GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Genadeverbpond en zelfonderzoek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbpond en zelfonderzoek.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVIII.

Amsterdam, 12 Juli 1907.

In nauw verband met dit zelfonderzoek staat ten slotte de vraag, waarmede wij deze artikelenreeks besluiten, of in het midden der gemeente op bekeering kan en moet worden aangedrongen.

Natuurlijk geldt die vraag niet de doorgaande bckeering, die in de afsterving van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensch bestaat, want tot die bekeering moet zeker elk geloovige telkens weer worden opgewekt. Ook wordt hiermede niet edoeld de hernieuwde bekeering na een val n zonde, zoo als Petrus, na Christus verloohend te hebben, weer tot „bekeering" omen moest, want de noodzakelijkheid van ulk een bekeering stemt ieder toe. Maar wel loopt het geschil over de eerste en rincipieele bekeering, waardoor de zondaar tot God komt, om in het bloed van Christus verzoening te vinden, en te breken met zijn ongerechtig leven. De eisch tot zulk een bekeering, zoo meent men, moet wel tot heidenen en openbare goddeloozen gebracht worden, maar komt in het midden der gemeente van Christus niet te pas. Indien de kerk van Christus heeft uit te gaan van de onderstelling, dat de leden der gemeente ware geloovigen zijn, dan gaat het niet aan, hen als onbekeerden en ongeloovigen toe te spreken, en tot geloof en bekeering te vermanen. Het eene, zoo meent men, sluit het andere uit. Als Paulus aan de gemeente van Efeze schrijft: Daarom gedenkt, dat gij die eertijds heidenen waart in het vleesch, dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israels, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld; maar nu in Christus Jezus zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Zoo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods, " (Efeze 2:11, 12, 13, 19), — dan mag men diezelfde leden der gemeente, van wie dit heerlijke getuigenis gegeven wordt, toch niet alsof ze nog vervreemd waren van God, en zonder Christus in de wereld stonden, tot geloof en bekeering roepen. Wie dat doet tast het karakter der gemeente aan, maakt het genadeverbond krachteloos, vervalt in de fout van het methodisme enverwartde zendingsprediking onder de heidenen met de bediening des Woords in het midden der gemeente.

Nu willen we den ernst dezer bedenking niet onderschatten. Voor zoover ze zich richt tegen de methodistische bekeeringsprediking, is ze zelfs volkomen op haar plaats. Het gaat niet aan, dat een Kerk die bij den doop van elk kindeke belijdt, dat onze kinderen in Christus geheiligd zijn, en als erfgenamen van het rijk Gods moeten worden opgevoed, straks in de prediking deze verbondsgedachte geheel wegwerpt en al deze zelfde kinderen toespreekt als stonden ze nog buiten Christus. En evenmin is het geoorloofd, dat een Kerk, die bij de toelating tot het Heilig Avondmaal van al hare volwassen leden de verklaring eischt, dat ze werkelijk in Christus gelooven, straks in de prediking diezelfde gemeenteleden aanspreekt als waren ze heidenen, die nog tot Christus moeten gebracht worden.

Daarbij komt, dat deze methodistische prediking niet alleen met het genadeverbond niet rekent, maar ook veel te eenzijdig op de éene acte der bekeering allen nadruk laat vallen, daarin heel het leven des geloofs saamtrekt, veel te weinig oog heeft voor den verderen groei van het geestelijke leven en deze bekeeringsacte naar een vaststaand model wil laten geschieden, waarvan het voorbeeld dan gezocht wordt in die plotselinge, schokkende bekeeringen, die bij Manasse, den moordenaar aan het kruis, Paulus op den weg naar Damascus, den stokbewaarder van Philippi enz. hebben plaats gevonden. En al mag natuurlijk niet ontkend worden, dat zulke plotselinge en heel het zielleven schokkende bekeeringen, waarbij men tijd en plaats van zijn bekeering met alle bij omstandigheden nauwkeurig kan verhalen, ook binnen den kring des verbonds wel degelijk kunnen plaats vinden, zooals de voorbeelden van Manasse en Paulus bewijzen, toch mag daarvan geen vaststaand model gemaakt worden. Bij de meeste heiligen, wier leven de Schrift ons teekent, is van zulk een schokkende bekeering toch geen sprake. Samuel, David, Johannes de Dooper, Timotheus, om deze voorbeelden alleen te noemen, hebben van jongs af den Heere gediend, gelijk Obadja, de vrome hofmeester van Achab, dit uitdrukkelijk van zichzelf getuigt, (i Kon. 18:12) En een prediking, die dit verschil in de wijze van bekeering uit het oog verliest en alleen van zulk een plotselinge bekeering weet, heeft tot gevolg, dat degenen, die zulk een schokkende bekeering niet doorgemaakt hebben en bij wie daarom het klare en heldere bewustzijn van hun bekeering dikwijls gemist wordt, voortdurend in twijfel blijven verkeeren nf ze v\rel waarlijk door Christus in genade zijn aangenomen en of ze wel geloovigen mogen worden genoemd

Maar hoezeer we de rechtmatigheid dezer bezwaren tegen de methodistische prediking der bekeering erkennen, dit mag toch nooit oorzaak worden om den eisch tot bekeering in gezonden Schriftuurlijken zin achterwege te laten. Gods Woord laat dien eisch nooit los. Als de profeten tot Israel, het oude bondsvolk van God, spreken, is de grond toon van hun prediking telkens weer: ekeert u tot den Heere uwen God. Johannes de Dooper brengt tot het Israel zijner dagen geen anderen eisch: ekeert u en gelooft het evangelie (Mare. i : 15). De Apostelen van Christus Jezus richten diezelfde vermaning niet alleen tot de heidenen, maar evenzeer tot Israel en tot de gemeenten. „Wij dan, schrijft de Apostel Paulus aan de gemeente van Korinthe, wetende den schrik des Heeren, bewegen de menschen tot het geloof en zijn Gode openbaar geworden" (II Kor. 5:11). En niet alleen tot degenen, die nog buiten de gemeente staan, maar tot de Christelijke gemeente zelve zegt Paulus: Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege alsof God door ons bade : wij bidden van Christus wege: aat u met God verzoenen" (II Kor. 5 : 20). En al schrijft de Apostel aan diezelfde gemeente: ij zijt gewasschen, gij zijt gerechtvaardigd, gij zijt geheiligd, wanneer hij die gemeente als gemeente van Christus naar haar ideëele karakter aanspreekt, de Apostel weet, dat in de praktijk de werkelijkheid niet altijd aan e idee beantwoordt, en niet allen, die geechtvaardigd en geheiligd heeten, het daarom ok werkelijk zijn. b d l

Beide lijnen moeten daarom door ons astgehouden worden, de verbondsbcschouing der gemeente en de eisch tot geloof en ekeering, gelijk dit door de Apostelen steeds eschiedt. „Ziet dan toe, broeders, schrijft A e Apostel aan de Hebreen, en die eeretitel an broeders of gelijk het zelfs in liet eerste t ers van dit hoofdstuk heet: eilige broeders, z ie de hemelsche roepins^ deelachtig zijt, l toont wel het sterkst, hoe de Apostel hen l als geloovigen beschouwt; ziet dan toe, dat niet te eeniger tijd in iemand van u zij een boos en ongeloovig hartom af te wijken van den levenden God" (Hebr. 3:12). Al noemt de Apostel hen heilige broeders, hij aarzelt toch geen oogenbiik hen te vermanen, dat onder hen tcch niemand zij met een onbekeerd hart. En al mag hierin voor ons schijnbaar een tegenstrijdigheid schuilen, toch leert Gods Woord het ons aldus en hebben wij aan dat Woord ons te onderwerpen.

De eisch der bekeering mag daarom niet achterwege blijven in de prediking. Zonder geloof en bekeering wordt geen volwassene zalig. En waar God de Heere de prediking des Woords als middel gebruiken wil om de uitverkorenen tot geloof en bekeering te brengen, daar staat de prediker schuldig tegenover de zielen, die hem zijn toebttrouwd, als hij dien eisch hun niet op de conscientie bindt.

De onderstelling, waai van de Kerk in den kring van het Genadeverbond heeft uit te gaan, verzwakt dien eisch niet, maar versterkt dien veeleer. Indien de Kerk het zaad des verbonds voor wedergeboren te houden heeft, dan moet te meer er op worden aangedrongen, dat de werkelijkheid dier wedergeboorte uit een waarachtig geloof en een wandelen op den weg der bekeering blijken zal.

Nu is deze eisch tot geloof en bekeering zeker niet beperkt tot den kring des verbonds. Immers Christus heeft gezegd: Predikt het Evangelie aan alïe creaturen. En waar de samenkomsten der gemeente geen gesloten vergaderingen, maar publieke bijeenkomsten zijn, waarbij niet alleen de leden der gemeente, maar ook anderen als toehoorders komen, moet reeds daarom die eisch van bekeering met klem worden gepredikt en tot allen worden gebracht.

Maar ar die eisch draagt voor de leden van Christus Kerk toch nog een ander karakter. Niet tot degenen, die nog buiten het verbond staan, maar tot de kinderen des verbonds zegt God de Heere : mijn zoon, geef Mij uw hart (Spreuken 23 vs. 26). Als kinderen des verbonds beschouwt God ze als zijn kinderen, zijn zonen en dochteren. Daarom wordt die ernstige vraag tot hen gericht. Juist omdat ze Gods zonen en dochteren worden genaamd, heeft God een dubbel recht op de liefde van hun hart. Elk kind des verbonds moet het leeren verstaan, dat het, omdat God de Heere het teekende met het teeken des verbonds, Gode toebehoort en niet aan de wereld. En zelfs dan, wanneer zulk een kind des verbonds is afgedv/aald, in zonde en ongerechtigheid is opgegroeid, het vaderlijk erfdeel met de hoeren heeft doorgebracht, moet de eisch tot bekeering toch altijd weer in deze verbondsrelatie zijn aanknoopingspunt zoeken. Het is geen heiden, maar een verloren zoon, gelijk Christus zelf het in de bekende gelijkenis ons dit teekent. En wanneer zulk een afgedwaald kind des verbonds opstaat uit zijn val en door Gods genade gegrepen, weerkeert tot God, dan zal het wel moeten erkennen: ik ben niet waardig uw zoon te heeten, maak mij tot den minste uwer huurlingen, maar de Vader sluit den verloren zoon aan het hart en zegt: deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden.

Moet zoo de prediking van bekeering en geloof dienen om het zaad des verbonds tot een besliste keuze te brengen wien het dienen wil, God of de wereld, — evenzeer blijft die prediking bij voortduring noodig ook voor de volwassen leden der gemeente, die bij de belijdenis des geloofs openlijk die keuze reeds hebben gedaan. Want al moet de Kerk van deze belijdende leden naar het oordeel der liefde het beste hopen, al heeft ze hen te beschouwen als broeders en zusters in Christus, de Kerk weet, dat dit oordeel der liefde geen onfeilbaar oordeel is; dat niet allen, die als geloovigen erkend worden, dit ook werkelijk zijn. Daarom moet tot de gemeente niet alleen de eisch yari zelfonderzoek gebracht worden, opdat de ware geloovigen van de schijngeloovigen onderscheiden worden, maar moeten deze schijn geloovigen ojk vermaand en gebeden worden om tot waarachtige bekeering, tot werkelijk geloof te komen,

In zulk een prediking bestaat het recht gebruik van de sleutelen des hemelrijks, die Christus aan zijn apostelen en in hen aan alle ambtsdragers in zijn Kerk heeft toebetrouwd. Daarom zegt ons bevestigingsformulier, dat het de taak der Dienaren des Woords is „de Schrift toe te eigenen zoo in het gemeen als in het bijzonder tot nuttigheid der toehoorders, met onderwijzen, vermantn, vertroosten en bestraffen naar een iegeljjks behoefte, verkondigende de bekeering tot God en de verzoening met Rem door het geloof in Jezus Christus". En op de vraag, waarin het recht gebruik van de sleutelen des hemelrijks bestaat, antwoordt onze Gereformeerde Kerk in haren Catechismus: „ Alzoo als volgens het bevel van Christus aan de geloovigen allen en een iegelijk verkondigd en openlijk betuigd wordt, dat hun zoo dikwijls als ze de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtiglijk alle hunne zonden van God om der verdienste van Christus wille vergeven zijn; daarentegen alle ongeloovigen en die zich niet van harte bekeeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toorn Gods en de verdoemenis op hen ligt, zoolang zij zich niet bekeeren, naar welk getuigenis God oordeelen zal in dit en in het toekomende leven".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbpond en zelfonderzoek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1907

De Heraut | 4 Pagina's