GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Diaconaal Correspondentieblad nam een schrijven over van Prof. Rutgers, aan de Diaconie te Amsterdam gezonden, en dat aldus luidt:

Waarde Broeders.

„Ge wacht nog mijn schriftelijk antwoord op de vraag, die ge mij onlangs gedaan hebt, n.l.: of het wenschelijk is, dat de Diaconieën der Gereformeerde Kerken in Nederland, of althans enkele van die Diaconieëo, lid worden van de »Nederlandsche Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid ', en dan dientengevolge ook lid worden van een plaatselijken «Armenraad". Mijn antwoord is eenigsains vertraagd, doordat het eerst mijn plan was, om ten aanzien van de onderscheidene quaesties, die zich ter deze zake voordoen, althans bij de hoofdzaken ervan stil te staan; ook met het oog op de behandeling van die aangelegenheid in de Uiacouale Conferentie van 15 Sept. 1909. Maar hoe meer ik mij daarmede bezighoud, des te meer korn ik tot de conclusie, dat ik zulk een antwoord niet per brief zou kannen geven, maar veeleer de plaatsruimte van een boekje daarvoor zou noodig hebben. Ik bepaal mij dus nu tot het ééne punt, dat in de bovengenoemde vraag als het hoofdpunt te beschouwen is. Juist dat hoofdpunt is, voor zooveel ik zien kan, in de Diaconale Conferentie van 15 Sept. bijna in het geheel niet behandeld; en daaruit meen ik dan ook te moeten verklaren, dat die Conferentie met zoo groote iqeerderheid de gestelde vraag bevestigend heeft beantwoord.

Er is in die Conferentie veel gesproken over de wenschelijkheid, dat de Gereformeerden ook deelnemen aan gedachtenwisseling over armenzorg en over bestrijding der armoede; dat zij te dien aanzien de Gereformeerde beginselen en methode en praktijk ook aan ongereformeerden doen hooren; dat ook wat hunnsrzyds gewenscht en geadviseerd wordt, ter kennisse vnn de Regeering kome; d.it ook zij plaatselijk helpen zorgen, om door onderling overleg bedrog te voorkomen; en over vele andere dergelijke punten. Maar dat alles heeft met de gestelde vraag eigenlijk nog niets te maken. Het is alles eigenlijk een antwoord op de vraag of het wenschelijk is, dat Gereformeerde personen, hetjij diakenen, of wel anderen die van armenzorg en van sociale quaesties eenige studie gemaakt hebben, lid worden van de genoemde Vereeniging en van een plaatselijken Armenraad. En wanneer de vraag aldus gesteld \vas, zou men met het toestemmend antwoord zeker vrede kunnen hebben. Het kan goed zijn, dat ook in gemengde vergaderingen de Gereformeerden zich laten hooren; natuurlijk altijd onder voorwaarde dat die woordvoerders genoegzaam zich hebben toegelegd op het onderzoek van de op dit gebied tegenover elkander staande beginselen. En het is ook noodig, dat plaatselijk geen neutrale InstelliDg iemand ondersteune, zonder eerst te hebben overlegd met de Diaconie der kerken, waartoe hij behoort (en. wat neutrale instellingen betreft, ook met elkander door middel van een sGeneraal Armenboekc< , daar zulke instellingen niet een »eigen kring* van hulpbehoevenden hebben, zooals de kerkelijke instellingen).­

Maar voor dat alles is volstrekt niet noodig, dat Diaconieën als zoodanig lidworden van die »Vereeniging« of van dien »Armenraad«. Al dat nut wordt evengoed verkregen, in sommige gevallen door correspondentie, en, wat die ïVereenigingcc betreft, door het lidmaatschap van be kwame Gereformeerde personen. Ten aanzien van adviezen aan de Regeering is er zells veel meer waarborg voor de »Gereformeerdheid« van die adviezen, wanneer zij niet door tusschenkomst van het bestuur dier Vereeniging aan de Regeering worden medegedeeld, maar rechtstreeks door de kerken zelve.

De eenige reden, die er zijn kan voor een lidmaatschap van Diaconieën als zoodanig, zal dan ook m.i. wel hierin te zoeken zijn, dat alsdan de personen, die als hare afgevaardigden komen, beschouwd worden als bekleed met zeker gezag, om uit naam van die instellingen, die hen committeerden, te spreken, misschien wel uit naam van de Gereformeerde kerken.

En toch zon dit niet meer dan s c h ij n zijn. Zelfs van de eigen Diaconie zon de afgevaardigde moeilijk de tollc kunnen zijn, in eene vergadering die alleenlijk delibereert en debatteert, daar die Diaconie de te behandelen onderwerpen van te voren toch wel nooit zóó van alle kanten kan be keken hebben, dat de afgevaardigde daarin een afdoend mandaat zou kunnen medenemen. Wat nog meer zegt: ook al kreeg men in zulk eene vergadering de gevoelens van een zes-of tiental Diaconieën, dat is dan toch niet eenvoudig te beschouwen als de gevoelens van de Gereformeerde Diaconieën in Nederland, slle zevenhonderd. En, wat hier het meest afdoet: al waren ook alle 7oo Diaconieën door afvaardiging vertegenwoordigd, dan zou hun gevoelen over beginselen en methode en praktijk der armenverzorging nog geenszins het gevoelen zijn van »de Gereformeerde kerken», die zich altijd uitspreken (gelijk ook niet anders kan) door hare Kerkeraden, Classen en Synoden, die voor eiken kerkelijken dienst steeds, van de Reformatie af, de lijnen aangeven, en van wie elke grondregeling ook nu nog uitgaat.

Uit het gezegde volgt reeds, dat de hier bedoelde vraag m. i. ontkennend moet beantwoord worden. En wel inzonderheid om de volgende redenen:

1. Het lid worden van eene Diaconie als zoodanig geeft aan hare afgevaardigden den s c h ij n van een gezag, dat zij niet hebben en niet kunnen hebben, 't geen in dit geval zelfs de beteekenis zijn zou, die er in de Conferentie van IS Sept. aan is toegekend. En nu zal het wel geen betoog behoeven, dat eene Diaconie niet moet medewerken om zulk een schijn, waaraan waarheid en werkelijkheid ontbreekt, te bevorderen. 2. Het lid worden van eene Diaconie als zoodanig zou haar aansprakelijk stellen voor hetgeen uit haar naam door een afgevaardigde gezegd was, daar toch zijn eenig mandaat was, om uit haar naam te spreken; zulke verantwoordelijkheid nu kan eene Diaconie niet op zich nemen.

3. Het voornaamste beswaar tegen het lid worden van eene Diaconie als zoodanig, is mi. dat de Diaconie eene kerkelijke instelling is, evenals de dienst van Diaken een kerke dienst is, waaruit volgt, dat Diaconieën ook alleen in verband met de kerken kunnen optreden, overeenkomstig de Gereformeerde kerkinrichting en kerkenordening. Deze laatste brengt mede, dat er slechts één kerkbestuur is, in den Kerkeraad, en in de meerdere vergaderingen waarin kerkeraden samenkomen: Classen en Synoden. Van deze vergaderingen moet dus uitgaan al wat voor het gevoelen der kerken te houden is; ook me betrekking tot armenzorg, armenwetten, sociale quaesties, enz. En daarnaast kan niet eene andere soort van macht of bevoegdheid staan voor Diaconieën, ten aanzien van de regeling van den dienst der barmhartigheid. Daaruit zou ook op den duur wel eens verschil of conflict kunnen komen, tot zeer groote schade voor de kerken. En in ieder geval moet m.i. de Diaconie steeds toezien, dat zij door den stroom des tijds niet gedwongen worde op een weg, die b u i t e n-kerkelijk zijn zou, en misschien zelfs onkerkelijk of antikerkelijk zou worden».

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 maart 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 maart 1910

De Heraut | 4 Pagina's