GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zelfonderzoeK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zelfonderzoeK.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

De beide veïkeerde opvattingen van het Genade verbond zijn hiermede genoegzaam weerlegd.

De Roomsche en Luthersche opvatting, dat in het Genadeverbond God door den doop werkelijke genade meedeelt aan alle gedoopte kinderen, zoodat ieder gedoopt kind metterdaad wedergeboren is, schijnt wel de realiteit van het Genadeverbond te handhaven, maar doet dit ten koste van de genade zelve; want deze genade wordt zoodoende een verliesbaar goed, kan door eigen schuld weer te loor gaan en leidt niet zeker tot de zaligheid.

Maar even beslist moet aan de andere zijde de Remonstrantsche opvatting worden wfderstaan, die het Genadeverbond voorwaardelijk maakt en den doop alleen een teeken en zegel laat zijn van de genade, die God den mensch aanbiedt op conditie van geloof en bekeering; want wie dat leert, maakt het Genadeverbond tot een verkapt werkverbond, en hangt onze zaligheid op aan onzen menschelijken wil.

Oaze Gereformeerde Kerk vat het Genadeverbond veel rijker, dieper en heerlijker op. Ze gelooft en belijdt, dat in dat Genadeverbond God de genade niet alleen aanbiedt, maar ook werkelijk schenkt, en dat eerst op grond van die reeds ontvangen genade de eisch tot ons komt om in geloof en bekeering het nieuwe leven te openbaren. En evenzoo gelooft en belijdt ze, dat deze genade niet een verliesbaar goed is, maar dat ze het hart werkelijk verandert, het verstand verlicht, nieuwe krachten en genegenheden in den wil instort en aldus Gods kind zekerlijk tot de zaligheid leiden zal.

Zoo nu opgevat — en daarmee eindigden we ons laatste artikel — kan het Genadeverbond alleen met de uitverkorenen zijn opgericht. Want Christus, die Hoofd en Borg is van dit verbond, heeft zijn bloed alleen gestort voor degenen, die de Vader hem gegeven heeft. Het Genadeverbond, waarvan Christus het Hoofd is, geldt derhalve de uitverkorenen alleen. Iets wat nog te duidelijker blijkt, omdat de genade, die, als vrucht van Christus' verdienste, m dit verbond geschonken wordt, een zaligmakende genade is, die natuurlijk alleen aan de uitverkorenen geschonken worden kan.

Nu zou dit geen de minste moeilijkheid opleveren, wanneer het God den Heere behaagd had door een uitwendig, zichtbaar en onfeilbaar teeken aan te wijzen wie uitverkoren was en wie niet. Alle tegenstrijdigheid voor ons denken viel dan van zelf weg. De lijn van het Genadeverbond kon dan zoo zuiver mogelijk getrokken worden. Alleen dieenen, van wie wisten dat ze uitverkorenen waren, , zouden dan door den doop in de hristelijke Kerk worden ingelijfd; alleen an hen zou het Sacrament des Avondaals worden uitgereikt; alleen zij zouden ls „bondelingen" worden aangemerkt. Het enadeverbond ook in zijn uitwendige openaring en zichtbare gestalte, viel dan met e uitverkorenen saam.

Zoo is het de wille Gods echter niet eweest.

Noch aan Jacob noch aan Ezau was het ij hun geboorte te zien, dat de een verworpen, de ander uitverkoren was. Ook van uw kinderen weet ge dat niet. Er maf bij vader of moeder voor het eene kind meer geloofswerkzaamheid zijn dan voor het anderemen mag voor een bepaald kind meenexï een belofte ontvangen te hebben, dat God dat kind genadig wezen, zal; men mag met een Monnica, Augustinus' moeder, hopen en vertrouwen, dat een kind, waarvoor zooveel gebeden zijn opgezonden, niet verloren zal gaan. Maar deze subjectieve zekerheid kan nooit toetssteen zijn om daarnaar uw kinderen, te verdeden in uitverkoren en niet uitverkoren kinderen. Menig kind, waarvan de ouders zulk een belofte niet ontvangen hadden, bleek achteraf wel degelijk een uitverkorene te zijn. Terwijl omgekeerd moederlijke teederheid wel eens ineenen kan zulk een belofte ontvangen te hebben, terwijl de uitkomst aan dis verwachtir^' niet beantwoordt. Of heeft ook Eva, toen ze haar eerstgeborene baarde, niet gemeend dat ze in hem het beloofde zaad van den Heere ontvangen had, hoewel Kaïn straks een broedermoordenaar werd, een verworpene van het aangezicht des Heeren. En al willen we geen oogenblik ontkennen, d.i.t God ook in dit opzicht bijzondere openbaringen aan zijn volk schenken kan, gelijk Hij het aan een Hanna en eeu Elisabeth deed, toch mag hieruit nooit een vaste regel viforden afgeleid. Ken vader of moeder, die tot zijn kind zei: voor u heb ik geen belofte ontvangen en gij zijt dus verworpen, zou niet alleen wreed en onbarmhartig zijn, maar zondigen tegen God, die juist omgekeerd wil, dat de ouders al hunne kinderen als erfgenamen van het rijk der hemelen zullen opvoeden en tot geloof en bekeering zullen vermanen.

Op het subjectief gevoel der ouders kunt ge hier dus niet afgaan. Veeleer zou dan de regel te volgen zijn, dat ge wachten moet totdat bij een kind op later leeftijd de vrucht der verkiezing in waarachtig geloof en krachtdadige bekcering èa voor zijn eigen zielsbesef èn voor de gemeente gebleken was. Toch kan ook deze uitweg, door Wederdoopers en Labadisten gekozen, die daarom den kinderdoop verwierpen en alléén volwassenen, die tot belijdenis van hun geloof gekomen vaaren, doopten, niet baten.

Want wel houden we tegenover Rome met onze Vaderen te Dordt beslist staande, dat „de uitverkorenen van hunne eeuwige en onveranderlijke verkiezing ter zaligheid in dit leven verzekerd worden, " maar daarbij mag ^iet vergeten worden, wat diezelfde vaderen er aan toevoegden, dat dit geschiedt „te zijner tijd" en „bij onderscheidene trappen en met ongelijke mate". God schenkt die zekerheid dus wel, maar „te zijner tijd", wanneer het Hem behaagt, en bij allen is die zekerheid niet even sterk en krachtig. De heerlijke jubel des geloofs: Ik weet in Wien ik geloofd heb, wacht soms zelfs tot het einde des levens. En zelfs waar die zekerheid in de ziel reeds eerder doorbreekt, komen er straks door eigen schuld en afdwaling weer tijden, dat „de oefening des geloofs verbroken wordt en het gevoel der genade te loor gaat." Mechanisch, werktuigelijk gaat het in het leven van Gods kind nooit toe. Ook de verzekering van uwe uitverkiezing is geen van buiten geleerd lesje, dat ge telkens opzeggen kunt, wanneer ge maar wilt. Ze is een vrucht van die wonderbare leiding des Heiligen Geestes, die met onzen geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn. Waar die Hiilige Geest bedroefd wordt door uw zonde of ongeloovigheid, kan die vrucht ook niet door u genoten worden. En zelfs behoeft niet altijd eigen zonde of opzettelijk on geloof de oorzaak te zijn, dat deze vrucht ons ontnomen wordt. „Want de Schrift leert ons, — zoo zeggen de leerregels van Dordt terecht — dat de geloovigen in dit leven tegen onderscheidene twijfelingen des vleesches te strijden hebben en in zware aanvechting gesteld zijnde, dit volle betrouwen des geloof s en deze zekerheid der volharding niet altijd gevoelen". En waar bij menig uitverkorene het geloof o zoo zwak is en de volle geloofsverzekerdheid gemist wordt, ook al is hij een kind des Heeren, daar kan die geloofszekerheid geen maatstaf zijn, om daarnaar de uitverkorenen van de verworpenen te onderscheiden.

Iets wat te meer klemt, omdat er nsast de echte, ook een valsche verzekerdheid is. Hypocrieten en huichelaren zijn er in de gemeente altijd, die niet alleen anderen, maar, vergeet dit niet, ook zich zelven misleiden. Verzekerden te Jerusalem en gerusten op den berg Samaria, over wie God het wee uitroept, omdat ze niet waarlijk Gods kinderen zijn. Discipelen, die geprofeteerd hebben in Christus naam, die Heere Heere hebben geroepen, die zelfs krachten en teekenen hebben gedaan en tot wie Christus toch eenmaal zeggen zal: Gaat heen, Ik heb u nooit gekend. Dwa^e maagden, die meenen tot den bruidstoet te behooren, maar de lampen niet met olie hadden gevuld en daarom, toen ze voorde deur kwamen, deze gesloten vonden. Zoo stuit ge aan beide zijden. Ge hebt ware kinderen Gods, die met een Heman doodbrakende zijn van hun jeugd af en bij wie de rijke troost: ik ben een uitverkorene, tot aan hun sterven, ontbreekt. En omgekeerd, ge hebt hypocrieten, die wel met ophef in hun geloofszekerheid roemen, maar bij wie de wortel der zaak ten eenenmale wordt gemist. Het eigen getuienis kan dus niet tot onfeilbaren maatstaf strekken.

En evenmin kan als toetsteen dienst doen e keur der gemeente. Ook hier zij tertond toegestemd, dat Gods volk fijne eestelijke voelhorens bezit en in vele geallen wel in staat is het echte geloof van et nagemaakte te onderscheiden. Voor et keurmeesterschap, gelijk dit door somige vromen wordt uitgeoefend, nemen we et daarom niet op. Wanneer naar pas-

klaargemaakt model, vaak aan eigen bijzondere ervaring ontleend, niet zonder geestelijken hoogmoed, anderer staat en toestand ffofdt beoordeeld, loopt men zoo licht gevaar {e sondigen tegen het woord van Christus: oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Xeederheid en zachtmoedigheid blijft hier jjtijd eisch. Het gekrookte riet mag niet verbroken en de rookende vlaswiek mag niet uitgeblascht worden. Maar dat Gods volk vaak voelt als bij instinct, of er waarachtig leven in de ziel aanwezig is, is een teit, {jat niemand weerspreken kan. Alleen, onfsiibaar is dat oordeel niet. \^'!e uit Christus' discipelenkring heeft ook maar van verre vermoed, dat Judas Iscarioth een verrader was' Zelfs toen bij den Paaschmaaltijd Christus ronduit zeide: Een uit u zal mij verraden, viel het vermoeden nog zoo weinig op den werkeiijken verrader, dat veeleer allen vroegen: Ben ik het. Heer.' En indien jelfs de apostelen zich bedriegen konden, na drie jaar lang dagelijks met Judas te hebben omgegaan, hoeveel te meer dan wij, die in de schaduw der apostelen niet kunnen staan.

Bovendien, en dat doet alles af, die klare en duidelijke openbaring van genade, die aan het hart geschied is, komt meest op lateren leeftijd, voor. Al heeft men soms kinderen, in wie reeds vroeg de genade Goi'^ zoo krachtig doorwerkt, dat ge het werk Gods reeds m hun hart bespeuren kuut, toch zijn deze gevallen veeleer uitzondering dan regel. Afgaande op uw oordeel zoudt ge deze kinderen, wanneer de genade voor u.v oog nog niet zichtbaar was, dus buiten het ganadeverbond moeten sluiten. En waar uA-Heiland toch de kinderen tot zich riep, ds handen oplei, zegende, en sprak: Verhindert ze niet, want derzulken is kei Kminkrijk der Hemelen, daar zoudt ge, door ze buiten te sluiten, rechtstreeks in strijd komen met het woord van uw Heiland.

Noch het zelfgetuigenis van den betrokken o^rioon noch de indruk, dien de gemeente van hem ontvangt, kan dus als afdoende maatstaf worden aangelegd om te beoorcee'en, of iemand tot Gods uitverkorenen behoort en daarom in het Genadeverbond moet worden gerekend.

Er moet dus een andere regel zijn, die voor u beslist.

En dezen regel hebt ge te zoeken in het Woord, dat God als openbaring van Zijn wil u schonk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zelfonderzoeK.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's