GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het vraagstuk, welke roeping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vraagstuk, welke roeping

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vraagstuk, welke roeping de Kerk van Christus te vervullen heeft tegenover de machtige sociale beweging van onzen tijd, is zeker een der meest ingrijpende en belangrijke. Al ligt toch de hoofdtaak der Christelijke Eerk op geestelijk gebied en al zou het een zeer bedenkelijk verschijnsel wezen, wanneer de predikanten, in plaats van hun kracht te zoeken in de verkondiging van het Evangelie, zich op allerlei netelige sociale quaesties gingen toeleggen, toch dient de Kerk van Christus, waar ze midden in het aardsche leven staat, ook een open oog te hebben voor de sociale nooden van het volk, en voorzoover dit op haar weg ligt, zoowel door dé onderwijzing uit Gods Woord als door practischen arbeid mede te werken om in deze nooden te voorzien.

Toch spreekt het wel vanzelf, dat het hier vooral aankomt op zeer scherpe onderscheiding tusschen hetgeen de roeping der Kerk in dit opzicht is en wat buiten haar terrein ligt. Afbakening der grenzeii is hier in de eerste plaats noodig. En eerst wanneer de grondlijnen hier juist zij» getrokken, kan aan de verdere uitwerking worden gedacht.

Het verheugt ons daarom, dat Dr. R Slotemaker de Bruine in de serie Christendom en Maatschappij een eerste poging waag Ie, om dit terrein te verkennen. Hij werkte een referaat, vroeger door hem gehouden, nader uit en gaf dit onder den titel: welke positie de Kerk moet innemen te midden van de sociale beweging van onzen tijd, in het licht.

Al spreekt het wel vanzelf, dat een dergelijk vlugschrift, in populairen toon geschreven en voor een breederen kring van lezers bestemd, geen wetenschappelijke studie van het vraagstuk bedoelt, toch mag men den schrgver, die door zijn ChristelQk sociale studiën reeds een goeden naam verwierf, dankbaar wezen, dat hij het onder werp aan de orde heeft gesteld en daarbij zooveel goeds ons bood. Met de littera tuur, over dit onderwerp in het buitenland verschenen, is hij goed op de hoogte. Hij weet de stof juist te verdeelen, beschikt over een pakkende manier om de dingen te zeggen en is een handig debater. En bovenal is het hem gelukt, in groote lijnen de verschillende richtingen te te teekenen, die hier tegenover elkander staan, en tot een conclusie te komen, die grootendeels ook onze instemming heeft.

De breedste plaats gunt h^ daarbij aan de principieele vraag, of de Kerk een roeping heeft tegenover de sociale quaestie, en hoe de Kerk deze roeping heeft te vervullen.

Beslist bestrijdt hij de meening van hen, die aan de Kerk zulk een roeping ontzeggen, omdat ze eenerzijds meenen, dat het Evangelie alleen het intiem geestelijk leven van den mensch raakt, zijn verhouding tot God, en anderzijds omdat ze in de sociale quaestie alleen een zuiver economisch vraagstuk zien, dat met de geestelijke belangen niets te maken heeft. Volkomen terecht toont Dr. Slotemaker de Bruine aan, hoe oi> juist deze beide opvattingen zijn. De rijke beteekenis van Gods Woord ook voor dit aardsche leven wordt door fhem op uitnemende wijze uiteengezet. En even afdoende is zijn betoog, dat de sociale quaestie niet alleen een economisch vraagstuk is, maar met allerlei ^ïreestelijke factoren saamhangt. Dat de Kerk daarom tegenover de sociale beweging een roeping heeft, wordt terecht met klem van redenen door hem betoogd. En het eeft onze hartelijke sympathie, dat hij o r daarbij ook nadruk legt op de organisatie der Kerk, die door haar prediking, door haar catechisatie, door ha^r armenzorg enz. voor het sociale leven van zoo groote beteekenis kan wezen.

Maar aan de andere zijde waarschuwt Dr. Slotemaker de Bruine toch evenzeer tegen een overschatting van de beteekenis der Kerk, wanneer men in haar de eenige organisatie wil zien van het gansche Christelijke leven, en daarom aan haar als instituut de taak wil opdragen om als leidsvrouw voor heel de Christelijk-sociale actie op te treden. Zoo wil Rome het, zegt hij, maar zoo wil het Protestantisme het niet. Rome gaat van de op zichzelf juiste gedachte uit, dat heel het leven van den mensch aan God moet toegewijd zijn en naar Zijn heiligen wil moet geregeerd worden. Vandaar dat op elk terrein des levens de mensch te rekenen heeft met het licht, d2t God de Heere in Zijn Woord ons schonk. Maar, zoo. voegt Rome er aan toe, en daar ligt haar fout, naast dat Woord heeft God de Kerk geplaatst om door middel van haar ambtsdragers de beginselen van dat Woord voor elk gebied des levens niet alleen uit te leggen en vast te stellen, maar ook de toepassing te geven, die uit die beginselen volgt. Elk geloovige heeft aan die leiding der Kerk zich te onderwerpen, en van een eigen en zelfstandig onderzoek van het Woord Gods kan daarom geen sprake wezen. Dit beginsel past Rome nu ook op sociaal gebied toe; ze leert volkomen consequent, dat de Paus als de door God gestelde leeraar de sociale beginselen uit Gods Woord heeft vast te stellen, gelijk de Paus dan ook meermalen in verschillende Encyclieken heeft gedaan. En ze wil, dat elke Christelijk-sociale actie naar deze regelen zich zal richten en aan de kerkelijke ambtsdragers zich onderwerpen zal.

Natuurlijk geldt de eisch van onderworpenheid aap de leiding der kerk ook op elk sociaal gebied. De meest kundige socioloog ofoeconoom zal eigen inzicht niet vertrouwen; de bisschop zal, ook zoo hij geen oeconoom of socioloog is, zijn inzicht omtrent beginselen en tactiek eenzijd g opleggen mogen. Dat dit inderdaad niet enkel voor eenvoudige en weinig ontwikkelde leiders geldt, die immeis gaarne voorlichting begeeren moeten en voor wie elk deze onmisbaar keuit; dat dit inderdaad geldt voor allen, is dezet dagen opniew duidelijk gebleken in de kwestie met Lt Sillon in Frankrijk. Deze sociale veieeniging werkte aanvankelijk ondei de blijkbaie goe ikeuting dei keik, en het gelukte haai vooial in den kring van jeugdige ongeloovigen wedei bezieling te wekken vooi de christelijke taak. Thans is zij dooi den paus veroordeeld. Waarom ? Omdat zij in sociologisch-oeconomisch opzicht afwijkt van hetgeen deze noodzakelijk acht en omdat zij het begrip „christelijk" heeft verwij'j, totdat het nauwlijks inhoud oirerhield.

Juist hier nu ligt de principieele tegensteüing tusscheft ons en Rome:

Maar even natuurlijk en onvermijdelijk is, dat het Protestantisme zich hier door een breede kloof van het Romanisme voelt gescheiden. Met de wederontdekking van het zuivere Evangelie in de Reformatie is ook het algemeene priesterschap der gelooven weder ontdekt. Een onder scheiding tusschen „priesters" en „leeken" kennen wij niet; een bepaalden stand, waarin God son migen plaatst en waardoor Hij dan al de ove igen leidt, kennen wij dus evenmin; van de gedachte, dat een piedikant „veiheven moet blij/en boven leeken-veieenigingen" huiveren wij. Maar het Roomsche stelsel is zóó goed en nau vsluitend, dat met dit eene dan ook alles valt.

Wij willen ook in ons sociale leven wandelen bij het licht van God; wij gelooven, daar zoo min als ergens elders de stralen van Zijn open bariag te kunnen ontberen; maar wij gelooven niet aan een instituut van kerk of priesterschap, waaraan de vertolking van het Woord en de be-*-aiing daarvan zou zijn toevertrouwd gewor dec. Alle geloovigan staan persoonlijk en rechtstei^ks voor God. En deze geloovigen vormen telkens ouderling allerlei kringen — van kerk en staat en maatschappij en gezin — die elk een eigen roeping hebben voor God, maai iedei vooi die eigen roeping zelfstandig en alle geordend naast elkaar. Niet de kerk als de eenige zelfstandige, aan wie alle andere klingen ondei geordend zouden zijn.

Misschien had hier iets scherper onder scheiden kunnen worden. Voor zoover het Woord Gods de beginselen aangeeft voor ons geloof en ons zedelijk leven heeft de geïnstitueerde Kerk zeker den plicht deze uit Gods Woord af te leiden en in haar Belijdenis uit te spreken, ook al blijft het gezag dezer belijdenis altoos onderworpen aan Gods Woord. Maar wel staan we hierin beslist tegenover Rome, dat de Kerk als instituut geen roeping van God ontvangen heeft, om de beginselen uit Gods Woord af te leiden en toe te passen op allerlei terreinen, die met het leven der Kerk in eigenlijken zin niets te maken hebben, zooals politiek, wetenschap, de sociale actie enz. Van sociale encyclieken door de Kerk te geven, willen we daarom niets weten. De Kerk als instituut beeft het Woord en de Sacramenten te bedienen, maar geen uitspraken te doen over vakorganisatie, werkstaking, gedwongen winkelslutting, achturigen werkdag enz.

Het is zeker niet overbodig, dat Dr. lotemaker de Bruine op dit principieel eschil tusschen Rome en ons wijst, omdat het gevaar metterdaad niet denkbeeldig is, at deze roomsche denkbeelden ook onder ns post zullen vatten. Er is een sterke eiging in onzen tijd om de Kerk op poliiek en sociaal gebied een soort leidende ol te laten spelen. Zelfs verluidt, dat somigen al ijveren voor predikanten als geeselijke adviseurs bij werkliedenvereenigingen; H at men predikantenconferenties wil, om t e sociale quaestie op te lossen; ja, dat men v oor de Kerken zelfs een professoraat in g e sociologie zou willen laten oprichten. b Het is dus wel noodig, dat hier de wacht i ij het beginsel betrokken wordt.

Want wel is het juist, dat Gods Woord ok voor de sociale vraagstukken belangijke beginselen geeft, maar Gods Woord doet dit evenzeer voor Staat, maatschappij, kunst, wetenschap, school, gezin enz. Ware het dus metterdaad de roeping der Kerk als instituut om deze beginselen uit Gods Woord af te leiden, vast te stellen en toe te passen, dan moet de Kerk dat niet alleen voor de sociale actie, maar voor al deze terreinen doen. Zoo heeft Rome het gewild en in de Middeleeuwen heeft ze deze alles beheerschende positie ook metterdaad veroverd. Maar het protestantisme heeft radicaal en finaal met die opvatting gebroken. Wie dezen weg toch weer op wil, verloochent zijn protestantsch beginsel en keert naar Rome terug. Een afdwaling die daarom te bedenkelijker is, omdat deze zoogenaamde heerschappij der Kerk in den grond niet anders is dan de heerschappij der ambtsdragers. Men zou de pauselijke hiërarchie verwerpen, maar om daarvoor in de plaats te krggen de dominocratie.

Zijn we daarom voor deze principieele uiteenzetting Dr. Slotemaker de Bruine dankbaar, ook de practische wenken, die hij aan 't slot geeft, verdienen de aandacht. Hier en daar moge critiek te oefenen zgn, met name op wat hij zegt over de plaatsverhuring in de Kerk, die hij uit sociaal oogpunt aanbeveelt, en die wij afkeuren, maar daarnaast staat veel wat onze hartelijke sympathie heeft. Zoo met name wat hq zegt over de gevaren aan sociale preeken verbonden.

Sociale prediking, die iets beduiden zal, moet precies zijn. E; n algemeene en niet al te heldere toespeling, die veel nieei vermoeden laat dan zij zegt, maakt toch eigenlijk ongeduldig. Lut men duidelijk wezen of zwijgen, maar niet zich verliezen in gewichtige geheimzinnigheden, die geen houvast bieden!

Zeer juist. Doch nu komen de bezwater. Een Vrediking, die precies is oversociale vragen, zou dus partij moeten kiezen in allerlei relatieve kwestièi. En dat mag zij niet; niet wijl zijniet mag partij-kiezen, doch wijl de kansel de plaats niet is voor relatieve dingen. Wij staan, staande VOOI Gods aangezicht, is de weield dei absolute dingen. Dingen, die vatbaai zijn vooi debat, bahooien niet thuis op den kansel, waar getuigd moet worden van hetgeen God ons heeft gegeven. Zoo zal dit de zware taak der predikers zijn, cm in de voorkomende vragen helder te scheiden tusschen de eeuwige dingen daarin en de tijdelijke, veigankelqke toepassingen. Dan moeten de Uatste blijven lusten en de eeiste moeten wolden geboodschapt principieel, toch nietonpractiscb; verheven, toch niet zwevend boven den grond.

Dat is de éene moeilijkheid.

En dë andere is deze. Behandeling van speciale vragen wordt allicht ongeestelijk. Wij kiezen een voorbeeld. Een prediking over „Geef ons beden ons dagelijksch brood" zal bij uitnemendheid sociaal moeten zijn: er mag dus ook vooi het brood gebeden worden — ook ons aardsche leven is onderhouden dooi God en moet dus gewijd zijn aan Hem — het geldt het noodige, niet het ovettollige — het geldt niet het mijne alleen, maai het onze. De „punten" vermenigvuldigen zich. Doch voor de verkrijging van een voldoend loon voor dit dagelijksch brood is ook de vakorganisatie een middel. Moet nu ook gepreekt worden over de vraag, of wie bidt tevens (biddeleu aanwenden mag? Natuurlijk! En over de kwestie dat de mannen zich dus bij een vakorganisatie aansluiten moeten? Wij zouden er niet aan denken 1 Waaicm niet? Omdat wij dit niet gelooven, of het niet durven zeggen? Neen, maai omdat wij in onze keiken deze dingen zouden hooien als iets ongeestelijks, dat wij daar niet hooren willen. Het klinkt, het past in de omgeving niet. Orer de juiste grens i'A wellicht verschil zijn, maar dat biei het gevaar van ongeestelijke prediking dreigt, zal niemand ontkennen. En het is dus te doen om tulk een scherp geestelijk onderscheidingsvermogen, dat wij geen banaliteiten geven en ook niet het Evangelie houden buiten het leven.

Dat is de tweede moeilijkheid, als de kerk door de prediking de positie weer innemen zal in het sociale leven, die zij naar haar roeping innemeii moet.

Al is dit citaat wat lang, het mocht niet afgebroken om het hoog belang der zaak, waarom het hier gaat. Want wat Dr. Slotemaker de Bruine hier opmerkt, is volkomen juist. De prediker heeft het Woord Gods te brengen ook met het oog op de nooden van onzen tijd en hij heeft daarbij den eisch van Gods Woord zoowel aan de armen als aan de rijken te doen hooren. Maar er is zeker een üjn tactgevoel noodig, om hier het relatieve van het absolute, het ongeestelijke van het geestelijke element te onderscheiden. En de kansel mag nooit misbruikt worden om het persoonlijk gevoelen van den prediker over allerlei sqcide vraagstukken met zeker gezag aan de gemeente op te leggen.

Dr. Slotemaker de Bruine dringt er ten slotte op aan, dat bij de opleiding der predikanten meer rekening zal gehouden worden met deze taak en daartoe vooral een plaats zal worden gegund aan de^ sociale ethiek. Een wensch, waarmede we ons van harte vereenigen, mits deze sociale ethiek maar altoos ethiek blijve en niet in ceconomie verloope. Theologie en Rechtswetenschap behooren gescheiden te blijven. Alleen zij ons de opmerking veroorloofd, dat de schrijver zich vergist, wanneer hij denkt, dat aan de Vrije Universiteit dit studievak niet zou onderwezen worden. Prof. Geesink heeft over dit vak een uitvoerig dictaat gegeven. Al is dit misverstand niet de schuld van den schrijver, die de gevraagde inlichting te laat ontving, toch doet het ons genoegen te kunnen meedeelen, dat aan de Vrije Universiteit aan zijn wensch wordt voldaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Het vraagstuk, welke roeping

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's