GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De zilveren koorde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zilveren koorde.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, I6 April I908.

IV.

De afhankelrjke en dikwijls zoo vernederende positie, waarin de Gereformeerde Kerk in vroeger eeuw tegenover de Overheid stond, was, gelrjk ons vorig artikel aantoonde, grootendeels daaraan te wijten, dat de Overheid de koorden der beurs in handen hield.

Grootendeels, niet uitsluitend.

Ook andere oorzaken werkten daaraan mede.

De nauwe betrekking, die destijds tus schen de Overheid en de Kerk bestond, doordat de Overheid de Gereformeerde Kerk alleen als de ware Kerk erkende, handhaafde en beschermde; aan haar alleen het recht van den publieken eeredienst schonk; haar besluiten met dwingende macht uitvoerde; aan het lidmaatschap dezer Kerk allerlei politieke voorrechten verbond; kort om, de positie, die de Gereformeerde Kerk destijds innam als de publieke, de heer schende Kerk, of hoe men het noemen wil, bracht vanzelf mede, dat de Overheid haar invloed op de Kerk in veel sterkere mate kon doen gelden dan tegenwoordig. Een staats kerk is altijd min of meer van de Overheid afhankelijk. Als de Kerk voor haar kerkenordeningen en predikantsberoepingen de politieke approbatie der Overheid vraagt, haar Synodes onder goedkeuring der Overheid wil laten saamkomen, voor de uitvoering van haar tuchtvonnissen de hulp der Overheid vraagt, dan kan ze aan Overheidsinmenging in haar innerlijke aangelegenheden niet ontkomen.

De Overheid kan daarbij toch niet slaafs volgen of goedkeuren, wat de Kerk voorschrijft. Ze heeft dan ook zelfstandig te keuren, wat ze met haar overheidsmacht dekken zal. Ze kan daarbij voorwaarden stellen, veranderingen eischen. En de Overheid heeft dat dan ook telkens gedaan Daaruit is de voortdurende worsteling tusschen Overheid en Kerk in vroeger eeuw te verklaren. Zóó als onze vaderen de verhouding opvatten van Overheid en Kerk, kon het conflict niet uitblijven, moest er wel telkens botsing ontstaan. Dat lag niet alleen aan de bemoeizucht der regenten en de onverzettelijkheid der Calvinisten; dat lag aan het vitieuse stelsel zelf. De vrijheid en zelfstandigheid der Kerk, waarvoor elk goed Calvinist altijd opkwam, is onvereenigbaar met de roeping, die onze vaderen aan de Overheid toekenden. Daarom kon de worsteling niet uitblijven. Maar dat onze vaderen bij die worsteling niet beslister konden optreden; dat ze telkens al verder gaande concessies moesten doen; dat ze voor die Overheidsbemoeiing moesten zwich ten; dat ze bij dat verzet zoo dikwijls vleugellam waren geslagen; dat was in de eerste" plaats te wijten aan de finantieele afhankelijkheid der Kerk.

Indien de Kerken na de Reformatie het beheer é& t goederen zelf in handen hadden gehouden, of desnoods, met prijsgeving dier goederen, uit eigen middelen voor de predikantstractementen en de kosten van het kerkelijk saamleven hadden gezorgd, dan zouden ze in dien strijd met de Overheid zoo veel sterker hebben gestaan. In hun vaak zoo heroïeke worsteling voor de vrijheid der Kerk bleek telkens, hoe de zilveren koorde de kracht onzer vaderen verlamde, Wat voor de Kerk een sieraad scheen, bleek in de practtjk maar al te vaak een slavenketen te zijn.

In dat opzicht is de toestand zeker principieel gewijzigd, doordat de Overheid thans geen professie meer doet van de Gereformeerde religie; de grondwet aan alle kerkgenootschappen gelijke rechten verleent, en van rechtstreeksche inmenging van de Overheid in de inwendige aange* legenheden der Kerken geen sprake meer is. De subsidie, die de Overheid thans, hetzij krachtens historische verplichtingen, hetzij uit vrije gunst, aan de verschillende kerkgenootschappen uitkeert, wordt niet meer als middel door de Overheid gebruikt, om aan de Kerken de wet voor te schrijven, op de beroepingen der predikanten invloed uit te oefenen, de saamkomsten der Kerken te verbieden enz. Niet zonder schijn van recht heeft men er dan ook op gewezen, dat de Kerk van Rome, die zoo prat is op haar vrijheid en van overheer sching van de Kerk door den Staat niets weten wil, toch zonder eenige bedenking die subsidie aanvaard heeft. Het bezwaar, vroeger aan dien fïnantieelen steun verbonden, acht men daarom thans geheel vervallent e zijn.

Tot op zekere hoogte stemmen we de juistheid dezer opmerking toe. Doordat de Overheid thans neutraal tegenover deKer ken staat, of wil men liever, alle Kerken gelijkelijk beschermt, zonder zich met de inwendige aangelegenheden der Kerken in te laten, is de toestand zeker belangrijk gewijzigd.

Toch onderschatte men daarom het gevaar niet.

Indien de Overheid subsidie aan de Kerken uitkeert, dan kan de Overheid dat doen zender voorwaarden, gelijk ze thans ten onzent doet. Maar dat hangt van haar goedvinden af. Wil de Overheid morgen aan den dag die subsidie intrekken of aan zeer ingrijpende voorwaarden binden, dan staat de Overheid daarin vrij. Vrij niet in zedelijken zin, alsof dat goed en billijk zou zijn, maar wel vrij, in zooverre er geen macht is, die dit de Overheid beletten kan.

Het voorbeeld van Frankrijk toont dit droef genoeg.

Ook daar keerde de Overheid aan de Roomsche Kerk subsidie uit, niet uit gunst, maar omdat de Overheid vroeger van de eigendommen der Kerk zich had meester gemaakt en dus zedelijk daartoe verplicht was. Toch heeft de Overheid geen oogenblik door dit zedelijk motief zich laten weerhouden om die subsidie plotseling in te trekken en de Kerk daardoor financieel in de bitterste ongelegenheid te brengen. Want de gemeente, jaren lang ontwend aan het zorgen voor den eeredienst, was niet in eens gereed om die zware financieele lasten op zich te nemen. En nog erger: waar de Overheid de erkenning der Kerken bond aan voorwaarden, die de Kerk niet aannemen mocht of kon, omdat daarmede aan het karakter der Kerk werd te kort gedaan, werd ze bovendien nog beroofd van al haar wettig eigendom. Een roof, zoo brutaal en zoo driest, als in de historie nauwelijks haar wedergade vindt.

En nu zegge men niet, dat zulk een optreden der Overheid in ons land ondenkbaar is; want de historie leert dit wel anders. In de Constitutie van 1798 werd in de additioneele artikelen bepaald, dat na drie jaar alle predikantstractementen zouden worden ingehouden en de geestelijke goederen en fondsen, waaruit te voren die tractementen voldaan werden, aan den Staat zouden vervallen, om daaruit een fonds te stichten voor opvoeding en armenverzorging. Later is men op dat besluit teruggekomen, maar het .feit teekent toch. En welk een waarborg heeft men, dat zulk een feit in de toekomst zich niet herhalen, zal ? Ai is de christelijke volksgeest meer tot ontwaking gekomen; al oefent die volksgeest meer invloed op de Regeeringf dan een halve eeuw geleden; wie biedt ons waarborg, dat het in de toekomst zoo blijven zal? De historie van ons volk toont, hoe die volksgeest plotseling omslaan kan. Wie had in het midden der achttiende eeuw kunnen vermoeden, dat geen vijftig jaar later Oranje zou zijn weggejaagd, de Bataafsche Republiek zou zijn uitgeroepen en op een £id~ en Dankdag God zou zrjn gedankt, die de stroomen en rivieren met ijs bevloerde, opdat de Fransche revolutie-helden ons volk zouden bevrijden van Oranje's dwingelandij? En wie waarborgt, dat wanneer vroeger of later de revolutiekoorts weer in Europa uitbreekt, ook ons volk niet zal worden meegesleept? Wie kan zekerheid bieden, dat niet, evenals in Frankrijk, radicalisme en socialisme in bond, tijdelijk de macht in handen zullen krijgen en dan evenals in Frankrijk niet alleen alle subsidie aan de Kerk zal worden ingetrokken maar — en dat gevaar is nog veel ernstiger — die subsidie wellicht gebonden zal worden aan voorwaarden, die het wezen der Kerk zelf aantasten en haar geheel on der staatsinvloed brengen?

Die ernstige vraag ontwijke men niet.

Wie de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk voor de toekomst wil waarborgen, mag de Kerk niet in zulk een positie plaatsen, dat haar bestaan voor een goed deel afhangt van de wisselende politieke stroomingen in een land met zoo gemengde bevolking als het onze. Want dat doet men, door de Kerk fïnantieel afhankelijk van de Overheid te maken. Immers de Overheid, die, gelijk ten onzent, geen autocratische macht is die boven de partijen staat, maar door het constitutioneele stelsel in zoo sterke mate aan den volksinvloed gebonden is, kan geen waarborg bieden voor de erkenning van de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk.

Tot op zekere hoogte stonden in dat opzicht onze vaderen veel veiliger dan wij, In hun staatsregeling moest de Overheid professie doen van de Gereformeerde religie. Daarin lag althans waarborg, dat de Overheid niet tegen het karakter der Kerk zou ingaan. Aan zulk een Overheid kon desnoods de finantieele zorg voor de Kerk worden overgelaten, al heeft de historie ook hier wei geleerd, hoe gevaarlijk die finantieele afhankelijkheid voor de Kerk is.

Maar nu de Overheid in ons land ofticieel aan geen religie gebonden is; nu als Ministers kunnen optreden, en opgetreden zijn, mannen, die de bitterste vijand waren van de Christelijke religie; nu in onze staatsregeling geen de minste waarborg ligt, dat de Overheid christelijk moet zijn, nu zou het toch al te gevaarlijk wezen, wanneer de Kerk voor haar fiaantieel bestaan van zulk een Overheid afhankelijk werd gemaakt.

En nu zegge men niet, dat wanneer de Overheid in de toekomst de Kerk plotseling van dsze inkomsten berooven zou, of die subsidie aan voor de Kerk onaannemelijke voorwaarden zou binden, de Kerk dan wel noodgedwongen zelve voor de inkomsten harer dienaren zal gaan zorgen.

Want men vergeet hierbij één ding.

Voor de predikanten, die hun inkomsten op het spel zien staan; die door niet te buigen voor dié Overheidsmacht, van al hun goed beroofd dreigen te worden; is de verleiding zoo bitter groot, om het hoofd in den schoot te leggen.

Zoo ging het in I8I6.

Dat was de oorzaak, dat zoo weinig predikanten in 1834 met de Hervormde Kerk dorsten breken.

Daarin ligt de schuld, dat in 1886 zulk een luttel tal dienaren des Woords met de doleantie meeging.

En indien, wat God verhoede, een radicaal en socialistisch ministerie ten onzent bestond, wat in Frankrijk is geschied, gelooft men, dat dan de droeve historie van 1816, 1834 en 1886 zich niet zou herhalen?

We zeggen dit niet, om daardoor de dienaren des Woords lager te stellen. Voor den heldenmoed, die menigeen hunner heeft getoond in de dagen van worsteling en strijd, hebben we den diepsten eerbied. Alleen, die heldenmoed om tractement, pastorie, kerkgebouw en alles prijs te geven, was steeds uitzondering.

Daarin schuilt het gevaar.

En een Kerk, die door geen enkelen finantieelen band aan de Overheid gebonden is, staat daarom het veiligst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's

De zilveren koorde.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's