GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Kege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vierde gedeelte).

Christus Konlngscbap en de Maatschappij.

XVII.

Gij zijt het licht der wereld. Eene stad, boven op eenen berg liggende, kan niet verborgen zijn. Matth 5 : 14.

Nu, dank zrj de voorafgaande uiteenzetting, het beeld der Maatschappij in breede trekken voor ons staat, kan onder onze lezers, die aan het Woard vasthouden, geschil over de vraag, of het Koningschap van Christus zich ook tot de Maatschappij uitstrekt, niet meer opkomen. Is aan den Christus gegeven alle macht in hemel en op aarde, en voert hij met die alomvattende macht krijg; een krijg die niet kan noch zal eindigen eer hij al zijn vijanden aan zijn voeten zal onderworpen hebben; dan is het volstrekt oudeükbaar dat een zoo aanmerkelijk stuk van ons menschelijk leven, als in de Maatschappij steeds meer aan de orde is gekomen, buiten deze worsteling zou vallen. Ia toenemende mate maakt het almeer den indruk, alsof de Maatschappij de hoofdstroom van ons menscheiijk leven wordt, en hoe zou dan het Koningschap van Christus langs die Maatschappij kunnen heengaan, waar de eindbeslissing over de toekomst der menschheid toch juist in den boezem der Maatschappij te vallen staat.' Het persoonlijk leven, het Gezinsleven en zelfs het Staatsieven deelen ea splitsen de menschheid, en het is juist alleen het maatschappelijk leven, waarin de eenheid van, ons menscheiijk leven nog doorstraalt. Het zal er nu slechts op aankomen, nader te onderzoeken, van welks middelen de Christus zich bedient, om zijn Kiningschap ook in die Maatschappij tot gelding te do »n komen, en dan natuurlijk trekt in de eerste plaats onze aandacht zijn Kerk.

Die Kerk heeft onze Koning zelf in het maatschappelijk leven ingedragen. Hij is het die zijn apostelen uitzond, om allerwegeB in het Heidenland zijn Kerken te stichten, en niet alleen te Jerusalem, maar evenzoo te Rome waar de Keizer troonde, als in Griekenland, waar de menschelijke wijsheid zetelde, heeft de Christus zich zijn Kerken, met prediking en sacramenteele bediening, doen instaileeren. Die Kerken vormden in het midden van de Maatschappij een geheel eigen inrichting met geheel eigen levenssfeer. De kinderdoop zonderde terstond na de geboorte alle diegenen die Jezus toebehoorden, van de overige onderdanen van den Keizer af. In dien kring der gedoopten vormde zich een eigen manier van leven. Nieuwe usantien kwamen op. Gehee! andere denkbeelden vervulden hoofd en hart. Ea dit alles schikte zich vanzelf om den naam van Jezus als 't eenig middenpunt. Zoo kwam in de toenmalige Maatschappij allengs tweeërlei autoriteit eerst naast, en weldra tegenover, elkander te staan. Eenerzijdsde autoriteit Van wat usantie en regel was aan het Keizerlijk Hof, in de hoogere gezelschapskringen en in de publieke opinie, en aan deze autoriteit onderwierp zich al wat in het Heidendom bleef hangen. Maar anderzijds kwam daarnaast nu een geheel nieuwe autoriteit op, die niet vroeg naar wat gold aan het Hof, in de hoogere standen, of naar de uitspraak der publieke opinie, doch die eeniglijk van den Christus en ifcijn Apostolaat uitging. Eerst trad dit minder duidelijk in het licht, omdat de eerste Christenen klein in het aantal waren, en zich meest stil onder elkander hielden, maar nauwelijks begon de kring der gedoopte Christenen zich uit te breiden, en traden ze meer naar buiten, of de botsing kwam. Waar Jezus als Koning in huis en hart leefde, had zich een ander leven gevormd; dit nieuwe, dit andere leven werd zichzelf steeds meer bewust; het schoot wortel in het denken en in de practijk; en kwam daardoor al spoedig tegen meer dan éen usantie in de Heidensche Maatschappij over te staan. Dit prikkelde dan de Heidensche Maatschappij om te vaster op haar stuk te staan. Allengs verhief zich beginsel tegenover beginsel. Die beginselstrijd trok zich ten slotte saam in de vraag, of men voor den Keizer, dan wel voor Koning Jezus de knie zou buigen. Het bsleedigde Keizerlijk Gezag dreigde met den dood, en wie voor Koning Jezus koos, aanvaardde het martelaarsschap. Dit martelaarsschap zuiverde den Christelijken kring van schijnhejijders en valsche broederen, zoodat de kring wel inkromp, maar juist daardoor vaster stond en onverzettelijker stand hield. En toen nu deze eerste worsteling er op uit liep, dat de Keizer eindigde met de knie voor Jezus te buigen, sprak het vanzelf, dat alras het Koningschap van Christus zijn triomf vierde in de Maatschappij Formeel bleef het Keizerrijk. Het Oi^erheidsgezafj in den Staat ging in de oude lijn voort. Maar de macht die het leven zou beheerschen, hield op de oud-Romeinsche en oud-Grieksche overlevering te zijn. De heerschappij over de geesten, en daardoor ook over het maatschappelijk leven, was aan een hoogere macht overgegaan. Het Koningschap van den Christus stond van nu af aan als leidende macht boven de Keizerlijke autoriteit, die, om haar invloed te stevigen, steeds nauwere aansluiting aan het Koningschap van Jezus beproefde.

Op deze eerste omwenteling in de geesten is niet altoos genoeg nadruk gelegd. Te eenzijdig heeft men bij dezen eersten ommekeer in het publieke leven, op Jezus als Heiland en Zaligmaker, en niet g? noeg als Koning, de leidende beweging saamgetrokken. En tcch toont de historie van de eerste groote vervolgingen, dat de strijd welterdege tusschea den Keizer ea Koning Jezus ging. Het gold de principieeie worsteling, of het hoogste gezag, dat onder manschen zou gelden, bij den Keizer berustte, dan wel bij Hem die verhoogd was aan Gods rechterhand. Dit laatste nu bleek bij de martelaren het geval te zijn. En toen nu in bet begin der vierde eeuw de vervolging ophield, en ds Keizerlijke macht zelve bereid bleek om zich naar Jezus te voeges, kwam hier de priKcipicele overwinning tot uitdrukking, die het Koningschap van Christus, niet in den Staat, maar juist in het breede leven der Maatschappij, over het ^Keizerlijk gezag behaald had.

Die principieeie overwinningnu is doorgegaan gedurende het geheele verloop der oude geschiedenis en evenzoo in de lange periode der Middeneeuwen, en jammer genoeg drorg ze veel te snel door. De oude klassieke wereld zonk in. De Rameiasch-Grieksche macht was uitgeleefd en bezweek. En de jongere volkerengroep die als vrucht der Volksverhuizing tot zelfs Italië, Spanje en Noord-Afrika overstroomde, bracht met zich de ontvankelijkheid, om zich te voegen in een nieuwe orde van zaken, waarin de Christelijke ideeënwereld den toon zou aangeven. Dit gaf aaa de Kerk een ver-reikenden invloed, die ver buiten haar geestelijke werkzaamheid uitging. De groote voorgangers der Kerk stonden in ontwikkeling hoog uitgegroeid boven de volkeren, wier leven te leiden viel. De denkbeelden, door de leiders der Kerk bepleit en aanbevolen, werden daardoor al spoedig aller gemeen goed. Van verzet of protest was ternauwernood sprake meer. En zoo lag hst in den aard der zaak, dat in de nieuwe Maatschappij, die zich allengs uit de nieuw toegestroomde volksa vormde, de overtuigingen door de Kerk voortgeplant, steeds vaster heerschappij verwierven. Al moge hierbij nu vaak misbruik van macht zijn ingeslopen, toch valt niet te ontkennen, dat onder deze gunstige omstandigheden zich in Europa van lieverlede een volksleven in de Miatschappij ontwikkeld heeft, dat zeer duidelijk het Christelijk stempel droeg. Vergelijkt men nu nog het volksleven gelijk zich dit onder de Heidensche volken in Azië en Afrika gevormd had en nog voortbesfaat, met den nieuwen levensvorm, die, onder den invloed der Kerk, ia Europa tot steeds vaster uitdrukking kwam, dan valt kwalijk te loochenen, dat zich hier een hooger en rijker menscheiijk leven gevormd heeft, dat over veel rijker ideaal beschikkende, aaa het Christelijk Europa dien machtigen voorsprong boven het Paganisme ea den Islam schonk, die nog steeds Europa's suprematie doet voortduren; ea in die suprematie van het Christelijk Europa nu verheerlijkt zich nog steeds het Koningschap van Christus over het leven der Maatschappij, zij 't al dat het zich schier uitsluitend door de Kesk als ZDodanig steeds verder uitbreidde.

Dat in dit laatste gevaar school, sprak vanzelf. De Maatschappij als zoodanig was nog niet tot genoegzame zelfitandige ontwikkeling gekomen. Ze miste nog eigen organen. Hooge verstandelijke ontwikkeling werd nog schier alleen bij de mannen der Kerk gevonden. Ea waar, nu of dan, een enkele zelfstandig gevormde geest om gehoor vroeg, bleek hij schier alüjd sectarisch of paganistisch te zijn aangelegd, en tegen het Christelijk levensbeginsel in verzet te komen. De ontwikkeling van zulke zelfstandige geesten kon daarom niet wordea aangemoedigd, maar werd te keer gegaan. Wat van hoogeren aanleg in het Christelijk spoor liep, kon in en bij de Kerk alles vinden wat het hart of ook de eerzucht begeerde. Wat afweek, moest worden te keer gegaan en uitgebannen. Gevolg waarvan was, dat de Kerk meesteresse ^tx geesten bleef, dat zij op alle hoogere ontwikkeling haar stempel drukte, en dat lange eeuwen geheel het leven der-MaatschspjHj door de Kerk niet alleen geleid werd; maar in het kerkelijk leven was opgenomen. Dat nu zulk een tijdperk van overgang voor de Christianiseering der volken van Europa noodzakelijk *y/as, betv/isten we niet. Alleen zdó kwam er eenheid in de levensopvatting, in dea levensvorm, in de wijze waarop het maatschappelijk leven zich uitte. Maar oatkend kan niet, dat hierdoor het maatschappelijk leven te zeer verkerkelijkt werd. Kerk en Maatschappij hebben beide een eigen roeping. De Maatschappij kan niet de taak van de Kerk overnemen, maar ook niet de Kerk de taak der Maatschappij Vandaar dat het tenslotte op een ongezonden staat van zaken moest ultloopen, dat in zoo iange periode van vele eeuwen, de Kerk steeds alles te zeggen had, ea de Maatschappij zoo goed als niets. Men mag niet zeggen, dat dit de schuld der Kerk was; de schuld lag uitsluitend aan de gebrekkige ontwikkeling van het zelfstandig maatschappelijk leven. Maar de uitkomst kon dan toch geen andere zijn, dan dat de Kerk het maatschappelijk leven te zeer in zich zelve opnam, en hierdoor haar zelfstandige ontwikkeling tegenhield in stee vaa haar te bevorderen. Hier leed de Maatschappij, hier leed de zelfstandigheid van het Gezin, hier leed de persoonlijke zelfstandigheid onder. De Kerk had te veel hooi op haar vork genomen, en werd topzwaar. En het koa kwalijk anders, of, toen ten leste de Maatschappij vooral in de Itaüaansche republieken, in België en in ons land met forschen tuk z'ch opmaakte, om voor haar rechten op zelfstandigheid den strijd aaa te binden, moest zich steeds meer een scherpe tegenstelling tusschen Maatschappij en Kerk vormea, die de Maatschappij verlokte om op de oud-paganistische theorieën terug te gaan, anüclericaal op te treden, en zichprincipleeltegea het Koningschap van Christus te stellen. De Humanist erkent dit Koningschap niet.

Doch al werd als gevolg van dezen opkomenden strijd de Kerk van Christus meer naar haar eigen geestelijk terrein teruggedrongen, toch bleef ze ook zoo het orgaaa waardoor Christus zija Koningschap gelden deed, en zulks zelfs in veel zuiverder vorm. Zoolang de Kerk beschikte over haar alomvattenden invloed, zoodat zij alles en de Maatschappij schier niets was, bleef de toeleg om het geheele volk als één Christelijke massa te beschouwen. In de Heilige Schrift staat steeds op den voorgroad, dat de Kerk van Christus „een klein kuddeken" is; ea dat naast ea tegenover dezulken die den Christus belijden, aaderen staan, die Hem verwerpen. Dat er niet enkel schapen, maar schapen èa bokken zijn, en dat de Christenen in het midden der wereld staan als dragers van het licht tegenover „sea verdraaid ea krom geslacht." (Phil. Il:15) Het wordtdan ook nooit anders, noch door Jezus zelf noch door zijn apostelen, voorgesteld, dan dat er iscenerzijds de Gemeente der heiligen, en anderzgds de wereld. Fs^itelijk is het dan ook alle eeuwen door zoo gebleken en gebleven. Maar al wist men dat dit zoo was, toch heeft men gepoogd die tegenstelling weg te doezelen, en er naar gestreefd aan het volle leven den schijn te geven, alsof alles Christelijk was, alsof alles tot de Kerk behoorde, en alsof heel het volk in de schaapskooi van Christus was ingegaan; een onware fchijn, die nog altoos in het onjuiste denkbeeld van de Volkskerk voortleeft. Natuurlijk lag hierin een groote bekoring. Het gaf het aantrekkelijke van de eenheid. Het bande elk denkbeeld van principieeie tegenstelling. Men leefde saam onder eenzelfde heilig Sacrament. Ook had men hierdoor altoos zekeren vat op de afgedoolden. Men kon nog bereiken wie anders allicht steeds verder zou zijn afgedoold. Mea versmolt de begrippen vaa Kerk en Maatschappij tot een hoogere eenheid. Voor die verleiding bezweek men dan ook allerwegen. Maar die schijn van eenheid kon de scheur in het leven wel bedekken, maar niet wegnemen, en niet alleen de Roomsche, maar evenzeer de Protestantsche kerk heeft voor het nsjagen eerst en het toen vasthouden aan dien valschcn schijn bitter geboet. Ook al heet in een land alles kerkelijk één, gelijk nu nog in Frankrijk, Sparje, Portugal en Italië, de tweeheid van het leven is daarom geen oogenblik weg geweest, en bij elke uitbarsting van revolutionaire bedoeling blijkt telkens opnieuw, hoe altoos nog in èlk volk een geloovig volksdeel tegen eea niet geloovead volksdeel overstaat. Dat velen geroepen, maar weinigen uitverkoren zijn, blijft de droeve uitspraak van Jezus, die tegen elke volkseenheid rusteloos reageert’

Dit nu is oorzaak, dat de poging om geheel de Maatschappij voor gekerstend te doen doorgaan, de Kerk innerlijk heeft verzwakt. Om meesteresse van de wereld te blijven, heeft de Kerk zich helaas maar al te zeer naar de wereld moeten schikken en voegea. Ze heeft door de vingers moeten ziea, wat ze had moeten veroordeelen ea bestraffen. Ze is de wereld tegemoet gegaan en genaderd, in plaats dat ze uit de wereld de gehei'lgden naar zich had getrokken. Ze heeft daardoor het hooge van haar eigen karakter ingeboet, en zonder wereldsch te worden, toch een wereldschen plooi aangenomen. Zelfs ging ze ten slotte onder ons Protestanten zoover, om de meest absolute ketterij te dulden, en dit te vergoelijken door de bewering, dat > yat ritselt in de Maatschappij, ook la de Kerk moet aav/erken. Zoover was het zelfs onder ons gekomen, dat de Kerk aan de ketterij de haad boven het hoofd hield, ea daarentegen de getrouwe discipelen van Christus buiten haar erf sloot.

Men versta ons hier niet verkeerd. Reeds aanstonds in de eerste eeuwen is er een streven In de Christelijke Kerk opgekomen, om te breken met een ieder, die niet van harte in de allergestrengste opvatting van de Christelijke levensusantiën meeging. Vooral in de Kerken van Noord-Afrika brak dit streven met zekere wildheid door. Sinds heeft het zich steeds In allerlei secte herhaald. En ook nu nog woelt schier overal een streven, om zich af te zonderen van een ieder, die niet tot ia de fijne puntjes ia oaze eigen levensopvatting deelt. Dit streven nu wordt door de apostolische leer zeer stellig veroordeeld. Lezing en herlezing vooral van de brieven van Paulus aan de Kerk van Corinthe wijst ons een geheel anderen weg. De misbruiken ia de Kerk van Corinthe waren talrijk en van velerlei aard, en de apostel aarzelde dan ook geen oogenblik om deze zondige misbruiken openlijk en moedig te bestrijden. Toch gaat hij tot uitbanning alleen bij dien eene over, die zich aaa zijns vaders' hulsvrouw vergrepen bad. De overigen daarentegen berispt, kastijdt en bestraft hij, maar hij bant ze niet uit. Veeleer poogt hij ze te winnen en te behouden. Slechts op één punt bleef hij onverzettelijk, en da't éene punt is het geloof. Daarvan mag met geen tittel of jota worden afgeweken. Valt de grondslag van het éene zaligmakende geloof in Christus den Heere '«t^, dan stort voor hem geheel de Kerk ineen. Maar, houdt het geloof stand, dan oefent hij geduld; dan werkt de zoekende liefde; dan poogt hij de gemeente haar ideaal nader te brengen.

Tusschen twee polen beweegt alzoo het levea der Kerk zich door. Eenerzrjds trekt de wereld haar, en belooft haar de heerschappij, mits ze zich naar de wereld voegen wil, Ea anderzijds poogt de secte haar af te leide», die haar In eigengenoegzaamheid haar roeping voor de wereld wil doea vergeten, Aan beiden moet de Kerk weerstand wetea te bieden, wil ze het groote, machtige orgaan van Koning Jezus blijven, om zijn heerschappij in het midden der Maatschappij te vestigen. Vandaar de drieërlei phasen die het leven der Kerk doorloopt. De eene maal neigt ze tot sectarlsche afzondering van de wereld. Een ander maal leent ze zich er toe, om te veel aan de wereld gelijkvormig te worden. En kerngezond, cp gelijken afstand van de secte en van de wereld, leeft ze alleen In die perioden, waarin ze na bacgen strijd zich weer uit de inzinking van haar geestelijk leven met geestelijke autoriteit verheft. Maar al moet uit dien hoofde erkend, dat ook de Kerk van Christus op aarde aaa ernstige schommelingen is blootgesteld, het zou een miskennen van haar beteekenis zijn, zoo men waande, dat ze niet in eik van deze drie perioden toch een zegen van zich deed uitgaan. Haar Invloed Is nog steeds onmetelijk groot. Haar standaard van geestelijk en zedelijk leven staat nog altoos hoog boven al wat buiten de Kerk in concurrentie met haar opdoemt. En wat het opmerkelijkst hierbij Is, bestaat hierin, dat boven alle dogma's en zedelijke ordinantiën het altoos weer de persoon van den Christus Is, die op de wereld indruk maakt, en boven wien zelfs de verst afgedooldca nog altoos geenhoogerea naam weten te noemen. Zelfs in breede kringen waarin de religie geen ingang meer heeft, en waar evenmin eea standaard van eigen geestelijk leven werd opgeheven, blijft toch de machtige persoonlijkheid van den Christus nog altoos de geesten imponeeren. Een gevoel van eerbied voor Jezus vervult de harten, Hooger dan het Evangelie kent men nog altoos niet. En ook wie weigert zich er aan te onderwerpen, kan toch de inspraak van zija conscientie niet tot zwijgen brengen, dat hooger dan de Christus geea autoriteit op aarde bestaat.

Hierdoor nu heerscht-de Christus nog altoos als Koning in het midden der Maatschappij. Hij heerscht in het hart vsa zija getrouv/e volgeh'ngen. Hij heerscht in het woord van zijn getuigen en pfÊdikers. Hij heerscht In de gezinnen, waar het Hed tot zijn eere opgaat. Hij heerscht in da algemeene denkbeelden, die geen hooger Ideaal v/eten asn te geven, dan door hem gesteld Is, Hij Imponeert door het geheel eigene van zijn persoonlijke grootheid. Veel gaat tegen Hem in. Zija Woord wordt misbruikt en vervalscht. Tot zijn hoogheilige persoonlijkheid wordt aangerar-d en ziju Godheid hem betwist. Zelfs zija volstrekte zondeloosheid wordt ia verdenking gebrachf, Maar wat mea ook op de majesteit van zijn verschijaing en op de heerlijkheid van zijn Evangelie afdinge, öog altoos blijft het Woord dat hij bezegeld heeft, het Boek der boeken, waarmee geea ander menscheiijk geschrift zich ook maar van verre, wat la vloed op de geesten betreft, meten tan. En hoe dikwijls het ook scheen, alsof aan de heerschappij vaa dat Woord de doodelijke slag was toegebracht, telkens volgde op zulk een periode van verslapping toch altoos weer een tijdperk van herleving, gelijk mea het ook ten onzent, ra de heerschappij van het Rationalisme, eerst in den Réveil, ea tuweerln de Calvinistische beweging, gezien heeft. Alle ander licht, dat men ontstak, schitterde voor een tijd, om daa weer uit te dooven, maar het licht dat met Christus in de wereld verscheen, breekt met zija stralen nu, na twiatig eeuwen, nog gedurig opnieuw door, en geeft wat geen ander schijnsel geven kar. Hst is dan ook geea beeldspraak noch overdrijving, zoo \ve zeggen, dat de Christus zijn Ko.-ingschap ia de Maatschappij nog steeds onverbiddelijk handhaaft. Denk u Hem weg, es de hoogste maatschappelijke ontwikkeling zou een geheel andere geweest zija. En dat de Maatschappij nog was wat ze was, en nog steeds de kracht In zich bleek fe bezitten, om zich na diep verval weer uit haar inzinking op te heffen, is niet het gevolg van ons menscheiijk pogen, maar eeniglijk de uitwerking van dat hooge geestelijke Koningschap, dat de Christus van dea troon zijner heerlijkheid zich ook over de Maatschappij steeds door zijn Kerk wist te verzekeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 januari 1910

De Heraut | 6 Pagina's

Pro Kege

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 januari 1910

De Heraut | 6 Pagina's