GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het vraagstuk door ons ter sprake

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vraagstuk door ons ter sprake

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 20 November 1908.

Het vraagstuk door ons ter sprake gebracht, welke roeping de kerkelijke pers te vervullen heeft, wanneer de Synode aan bepaalde deputaten in opdracht geeft, met een voorstel tot de kerken te komen, heeft reeds van meer dan eene zijde een antwoord uitgelokt.

Metterdaad is deze vraag dan ook voor den goeden gang van ons kerkelijk leven niet van belang ontbloot. Alleen een openhartige en broederlijke discussie kan ons hier verder brengen. En al doet het ons leed, dat één orgaan terstond gereed was om te spreken van de „tactiek van de Heraut", en ons toedichtte een strevea om een hiërarchie in de kerken op te richten, we zullen daarom van een kalme en objectieve bespreking van dit onderwerp ons niet laten terughouden.

Trouwens, het vraagstuk is niet alleen door ons aan de orde gesteld. Gelijktijdig met de Heraut werd hetzelfde bezwaar, dat ook ons drukte, uitgesproken door Ds. Diemer van Dronrijp in de Bazuin endoor Ds. V. Hepp, in de Kerkbode voor België. En van meer dan eene zijde, op wier oordeel we hoogen prijs stellen, gewerd ons de verzekering, dat men ons bezwaar ten volle deelde.

Dat dit bezwaar thans ter sprake kwam, was, omdat de gevolgen van zulk een naar onze overtuiging ontijdige bespreking bij dit onderwerp bijzonder sterk in het oog sprongen. De Generale Synode onzer Kerken had de vraag aan de orde gesteld, of de verplaatsing van de Theologische School naar dezelfde plaats, waar de Vrije Universiteit zich bevond, niet wenschelijk was. Aan dat besluit, hoe voorzichtig ook gesteld, lag de wensch ten grond, dat er meerdere samenwerking tusschen de Theologische School en de Vrije Universiteit mocht komen. Dat was de geest, die de Synode tot dit besluit dreef. En toen bleek, dat ook de Hoogieeraren te Kampentegen de overweging van dit voorstel geen bezwaar hadden, volgde, wat op onze Synode een geheel ongewoon verschijnsel is, een daverend applaus.

Wie nu ons kerkelijk leven kent, weet, hoe bij de overweging van een dergelijk voorstel alles afhangt van de vraag, of de voorstanders der eigen inrichting hierin geen aanslag op het leven der School zouden zien. Kwam er vertrouwen, zoodat men over en weer toenadering zocht, dan zou dit scheepke zonder averij van stapel loopen. Het uitnemende woord, waarmee Prof. Lindeboom de colleges te Kampen opende, deed dan ook alles goeds verwachten. Indien iemand, dan heeft hij in deze groep het vertrouwen, dat hij voor „het beginsel der eigen inrichting" pal staat. Ea een voorstel door Curatoren en Hoogleeraren der Theologische School ingediend, had kans gehad zonder beroering van ons kerkelijk leven tot een synodaal besluit te worden verheven.

Zoodra echter in de kerkelijke pers aan dit voorstel de gedachte werd verbonden om de Theologische school tegelijk om te zetten in een practisch seminarie, wist ieder, die geen vreemdeling is in ons Jerusalem, dat daardoor de oude twistappel van de opleidingsquaestie weer in ons midden werd geworpen. De persvereeniging de Wachter was er als de kippen bij, om te verklaren, dat men de Theologische school niet verplaatsen mocht, omdat de school dan niet meer aan het beding van 1892 zou voldoen. Zoo werd het voorstel ter verplaatsing, geheel tegen de bedoeling der Synode in, vastgekoppeld aan de idee om van de school een practisch seminarie te maken, en daarmede een gemakkelijk agitatiemiddel in de hand gespeeld van hen, die van eenige toenadering tusschen de Vrije Universiteit en de Theologische school liefst niet weten willen.

De ervaren stuurlui, die alle zandbanken en klippen van ons kerkelijk leven kennen, verklaren dan ook nu reeds, dat deze ontijdige voorslag aan de goede zaak nameloos veel kwaad heeft gedaan. Kans op slagen van dit nieuwe voorstel is er niet. Zooals het daar ligt, zouden evenmin de hoogleeraren der Theologische school als die der Theologische faculteit aan de Vrije Universiteit het voor hun rekening willen nemen. Geen Synode zou er aan denken, er haar goedkeuring aan te hechten. En het eenige gevolg is, dat de deputaten, aan wie de Synode deze zaak opdroeg, voor moeilijkheden zijn geplaatst, die bijna niet te overwinnen zijn.

Tegen die handelwijze gaat ons bezwaar. Want \vaar de regeering onzer Kerken staat bij de kerken zelve, wordt aldus, door het ingrijpen eener vreemde macht, de uitvoering van een besluit dier kerken belemmerd, zoo niet onmogelijk gemaakt.

Dit nu is daarom te bedenkelijker, omdat de Synode, of wil men liever de kerken, over de pers niets te zeggen heeft. De pers is geheel vrij. Ze kan niet ter verantwoording geroepen worden. Wat haar alleen binden kan, is een gevoel van zedelijke verantwoordelijkheid. En het is juist daarom, dat we dit vraagstuk principieel aan de orde wilden stellen.

Nu merkt Ds. Fernhout in de Utrechtsche Kerkbode op, dat onze vergelijking van de Synode met een vergadering, die aan een commissie een opdracht gaf en, zoolang die opdracht niet is uitgevoerd, de discussie staakt, niet opgaat, omdat de Synode haar zittingen sloot en men over driejaren weer saamkomt. Veeleer moet volgens hem hier de vergelijking gezocht met het parlement. Al geeft de Regeering een wetsontwerp aan een commissie in onderzoek, toch duidt niemand het de pers euvel, dat ze vóór het rapport dier commissie verschijnt, haar oordeel uitspreekt.

Naar het ons voorkomt, gaat deze redeneering in tweeërlei opzicht mank. De Synode is niet een college boven of buiten onze kerken staande, maar is de saamvergadering onzer kerken. Het zijn dus de gezamenlijke kerken, die in Synode vergaderd, aan deputaten een opdracht geven om een voorstel aan de kerken te doen. Al houdt de Synode met het sluiten harer zittingen op, de kerken, die op die Synode saamvergaderd waren, blijven bestaan. En de deputaten, door de Synode benoemd, behouden daarom hun mandaat, omdat ze hun last van de gemeenschappelijke kerken ontvingen" Elke voorstelling, alsof deze deputaten een soort commissie zouden zijn, Z30 maar uit de lucht gevallen, die met gesloten deuren vergaderen en dan plotseling de kerken verrassen met een voorstel, waaraan de kerken als zoodanig vreemd waren, is dus ten eenenmale onjuist. Wie op dat standpunt staat, moet wel tot de conclusie komen, dat de Synode voortaan geen deputaten meer mag benoemen, om bij de kerken een voorstel in te dienen. Ze moet dan afwachten, wat de kerkelijke pers aan voorstellen zal gelieven te doen. Indien zulk een voorstel dan bij meerdere persorganen zekere instemming vindt, komt het vanzelf wel op de kerkeraden en meerdere vergaderingen. En de Synode heeft ten slotte goed te keuren, wat de meerderheid dezer vergaderingen ter Synode als voorstel inzendt. Dat sommige broederen metterdaad dien weg opwillen, is bij deze discussie wel gebleken. Maar het behoeft toch wel niet betoogd, dat daarmede de Gereformeerde lijn van Kerkregeering wordt verlaten, en we twijfelen geen oogenblik of Ds. Fernhout wil evenmin als wij dien weg op.

Ook de vergelijking met de verhouding van de pers tot den arbeid in het parlement schijnt ons minder gelukkig tqe. In ons staatkundig leven staan politieke beginselen lijnrecht tegenover elkander. Daaraan danken we de partijgroepeering, die èa in het volk èn in het parlement de verhoudingen grootendeels beheerscht. Vandaar dat de pers hier een heel andere roeping heeft dan in het kerkelijk leven. Want in het kerkelijk leven behoort het partijwezen, de voorwaarde voor een gezonde politieke ontwikkeling, als contrabande te worden geweerd. Elke cocclusie van wat op politiek gebied eisch kan wezen, tot ons kerkelijk leven, gaat reeds daarom feil.

Maar ook afgezien daarvan kan men gerust zeggen, dat zelfs op politiek gebied de door Ds. ï"ernhout aangeprezen methode als regel juist niet wordt gevolgd. De Regeering droeg aan zekere mannen, die op onderwijsgebied hun sporen verdiend hebben op, een voorstel in te dienen voor betere ineenschakeling van het onderwijs. Stel dat, eer nog deze commissie haar arbeid aangevangen had, een invloedrijk politiek orgaan als de Standaard met een uitgewerkt plan voor den dag was gekomen en verklaard had: indien dit plan door de Commissie niet wordt overgenomen, dan willen we van den arbeid der Commissie niets weten, — zou dan door de leden der Commissie hiertegen geen bezwaar zijn ingebracht.' Wacht de pers dan niet rustig den arbeid dfzar commissie af, om eerst nadat het voorstel verschenen is, de discussie daarover te openen?

Zeker, indien men zulk een Commissie niet vertrouwt, indien men vooruit weet, dat zulk een Commissie met een geheel verkeerd plan voor den dag zal komen, en daarom de publieke opinie reeds vooraf bewerkt moet worden, om niet op het beslissende oogenblik aan een verkeerde leiding te worden overgegeven — dan kan er reden zijn, om van te voren met eeneigen voorstel voor den dag te komen.

Maar zoolang dit niet het geval is — en we mogen immers veronderstellen bij Ds. Fernhout, dat hiervan geen sprake is — pleit het voorbeeld door hem aangevoerd, eer tegen dan voor hem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Het vraagstuk door ons ter sprake

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's