waarbij als regel geldt het do ut des, ik geef op conditie dat gij uw verplichting vervult. Bij een testament is er slechts een die geeft, en de ander heeft niets te doen dan het gegevene in ontvangst te nemen en er in te genieten. En zulk een testament, daarop legt de Apostel vooral nadruk in Hebr. 9, kan dan ook niet als een contract gewijzigd of verbroken worden, maar ligt onveranderlijk vast door den dood des testamentmakers; het is een wilsbeschikking die moet uitgevoerd worden en niet meer kan veranderd worden. En waar Christus door zijn dood en bloedstorting het nieuwe en eeuwige testament, het verbond der genade, besloten heeft, d, w. z. vast gemaakt heeft, daar moeten ook degenen, voor wie dit testament gemaakt is, de beloofde erfenis ontvangen, / Of wil men het nog dieper opgevat, dan kent ook het genadeverbond wel eischen, maar eischen die niet door ons, maar door Christus voor ons vervuld zijn geworden Achter dat Genadeverbond staa, t zeker de eisch van Gods gerechtigheid, die niet alleen een volkomen voldoening voor de zonde, maar ook een volmaakte vervulling van de wet Gods eischt. Die eisch mag nooit verzwakt, alsof God de Heere, meenende dat de mensch te zwak was om Zijn wet te volbrengen, nu genoegen nam met zeker berouw over de zonde, een geloovig toevlucht nemen tot Christus, een bekeering van booze werken Aan het recht Gods moet ook in het Genadeverbond volkomen voldaan worden. Maar daarin ligt de heerlijkheid van dit genadeverbond boven het Werkverbond, dat terwijl in het Werk verbond de mensch zelf gehouden en verplicht was aan dien eisch te voldoen, [ God in het Genadeverbond ons een Heiland en Verlosser schenkt, die dezen eisch voor ons volbrengt. Van een zooveel beter verbond, zegt de Apostel, is Jezus borg geworden. Borg niet voor God bij ons, gelijk een oppervlakkige uitlegging het v/il, om aan alle zondaren dïn genadigen wille Gods te bevestigen, dat Hij den verloren zoon in liefde ontvangen wil. Maar Borg voor ons bij God, omdat Hij de schuld der Zijnen op zich neemt en voor hen den losprijs volkomen betaald heeft. Zoo opgevat — en de Schrift laat geen andere opvatting toe, — geldt het Genadeverbond dus voor de uitverkorenen alleen, en voor niemand dan hen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's