GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE LOFWAARDIGE GIERIGAARD

De getrouwe en bestendige lezers van De Heraut, herinneren zich zeker nog wel de eschiedenis der bewoners van de Zandhoeve, welk verhaal nog niet lang geleden hun werd meegedeeld.

Onder de personen die daarin voorkomen, is ook een die, gelijk menigeen nog weten zal, 't Lam heette, en die op 't laatst zijns levens bij de dorpelingen weinig gezien was. Na zijn dood echter bleek, dat hij veeleer hoogachting had verdiend, al was zijn wijze van doen ongetwijfeld zonderling en in elk geval wel geschikt om den schijn van kwaad op hem te doen komen.

Er zijn echter meer zulke menschen geweest; dat zal blijken.

In de Fransche stad Rheims leefde eens een priester, Godinot geheeten. Hij had een behoorlijk inkomen en kon onbekrompen leven, gelijk algemeen bekend was.

Toch deed hij zulks niet, maar leefde voor zich zelf zoo eenvoudig, dat wie het zag er verbaasd van stond, en zich afvroeg waar dat nu goed voor was. Ook jegens anderen was hij hoogst karig. Zeer zelden gaf hij iets weg, en dan nog altijd zoo weinig mogelijk. Daar entegen lette hij er scherp op, dat niemand hem wat te kort deed, of iets dat hem toekwam hem ontging. Hij spaart en pot maar, zei men, en voor wie?

Zoo kwam het, dat hij allengs door de armen een gierigaard geheeten en gehaat werd, en de meer gegoeden hem minachtten, hem een geldwolf noemden. Godinot merkte zeer goed uit de bejegeningen die hij van velen ondervond, hoe men over hem dacht. Toch, hoe onaangenaam die ook zijn mochten, hij veranderde van gedrag niet en liet de lieden maar praten.

Nu moet men weten, dat te Rheims al vele jaren groot gebrek bestond aan goed, zuiver drinkwater. De grond leverde dat niet op. De meer gegoeden en rijken lieten — wat zeer kostbaar was — goed water op grooten afstand halen. Maar de armen konden dat natuurlijk niet doen, en moesten zich met het slechte water behelpen. Wel was er vaak over het aanleggen van een waterleiding gesproken, maar dat kostte veel geld, en niemand had lust daarvoor op te brengen.

Met verbazing vernamen dan ook de inwoners van Rheims op een goeden dag, dat hun stad een waterleiding krijgen zou. Niemand begreep, hoe dat nu« zoo in eens was besloten. Nog grooter werd de verwondering toen men vernam, dat een vermogend man het benoodigde geld voor de stad geschonken had. En bijna ongelooflijk scheen, wat later uitlekte, dat de milde gever niemand anders was, dan de zoo gemin-1 achte priester Godinot. Ruim tweehonderdduizend francs, d. i. honderd duizend gulden, | had hij, zoo hoorde men, er voor over om het zoo nuttig werk te doen uitvoeren.

En dat al, hoe ongehoord het klonk, was toch letterlijk waar.

Godinot had reeds lang ingezien, hoe noodig vooral voor de armen het was, dat men gemakkelijk goed drinkwater kon krijgen, en ook dat dit best kon, wijl niet ver van de stad, voldoende goed drinkwater was. Daar hij echter wel wist hoe niemand lust gevoelde, de zaak aan te vatten, had hij die zelf ter hand genossen, door het noodige geld bijeen te brengen. Daartoe had hij zich veel ontbering getroost, veel schimp en minachting ook, maar ten slotte had hij zijn doel bereikt. De stad en de armen waren geholpen. Want zijn gul aanbod werd natuurlijk met dank en blijdschap aangenomen.

Nu veranderde in eens aller meening en houding jegens den „geldwolf." Die hem vroager veracht en gescholden hadden, prezen hem nu als een edel, liefddadig en lofwaardig man. In plaats van onaangename bejegeningen vond hij nu louter vriendelijkheid. Wie had, zeiden de menschen, ook zoo iets kunnen denken; en dat was trouwens zoo.

„Un illustre avare, " een lofwaardige gierigaard, noemde men Godinot thans en met recht. Nog altoos wordt hij met erkentelijkheid te Rheims herdacht.

DE EERSTE STAP.

Een eeuw en meer geleden, leefde in Engeland een jongman, Hopson geheeten, die door zijn vader bij een kleermaker in de leer was gedaan. Dit zittend vak beviel den jongen, die een woelwater was, echter niet en zoo werd besloten hem naar zee te zenden, gelijk de lust en begeerte van zijn hart was. Met ijver legde hij zich op zijn nieuw vak toe.

Et was destijds oorlog tusschen Engeland en Frankrijk, en het duurde niet lang of het smaldeel waarbij Hopson zich betond, ontmoette den vijand en raakte met hem slaags.

Hopson die nog nooit zoo iets had bijgewoond, toonde zich echter zeer weinig verschrikt en vroeg slechts aan een matroos:

„Hoe weet men, dat een vijandelijk schip zich overgeeft? ”

„O, " was het antwoord, „dat ziet men daaraan, dat de vlag wordt neergehaald. Als de Franschman dat doet is het schip ons, ”

„Is dat alles? " zei Hopson, „dan zal ik eens zien wat ik doe.”

Zijn schip was nu het Fransche zoo dicht genaderd, dat de ra's der masten elkaar raakten. Tegelijk werden de kanonnen losgebrand en steeg een dichte rook op. Nu haastte zich de knaap den mast in, en verborgen door de kruitdamp, slingerde hij zich op de ra van het Fransche schip. Als een kat zoo vlug beklom hij de mast tot het topje, rukte de Fransche vlag er af, en begon den klautertocht terug.

Nog eer Lij het dek van zijn eigen schip weer had bereikt, bespeurden de Britsche zeelieden, dat de vlag van het vijandelijk schip niet meer woei. Hierop hieven zij luide kreten aan: „Gewonnen! GewonnenI" De Franschen dit hoorende, meenden dat de vlag gestreken was op IS'St van hun admiraal. In verwarring liepen zij van de kanonnen weg, en tegelijk sprongen de Engelschen op het schip over en namen er bezit van.

Nu eerst kwam Hopson, die met veel moeite den gevaarlijken terugtocht had volbracht, naar beneden. De groote Fransche vlag had hij om het lijf gewonden. Met verbazing en luid gejuich werd hij door de zeelui, zijn makkers, ontvangen.

Hij moest bij den admiraal komen, en nu bleek duidelijk, hoe door de wakkere daad van den jongen zeeman, een oorlogsschip des vijands was buit gemaakt. De vlootvoogd prees zijn moed en naarstigheid, gaf hem een goede belooning, en benoemde hem dadelijk tot bootsman,

Hopson die zoo begonnen, en al jong hoog geklommen was, deed dat ook later. Hij werd herhaaldelijk bevorderd, en ten slotte benoemd tot admiraal. Met grooten lof is hij onder de Britsche zeelieden bekend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 december 1908

De Heraut | 4 Pagina's