GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

»Uit de hand Gods.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

»Uit de hand Gods.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

Niet minder duidelijk en beslist dan in het bevel, waarmee Christus zijn discipelen uitzond, treedt die ordinantie Gods op den voorgrond in de brieven der apostelen. Het woord van Christus is het fundament, waarop ze voortbouwen, en ze worden niet moede, dat woord aan de gemeente te herinneren. Zelfs vv'ordt ia verband met de ontwikkeling der Christelijke Kerk tot zelfstandig bestaan, die ordinantie nog scherper en klaarder geformuleerd. De gemeente van Christus trad thans als zelfstandig instituut op; bepaalde ambten^werden ingesteld, 't Waren geen rondreizende evangelisten meer, voor wier recht op gastvrij onthaal bij de geloovigen moest gepleit worden. Het waren thans dienaren des Woords, aan een bepaalde gemeente verbonden, ouderlingen, die om te arbeiden in het woord en in de leer, zich geheel aan den dienst dss Heeren hadden gegeven, en voor wier levensonderhoud daarom door de gemeente moest gezorgd worden. En het is met name de apostel Paulus geweest, die deze ordinantie des Heeren telkens aan de gemeente op de conscientie heeft gebonden. De apostel, die zelf ten deele met tenten maken in zijn levensonderhoud voorzag, om de gemeente niet te bezwaren, en die aan de gemeente van Corinthe schrijven kon: Maar ik heb geen van deze dingen (d. w. z. uwe gaven) gebruikt, en ik heb dit niet geschreven, opdat het alzoo aan mij geschieden zou, want het ware mij beter te sterven, dan dat iemand dezen mijnen roem ijdel zou maken" (i Cor. 9 : 15) — het is die apostel, diejuist met den meesten nadruk de gemeente op deze verplichting gewezen heeft.

Het uitvoerigst geschiedt dat in den zendbrief aan de gemeente van Corinthe. Het eerst wijst de apostel op het voorbeeld der andere apostelen, der broeders van Christus, en inzonderheid van Petrus, diel niet zelf arbeidden, maar van de gemeente' hun levensonderhoud ontvingen. (1 Cor, 9 : 6). Maar daarna gaat hij dieper op de quacstie in. Ia de eerste plaats beroept hij zich op wat het natuurrecht of de natuurlijke orde der dingen ons leert: Wie dient ooit in den krijg op eigene bezoldiging? Wie plant eenen wijngaard en eet niet van zijne vrucht? Of wie weidt eene kudde en eet niet van de melk der kuddei" (vs. 7). Vervolgens wijst hij de gemeente er op, hoe diezelfde ordinantie symbolisch in de wet van Mozes lag uitgedrukt: Zegt ook de wet hetzelve niet? Want in de wet van Mozes is geschreven: ij zult eenen dorschenden os niet rauilbanden. Zorgt God ook voor de ossen? Of zegt Hij dat ganschelijk om onzentwüle? Want om onzentwil is dat geschreven ; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorscht, moet zijne hoop deelachtig worden." (vs. 8—lo). Te meer recht heeft de dienaar des Woords op deze bezoldiging, zoo merkt de apostel in de derde plaats op, omdat hij zoo rijken geestelijken schat aan de gemeente meedeelt: Indien wij ulieden het geestelijke f^ezaaid hebben, is het een groote zaak, zoo wij het uwe dat lichamelijk is, maaien? " (vs. 11). Dan herinnert hij, hoe God de Heere deze zelfde ordinantie reeds aan Israel gaf voor de priesters: Weetgij niet, dat degenen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? en die steeds bij het altaar zijn, met het altaar deelen? "(vs. 13). En om allen twijfel weg te nemen, beroept hij zich ten slotte als hoogste autoriteit op het woord van Christus zelf: Alzoo heeft de Heere (Jezus) verordineerd dengenen, die het evangelie verkondigen, dat zij van het evangelie leven." (vs. 14).

Nu is het zeer zeker in de eerste plaats de bedoeling van den apostel, aan de gemeente duidelijk te maken, hoe onrechtvaardig en hoe onbillijk de eischis, dat de dienaren des Woords met eigen handen arbeid hun brood moeten verdienen. Maar de apostel .spreekt zich tegelijk met minder klaar en beslist uit omtrent de vraag, wü voor het onderhoud der dienaren te zorgen heeft, en legt die verplichting op de gemeente. „De apostel tooiit hier aan, zegt Calvijn terecht, dat dit door den Heere verordineerd was, dat de Kerken voor het brood harer dienaren hebben te zorgen" (ut ecclesiae aliments rainistris suppeditent). Wie een wijngaard plant, eet van zijne vrucht, wie een kuddü weidt, leeft van de melk der kudde zegt de Apostel, en waar ds gemeente de v¥ijngaard en de kudde is, die de Dienaar verzorgt, daar heeft zij op haar beurt ook voor het onderhoud van haar D.ienaar te zorgen. En niet alieeii dat dit in deze beeldspraak reeds opgesloten ligt, maar de Apostel zegt het ook met ronde woorden: hebben zij, die ulieden het geestelijke gezaaid hebben, niet het recht, het uwe, dat lichamelijk is, te maaien?

Dezelfde gedachte keert dan ook telkens in de brieven van den apostel weer. Zoo schrijft hij aan de Kerken van Galatië: Die onderwezen wordt in het woord, deele mede vaa alle goederen dengene, die hem onderwijst." (Gal. 6 : 6). Evenzoo schrijft hij aan Timotheus: Dat de ouderlingen, die wel regeeren, dubbele eere waardig geacht v/orden, voornamelijk die arbeiden tn het woord en de leer. Want de Schrift «egt: enen dorschenden os zult gij niet muiibaaden; en een arbeider is zijn loon waardig." (i Tim. 5 : 16—17). Als Zenas de wetgeleerde en Apollos een reis doen door Creta, om daar het Evangelie te verkon digen, dan vermaant Paulus de gemeente: Zorg dat hun niets ontbreke." (Titus 3:13). En niet minder duidelijk blijkt dit uit wat de Apostel aan de Kerk te Rome schreef over de collecte, die in Macedonië en Achaje voor de arme gemepte te Jeruzalem geschiedde. Omdat van de Kerk te Jeruzalem de prediking van het Evangelie tot de heidenen was uitgegaan, daarom waren de heidengemeenten verplicht, zegt Paulus, voor deze Kerk te zorgen: Want het heeft hun zoo goed gedacht; ook zijn zij hunne schuldenaars. Want indien de hieidenen hunne geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, 200 zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen." (Rom. 15 : 27).

Volkomen terecht merkt daarom Calvijn op, dat datzelfde evenzeer geldt van de verhouding tusschen den Dienaar des Woords en de gemeente; de gemeente is schuldig hem, die haar de geestelijke goederen deelachtig doet worden, van haar lichamelijke goederen te dienen.

Maar hoe ernstig de apostel de gemeente ook op dezen plicht wijst, vaa dwang is daarbij geen sprake. „Een iegelijk doe, zegt de apostel bij de aanbeveling dezer zelfde collecte, gelijk hij in zijn hart voorneemt, niet uit droefheid of nooddwang, want God heeft een blijmoedigen gever lief, " (2 Cor. 3 : 7). Eenerzijds wordt dus uitgesproken, dat het een schuldige plicht is van de gemeente, en tegelijk, dat alle no3ddwang\i\^x\iv\ is buitengesloten. De kracht van het apostolische vermaan ligt dan ook uitsluitend daarin, dat hij, evenals Haggaï en Maleachi tegenover Israel hadden gedaan, de gemeente er telkens op wijst, dat God de Heere zegent, wie voor zijn Huis zorgt, en straft, wie zijn Huis onverzorgd laat. „Die spaarzamelijk zaait, schrijft Paulus bij de aanbeveling dezer collecte, zal ook spaarzamelijk maaien, en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien." (2 Cor. 9 : 6). En elders zegt hij nog aangrijpender, na de gemeente vermaand te hebben voor haar dienaren te zorgen: D'.vaalt niet, God Iaat zich niet bespotten; want zoo wat de mensch zaait, zal hij ook maaien" (Gal. 6 : 7), Het is devreezevoor dat oordeel Gods, die ds gemeente bewegen moet, mildelijk voor haar dienaren te zorgen.

Daarin ligt zeker niet opgesloten, dat de gemeente zich zelfverarmen moet, opdat de dienaren des Woords in overdaad zouden kunnen leven. Terecht hebben onze vaderen daartegen gewaarschuwd. Ook de wet van Israel schreef voor de priesters slechts een zeer bescheiden deel voor, en de levieten worden zelfs met de „armen" op één lijn gesteld. En Ezechiël roept het wee uit over de herders, die zich zelven weiden; het vette eten, met de wol der schapen zich bekieeden, het gemeste slachten, maar de schapen niet weiden. (Ezech. 34). Al wil God de Heere, dat de Dienaar van het Evangelie leven zal, daarom staat er nog niet, dat hij in weelde zal leven. Maar koe noodig die waarschuwing ook wezen moge in tijden, dat de Dienaren door rijke tractementen en hooge inkomsten aanstoot geven, in onze dagen, nu de levenszorg zoo zwaar op vele Dienaren drukt, mag aan de andere zijde wel eens met nadruk herinnerd, dat het geen aalmoes, geen liefdegave is, die de gemeente aan den Dienaar schenkt, maar dat de gemeente schuldig is, voor zijn onderhoud te zorgen. Zelfs v/ie het rijkst bijdraagt voor den dienst des Woords, geeft nog altoos een geringe gave in vergelijking met de geeistelijke goederen, die door de bediening des Woords ons toevloeien. En degenen, die al zuchtende geven, en liefst zoo weinig mogelijk voor den Dienaar des Woords bijdragen, hebben wel toe te zien, dat ook van hen het Woord Gods niet geldt: Wie spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien.

Maar hoofdzaak is voor ons, en daarom gingen we zoo uitvoerig deze uitspraken van Christus en de Apostelen na, dat in heel het Nieuwe Testament de last om voor de Dienaren des Woords te zorgen, niet op de Overheid, maar op de gemeente en op haar alleen wordt gelegd. Er is dan ook niet één Schriftuitlegger, die dit ontkent. Zelfs onze vaderen, die in de practijk van dezen regel afweken, hebben in theorie steeds volmondig en grif toegestemd, dat God aan de gemeente den plicht had opgelegd voor het onderhoud der Dienaren te zorgen, gelijk uit Calvijn's woord reeds afdoende bleek.

Daarom klemt de vraag te meer. welk recht men heeft, dezen last van de schouders der gemeente, hetzij geheel of gedeeltelijk, af te nemen en op de Overheid over te dragen.

Is dan het woord van Christus en de Apostelen niet de eenige, de beslissende regel voor zijn Kerk op aarde?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

»Uit de hand Gods.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1908

De Heraut | 4 Pagina's