GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een opziener onzer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een opziener onzer

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een opziener onzer kerken zendt ons het volgende schrijven:

Mijnheer de Redakteur I

In een tijd levende, waarin ook in de Gereformeerde kerken van ons land verschillend geoordeeld wordt over de toepassing der kerkelijke tucht ook onder de leden der gemeente, is het mij eene behoefte door middel van uw blad een deugdelijk advies te mogen ontvangen over de opvatting tucht in algemseaen zin. Het wordt, helaas, veelal begrepen dat wanneer er door een kerkeraad tucht wordt uitgeoefend, dit is eene straf, doch m.i. is het nog altijd een middel waardoor het afgedoolde lid weder tot de goede gemeenschap kan worden gebracht.

Bij de vragen die door den predikant gesteld worden bij het doen van openbare belijdenis, behoort ook: Indien het kwam te gebeuren, wat God genadiglijk verhoede, dat ge u kwaamt te misgaan aan leer of leven, dat ge u zult onderwerpen aan de kerkelijke discipline. Hier op wordt dan steeds volmondig geantwoord: Ja; doch de praktijk brengt menigmaal aan het licht, wanneer de tucht wordt uitgeoefend, de menschen zich steeds verzetten en de zonde trachten te vergoelijken, zoodat daardoor meermalen ook bij ambtsbroeders de tucht minder krachtig wordt in haar uitvoering.

En wanneer ik hierover een ad nies wensch te ontvangen, dan heb ik in de eerste plaats wel alle zonden, zoowel openbare als bizoudere, op bet oog, maar inzonderheid zou ondergeteekende gaarne inlichtingen verlangen, hoe een kerkeraad moet handelsn, wanneer een lid der gemeente gekomen is in een staat dat hij niet meer aan zijne fiaantieele verplichtisgen kan voldoen, zoodat faillissement volgen moet? Het komt in den tegenwoordigen tijd menigmaal voor, dat wanneer iemand in bovengenoemde omstandigheden komt, ' dat hij dan heengaat, en eerst probeert een accoord aan te gaan met zijne schuldeischers, en aanbiedt 25 of meer procenten te zullen betalen. In vela gevallen wordt door de schuldeischers hiermede genoegen genomen, om daardoor nog eenigszins gedekt te zijn, tenminste nog beter als wanneer faillissement volgde. Ik vraag evenwel, zijn beide gevallen ook te rangschikken onder overtreding van het achtste gebod?

Men kan verschillende factoren in rekening brengen die voor verzachtende omstandigheden kunnen pleiten als daar zijn: voortdurende ziekte in het gezin, wanbetaling, gemis aan zaakkennis, minder goede tijdsomstandigheden, en dan geef ik dit ook direct toe: wanneer bewezen kan worden, het is geheel buiten mijne schuld, pleit hiervoor clementie.

Toch komt het mij voor, dat er soms op dergelijke manier te veel verkeerds wordt ge daan.

Indien iemand ziet, mijne zaak is niet meer te houden, zou het dan ook roeping zijn, wan neer hij gezond en krachtig is, een anderen werkkiiog te zoeken ?

Worden ook de levenseischen niet te hoog opgevoerd, wanneer kwade tijden aanbreken, dat achteruitgang een noodzakelijk gevolg moet worden ?

Ik weet en voel, dat het een breed en moeilijk terrein is, om daarover een juist oordeel voor alle gevallen aan te geven. Toch zou ik wenschen dat er door uwe redaktie, of door predikanten die dit lezen, eens een advies kos gegeven worden, dat, kon het zijn, ook op dii terrein eens sprak tot de conscienties der men schen. Ik geloof dat ook op dit gebied, voor namelijk begrip schulden maken de banden in onze kerken losser worden, en men algemeen in dat geval zeer oppervlakkig leeft.

Hopende bevedigd te kunnen worden, teekect met dank voor de plaatsing.

Uw Dw. Dr. EEN OPZIENER.

De vraag, hier aan de orde gesteld, is wei voor al onze kerken van belang, en daarom hebben we niet alleen aan den schrijver gaarne een plaats gegund, maar willen we ook openlijk hierop een antwoord geven.

In dezen opziener nu valt zeker te prijzen, dat hij met de handhaving der tucht ernst wil maken. Ook heeft hij volkomen gelijk, dat er gevallen van faillissement kunnen voorkomen, waarbij metterdaad zonde gepleegd wordt tegen het VlIIste gebod en waarbij kerkelijke eensuur niet mag uitblijven. Maar evenzeer staat vast, dat dit lang niet van elk faillissement kan gezegd worden. Zooals de wet op het faillissement bij ons geregeld is, is het uiterst gemakkelijk iemand, die op een gegeven oogenblik aan zijn fiaantieele verplichtingen niet voldoen kan, failliet te laten verklaren. Reeds dit feit moet de Kerken tot groote voorzichtigheid manen. Daarom kan er ook voor een faillissement geen aigemeene regel gegeven worden. Elk geval moet afzonderlijk worden beoordeeld, om vast te stellen, of de gefailleerde metterdaad zelf schuld heeft of niet. Het kan toch zijn, gelijk de inzender zelf opmerkt, dat allerlei omstandigheden, geheel buiten toedoen van den betrokkene, het failliet hebben veroorzaakt. In zulke gevallen, die maar al te vaak voorkomen, past het veeleer met den gefail* leerde medelijden te hebben, dan dat de Kerk over hem eensuur zou uitoefenen. Maar ook waar men grond heeft om het failliet aan eigen schuld toe te schrijven, moet toeh wel onderscheid worden gemaakt, hoever deze schuld gaat. Er kan schuld wezen door onvoorzichtigheid, waarbij echter elk boos opzet is uitgesloten. Men kan te lichtvaardig erediet hebben verleend, vertrouv/d hebben op onzekere inkomsten, die zijn uitgebleven, zijn zaak te hoog hebben willen opvoeren, enz. In zulke gevallen kan de Kerkeraad zeker oorzaak vinden tot berisping en vermaning, maar zonder daarom tot censuur over te gaan. Want censuur wordt alleen geoefend over ergerlijke zonde, zooals ons Avondmaalsformulier het noemt. Daaronder valt nu zeker wat men gewoonlijk noemt een frauduleus faillissement, waarbij vooraf opzettelijk bedrog is gepleegd; wanneer men bijv., wetende, dat men toeh niet betalen kan, onder allerlei voorwendsels geld heeft opgenomen en dus metterdaad zich schuldig heeft gemaakt aan wat onze Catechismus noemt „booze stukken en aanslagen, waarmede wij onzes naasten goed aan ons denken te brengen". Maar de Kerkeraad zal dit in elk afzonderlijk geval hebben te onderzoeken, en dit onderzoek zal zeker niet gemakkelijk wezen. Want om dit te beoordeelen, zal men in vele gevallen een deskundige noodig hebben en door inzage van alle stukken zich de zekerheid moeten verschaffen, of er metterdaad fraude is gepleegd. Het best zal men daarom wel doen met de uitspraak van den rechter af te wachten, die veel beter dan een kerkelijk college de mate van, schuld kan vaststellen.

Natuurlijk neemt dit niet weg, dat de Kerkeraad, wanneer een faillissement in de gemeente groote ergernis heeft gegeven, ook al meent de Kerkeraad dat van rechtstreekschc schuld geen sprake is, toch den betrokkene kan aanraden zich van het Avondmaal een tijdlang te onthouden. Dit geschiedt dan echter niet bij wijze van censuur, maar alleen om aanstoot te voorkomen.

Mat deze aigemeene regelen meenen we te kunnen volstaan. Geldt reeds bij ons strafrecht de regel, dat de wet zoo weinig mogelijk de mate der straf vaststelt, omdat de rechter elk geval afzonderlijk te beoordeelen heeft, zoo geldt dit nog in veel sterkere mate op het gebied der kerkelijke censuur. Men kan hier wel in het algemeen zekere regelen geven, maar de toepassing hangt van zooveel omstandigheden af, dat eik geval afzonderlijk beoordeeld moet worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Een opziener onzer

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's