GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het voorstel der Regeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het voorstel der Regeering

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 29 April 1910.

Het voorstel der Regeering om subsidie aan de Hervormde gemeente te Rotterdam te verleenen voor een 17e predikantsplaals, is blijkens het verschenen verslag in de Eerste Kamer niet zoo gunstig ontvangen als in de Tweede Kamer.

Blijkbaar bestond bij verschillende leden bezwaar tegen deze uitbreiding der Staatssubsidie aan de Hervormde Kerk. Men achtte deze subsidie met het oog op de wet niet geëischt, en kon ook niet inzien, dat de Hervormde Kerk niet uit eigen middelen voor dit tractement zorgen kon. Met name werd er op gewezen, dat de Gereformeerde Kerken zonder eenige staatssubsidie voor hare predikanten zorgen. Waarom zou de Hervormde Kerk, die zooveel talrijker is en over zooveel meer middelen beschikt, dit dan niet kunnen doen? Niet onduidelijk werd te kennen gegeven, dat men het be­ ginsel van zelfhulp voor de Kerk het eervolst en het proüjtelijkst achtte.

Nu laten we het politlieke vraagstuk, of de Eerste Kamer wel zal doen het regeeringsvoorstel te verwerpen of aan te nemen, hier rusten. Het dreigement, thans reeds in de pers geuit, dat wanneer de Eerste Kamer dit voorstel verwerpt, de coalitie bij de a.s. provinciale stembus zou verbroken worden, getuigt zeker niet van een hooge opvatting der politieke moraliteit. De antirevolutionaire partij heeft steeds gepleit vóór losmaking van den fiaantieelen band tusschen Staat en Kerk. Ze deed dit ook toen haar woordvoerders nog lid waren van de Hervormde Kerk. De voorstelling, alsof een zekere kerkelijke naijver hierbij in het spel zou zijn, is dus ten eenenmale onjuist. Eer zou men kunnen zeggen, dat de leden der antirevolutionaire partij, die tot de Gei: eformeerde Kerken behooren, juist om deji schijn te vermijden, als ware hier wanguiist in het spel, wellicht te weinig dit principieele vraagstuk in de Kamer aan de orde hebben gesteld.

Wil men, ook nu bij dit regeeringsvoorstel, het principieele vraagstuk laten rusten, en oordeelt men, dat zoolang de Haantieele band tusschen den Staat en de Hervormde Kerk niet verbroken is, een subsidie, gelijk hier voorgesteld wordt, weinig ter zake afdoet — wat betsekenea een paarduizeöd gulden op de anderhalf millioen, die de Staat aan de Hervormde Kerk uitkeert — dan laat deze quaestie ons koud. Maar geheel anders komt het vraagstuk te staan, wanoeer men aan deze subsidie de voorstelling verbindt, gelijk de Gereformeerde Kerk doet, dat de Regeering door die subsidie hare waardeering moet uitspreken voor de plaats, die de Hervormde Kerk nog altoos in ons volksbestaan inneemt Weigering dezer subsidie, zoo schrijft ze, zou toch beteekenen, dat de Regeering aan de Hervormde Kerk „de mogelijkheid wilde afsnijden om nog op de steeds meer verwilderende massa's in onze groote steden in te werken."

Feitelijk komt deze redeneering hierop neer, gelijk de Gereformeerde Kerk dan ook uitspreekt, dat de Staat de Gereformeerde Kerken niet behoeft te helpen, omdat deze zich beperken tot degenen, die kerkelijk meeleven, de geregelde kerkgangers. Maar dat omgekeerd de Hervormde Kerk wel recht heeft op dien steun, omdat zij een volkskerk is, die de massa's in in onze groote steden niet wil prijsgeven aan de zedelijke en religieuse verwildering, en een dam opwerpt tegen het gevaar, dat ons volk naar den radicalen, socialistischen afgrond wordt gevoerd.

Tegen deze voorstelling nu kan niet ernstig genoeg worden geprotesteerd. Staats subsidie aan de Hervormde Kerk zou da» beteekenen, dat de Staat de Hervormde Kerk beschouwde als het instituut, dat de geestelijke verwildering van ons volksleven wilde tegengaan. De Gereformeerde Kerken staan dan „buiten het volksleven", vormen een „afgescheiden secte", oefenen geen invloed op de volksmassa's. Maar de Hervormde Kerk staat midden in het volksleven, houdt tucht en orde onder ons volk, keert het gevaar van radicalisme en socialisme en ontvangt als loon daarvoor van den Staat een subsidie voor haar predikantstractementen.

Daarmede komt deze staatssubsidie in in een geheel ander licht te staan en krijgt ze een geheel andere beteekenis. Het geldt hier dan niet meer de vraag naar historisch verkregen rechten der Kerk, omdat de Overheid de bezittingen en gelden der Kerk in vroeger dagen onder haar beheer heeft genomen, maar een partijkiezen van de Oi/erheid voor het beginsel der Volkskerk. En nog bedenkelijker wordt het, als de Gereformeerde Kerk vraagt, dat er „een loyale samenwerking van de leden der verschillende kerken" zal wezen om „door woord en daad" de Hervormde Kerk deze positie in ons volksleven te doen innemen.

We zijn daarom dankbaar, dat in de Eerste Kamer beslister nog dan in de Tweede Kamer is uitgesproken, dat men dit standpunt niet wil innemen. In het geding tusschen Volkskerk en belijdende Kerk behoort de Overheid onzijdig te blijven. En in geen geval mag haar subsidie beschouwd worden als een premie, een goedkeuring of aanmoediging van de idee der volkskerk.

Vooreerst toch is het volkomen onjuist, dat de Gereformeerde Kerken haar arbeid beperken zouden tot de kerkgangers alleen. De roeping der Kerk om met name in onze groote steden het Evangelie te brengen ook tot de verwilderde massa's wordt wel degelijk door ons erkend en gevoeld. De tegenstelling, die de Gereformeerde Kerk hier maakt, is dus onwaar. Het verschil tusschen ons en de Hervormde Kerk schuilt niet daarin, dat we de volksmassa aan ongeloof en socialisme prijsgeven, maar dat we weigeren om deze verwilderde volksmassa tn de Kerk op te nemen, als geloovige leden der gemeente te boeken en hun deel te doen heb ben aan de sacranienten, die Christus voor zijn geloovigen verordineerd heeft. Maar al handhaven we, dat de Kerk de vergadering der ware Christgeloovigen moet zijn, de roeping van Christus om het Evangelie aan alle creaturen te prediken, wordt door ons niet ontkend. En indien onzÈ Gereformeerde Kerken over evenveel middelen te beschikken hadden als de Hervormde Kerk, zouden ze geen oogenblik aarzelen, door het aanstellen van predikanten, wijkbezoekers enz. nog veel meer en beter dan tot dusver haar taak ook tegenover deze verwilderde volksmassa te vervuilen. Indien het recht op subsidies daaraan ontleend kon worden, hadden de Gereformeerde Kerken evenveel recht als de Hervormde Kerk.

In de tweede plaats is het zeker niet juist, dat de volkskerk het middel is gebleken om de verwilderde massa's tot Christus terug te brengen. We willen daar­ mede in niets tekort doen aan den ijver, dien de Hervormde broeders betoonen, of ons schuldig maken aan mindere waardeering van hun arbeid. Maar de historie in alle landen heeft getoond, dat de volkskerk wel een der voornaamste oorzaken is, dat de groote massa óf met een normaal Christendom tevreden is óf met het kerkelijk leven geheel breekt. Nog pas heeft de Tentzending een statistiek gepubliceerd, waaruit blijkt, hoe droef het met het kerkbezoek in onze groote steden gesteld is. Dit ligt niet daaraan, dat de Hervormde Kerk geen kerkgebouwen of predikanten genoeg heeft. Integendeel, de meeste kerkgebouwen zijn nog niet voor de helft gevuld, Maar in de massale stadskerk. Dr. Slotemaker de Bruijne heeft het in zijn Sociale Studiën" zoo terecht aangetoond, schuilt de oorzaak, dat elke band tusschen de massa en de Kerk juist ontbreekt en de groote hoop steeds losser van de Kerk zich voelt. Etr zou men dus omgekeerd kunnen zeggen, dat de verwildering der volksmassa voor een niet gering deel juist ten laste van de volkskerk komt.

En in de derde plaats is de overtuiging wel steeds meer algemeen geworden bij hen, d^e met het volksleven in verband staan, dat voor den invloed der Kerk op het volksleven niets zoo nadeelig is als juist de Staats-subsidie, In Engeland gaan er steeds meer stemmen op, die willen, dat de Episcopaalsche Kerk haar finantieelen band met den Staat zal doorsnijden, omdat de inertie en machteloosheid dezer Kerk voor een niet gering deel aan de Staatstractementen wordt toegeschreven. De dissenters en nonconforihisten, die zelf voor de tractementen hunner predikanten zorgen, hebben veel grooter invloed op het volksleven dan de Episcopaalsche Kerk. En zeker is de invloed van de Kerk op het volksleven nergens sterker dan in Amerika, waar de Staat zich juist van elke subsidie aan de Kerk onthoudt. Frederic L3 Play, de uitnemende christen-socioloog, wiens leven en arbeid Prof. H. Visscher ons pas schetste in „Christendom en Maatschappij", heeft het telkens uitgesproken, dat de inzinking der religie in Frankrijk juist te wijten was aan de Overheidsprotectie van de Roomsche Kerk. Herleving van de religie wachtte hij alleen van de vrije ontwikkeling van alle gezindten, van het ophouden der Staatsbegunstiging van ééne Kerk, van de scheiding van Staat en Kerk (bh. 20).

Het is daarom zeer de vraag, of de Os^erheid ook ten onzent niet juist in het belang van de herleving der religie onder ons volk zou handelen, door de Kerk niet te subsidieeren. Een Kerk als de Rotterdamsche, die hare leden bg honderdduizenden telt en daaronder de rijkste kooplieden van Nederland en die zich onmachtig komt verklaren om een paar duizend gulden bijeen te brengen voor een i/epredikantsplaats, geeft zich daarmede een testimonium paupertatis in geestelijk opzicht, dat de Kerk zeker niet zal doen stijgen in de achting der verwilderende massa's. Een Kerk, die geestelijk krachtig staat, die uitmunt door oüTervaardigheid, die met innerlijke ontferming over de schare bewogen, ze opzoekt in hun sloppen en woningen, 2ulk een Kerk alleen zal invloed hebben. Het voorbeeld hiervan geeft het Leger des Hcils. Opmerkelijk is dan ook, dat de meest geruchtmakende bekeer ir gen van bekende socialisten en ongeloovigen juist door het Leger des Heils zijn tot stand gebracht. En welke bezwaren men ook tegen het Leger des Heils moge inbrengen, het heeft dit voor, dat hier de offervaardigheid schittert. Maar welken indruk meet het op de verwilderende massa's maken, wanneer ze hooren, dat een Kerk als Rotterdam nog niet bij machte is een paar duizend gulden saam te brengen en bij de Overheid daarom vragen komt, waar het geldt de prediking van het Evangelie aan de afgedwaalden.

Nog eens, tegen het toekennen der subsidie, nu de Regeering dit voorstelt, maken we geen overwegend bezwaar. Wat doet één subsidie er toe, bq de schatten, die de Hervormde Kerk ontvangt. Maar wel komen we op tegen de onjuiste voorstellingen, die de confessioneele richting aan deze subsidie verbindt. En we hopen, dat bij het publiek debat in de Eerste Kamer in dit opzicht klare wijn zal geschonken worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Het voorstel der Regeering

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1910

De Heraut | 4 Pagina's