GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLOKKETOREN.

IX.

DE AFTOCHT.

„Er is geen tijd meer te verliezen, " sprak oom ern'stig; „ge moet u haasten, " en hij hielp juffrouw Finkler om de drie kinderen in de mand te zetten, die gelukkig wel ruimte had voor zes. Ook de vrouw stapte er in, al zag ik dat zij huiverde, als zij in de diepte keek. Toen wenkte oom mij, dat ik ook zou instappen. Hij zelf zou ons dan aflaten.

„Oom, ” zei ik he„-l beslist, „als u hier blijft, biijt ik ook.”

Hij gaf geen antwoord, er was dan ook geen tijd te verliezen. Want elk oogenblik kon nu een bom onzen toren treffen, en dan Ik liep naar binnen en haalde de pakjes die daar lagen, en die kleeren, uurwerken en allerlei kleinigheden bevatt'en. Ik lei alles in demand, en toen beduidde mijn oom de vrouw nog eens hoe ze niet anders te doen had, dan het touw dat over meer dan één schijf liep, langzaam te laten glijden. Was zij eenmaal veilig beneden, dan moest zij de mand dadelijk weer ophijschen.

Toen ging oom naar binnen.

„Ge begrijpt zeker mijn bedoeling, " zei oom, „Ik geloof dat wij nog wel langs de trap naar beneden kunnen komen. Maar 't is beter twee pezen op zijn boog te hebben. Is de trap onklaar, dan kan de mand dienen.”

Juffrouw Finkler had blijkbaar de les goed begrepen. Ik zag nog juist hoe de mand langzaam daalde, en oom en ik begonnen nu langs anderen weg dat voorbeeld te volgen, niet zonder een laatsten treurigen blik op het verblijf, dat ons zoo lang tot woning had gestrekt.

We liepen zeer behoedzaam, stap voor stap, want elk oogenblik kon een nieusve verschrik king ons treffen. We waren dan ook nog niet ver gevorderd, toen een sterke rook en brandlucht tot 'ons doordrong. Bij de kamer g-komen waar de twee kanonnen stonden, bespeurden we dat hier de verdachte lucht het sterkst was. Daarbinnen moest brand zijn; we hoorden trouwens duidelijk het knetteren als van droog hout. Weldra konden we ook door de reten van het houten beschot vlammen daarbinnen bespeuren.

’t Werd hoog tijd dat we weg kwamen. Maar juist toen we zoover waren, dat het mogelijk was wat vlugger te gaan, hoorden we daarbuiten een angstig gegil,

„Hilp, help!" riep juffrouw Finkler, wier stem ik aanstonds herkende, „De mand wil niet verder, We zullen levend verbranden, O, mijn arme kindertjes!”

„Dat moet er nu nog bijkomen, " sprak mijn oom met de ontsteltenis op 't gezicht, „Het touw zal ergens aan gehaakt zijn. Wacht, ik loop weer even naar boven. Ze moeten geholpen worden.”

Maar ik was oom te vlug af. Ik snelde de trappen weer op, terwijl ik hem toeriep: „Blijf maar, ik ben dadelijk terug." Ik bedacht eigenlijk zalf niet, hoe ik het, boven gekomen, stellen zou. Maar ik wist dat mijn oom altijd hevig benauwd werd als hij snel een trap opliep, en dat wou ik hem sparen.

Hij riep me nog wat toe, maar ik was al weg, en stond een minuut later op den omgang. Te halver hoogte hing de mand, waarin de vluchtenden waren, wier luid jammergeschreeuw nu ook op straat was gehoord, zoodat er een aantal mensctien stonden te kijken, die echter niets tot hulp doen konden. Ik haastte mij naar het hijschblok, en ontdekte gelukkig dadelijk wat er aan haperde. Een touw was zijwaarts afgeschoven. Met alle macht rukte ik er aan, doch al had ik zoo iets nu wel meer gezien, ik gevoelde dat het bijna onmogelijk voor mij was het touw weer op zijn plaats te brengen, nu er zulk een vracht aan hing.

Toch gaf ik het niet op. Ik dacht aan wat ik thuis en bij oom had geleerd, en riep uit den grond mijns harten — misschien voor het eerst in mijn leven — tct God om bijstand. En zie.

Hij verhoorde mij. Wel duurde het eenigen tijd, wel moest ik alle kracht bijzetten, maar toch ten slotte kreeg ik het touw op zijn plaats en riep jufFfouw Finkler toe: „'t Is klaar; verder nul" Een gejuich ging op uit het volk beneden mij. Doch ik haastte mij weg en ging, God dankend, de trappen af, om oom op te zoeken, die mij zeker nog wachten zou.

Nog was ik echter niet bij de kanonnenKa mer, toen een geweldige slag beneden mij klonk, weldra gevolgd door een tweedeneneen derden. Wat was dat? Eerst later werd het mij duidelijk.

Toen de Piuisen hun kanonvuur op den toren begonnen te richten, hadden de Oostenrijkers, wel begrijpend hoe gevaarlijk hun stelling was, overhaast de vlucht genomen. Zij hadden echter hun krijgsvoorraad vergeten of moeten achterlaten. En zoo lagen daar dan kogels en allerlei dat ontploffen kon, en werd als 't ware het eene schot na het andere afgevuurd.

Want alles daarbinnen wat branden kon, stond nn in gloed. Het houten beschot, 'twelk ons zoo straks nog had beschermd, was nu doorgebrand, de luchtstroom had vrije speling langs de trap. Wolken rook sloegen met de vlammen naar boven en dreigden mij te verstikken, 't Was ondoenlijk door den rook en het vuur heen te dringen.

Een oogenblik stond ik als verstomd. Ik dacht niet zoozeer aan mij zelf als wel aan miJB oom. Maar er was geen tijd tot lange overweging, want de vlammen lekten met hun vurige tongen langs de steenen trap, daar beneden plofte het telkens weer. Ik moest terug, terug weer de trap op. „O, Heete God red mij!" zoo riep ik in vreeze des doods en snelde naar boven, naar den omloop en het hijschblok.

Maar wat nieuwe schrik wachtte mij daar! De mand was er niet, alleen het touw dat naar beneden hing. Zeker had juffrouw Finkler in den haast ea den schrik vergeten, hoe mijn oom haar gezegd had, de mand vooral weer op te hijschen. Ik riep naar beneden, maar niemand hoorde mijn geschreeuw, of lette er althans op. Ieder had genoeg te doen om lijf en goed te bergen, terwijl de kogels snorden door de lucht en overal huizen in brand waren geschoten.

Wat moest ik doenl Reeds zag ik den rooden gloed der vlammen, die uit de gaten beneden mij sloegen. Weldra zou heel de toren vernield zijn. Ik nam een kort besluit; Het touw was er nog. Dat kon mij menschelijkerwijs alleen nog redden. Ik aarzelde niet meer, sloeg er de vuisten omheen, klemde het tusschen mijn voeten, om zoo bij wijze van een eekhoorn af te dalen. Maar dat duurde te lang; nu liet ik me dan glijden, alleen de handen gebruikend. Weldra gloeiden die; het vel schaafde er af, maar reeds was ik de gevaarlijke gescbutkamer voorbij, die nu rookte en brandde als een oven. Nog enkele oogenblikken, en ik stond eer ik 't wist, behouden op den grond, of liever ik tuimelde neer op iets dat een schreeuw gaf.

Wat was dat? Niets of niemand anders dan onzen gewezen gast. Zij had na haar kinderen de pakjes uit de mand gehaald en was juist bezig ze bijeen te binden, toen ik zoo onverwacht op haar kwam te vallen. Van mijn angstgeschreeuw had zij niets gehoord, en, gelijk ik dacht, geheel vergeten, de mand weer op te trekken. Ik was eerst een weinig boos, doch toen ik de arme vrouw daar zag staan, met haar drie kleine kinderen, zoo ia den nachten zonder dak, werd mijn hart bewogen, enkoivik alleen in stilte God danken, die baar, haar kleinen en mij had gered.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's